ESP OPEL CORSA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: CORSA, Model: OPEL CORSA 2015.5Pages: 257, PDF Size: 7.35 MB
Page 17 of 257
Kort en bondig15
Achterruitwisser
Druk de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:
schakelaar
boven=continue werkingschakelaar
onder=onderbroken wer‐
kingmiddenstand=uitAchterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 79.
Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit
Ü -toets indrukken om verwarming in
te schakelen.
Achterruitverwarming 3 33, voor‐
ruitverwarming 3 33.
Verwarmbare buitenspiegels
Met de toets Ü schakelt u ook de ver‐
warmbare buitenspiegels in.
Verwarmbare buitenspiegel 3 30.
Page 44 of 257
42Stoelen, veiligheidssystemenDriepuntsgordelBevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en
uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Gordelverklikker X 3 89.
Hoogteverstelling
1. gordel iets uittrekken
2. toets indrukken
3. hoogte instellen en vergrendelen
Page 87 of 257
Instrumenten en bedieningsorganen85
Uplevel-display
De auto is uitgevoerd met twee dag‐
tellers voor verschillende tochten.
Selecteer de pagina Dagteller met de
toets Menu op de richtingaanwijzer‐
hendel. Draai aan het stelwiel op de
richtingaanwijzerhendel en selecteer
Dagteller 1 of Dagteller 2 . Elke dag‐
teller kan afzonderlijk worden terug‐ gezet door op de betreffende pagina
gedurende enkele seconden op de
toets SET/CLR op de richtingaanwij‐
zerhendel te drukken.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Aantal LED's geeft het brandstofpeil
in de tank weer.
8 LED's=tank is vol.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken wan‐
neer deze knippert.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Page 94 of 257
92Instrumenten en bedieningsorganenSchakelen
R met het getal van de volgende ho‐
gere versnelling wordt aangeduid
wanneer opschakelen wordt aanbe‐
volen om brandstof te besparen.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met verminderde stuurbekrachtiging De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐ teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 134.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐ systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 150.Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen
Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 173.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.Ultrasoonparkeerhulp 3 158.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
of -code op het Driver Information
Center. Verder rijden is mogelijk. Het systeem is buiten werking. De rijsta‐
biliteit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 150, Traction Control 3 149.
Page 102 of 257
100Instrumenten en bedieningsorganen
Draagvermogen band
Het bandenspanningsdisplay selec‐
teert de bandenspanningscategorie
Licht , Eco of Max op basis van de hui‐
dige bandenspanning. Selecteer de
categorie door aan het stelwiel te
draaien. Druk op SET/CLR om de ca‐
tegorie in te stellen 3 207.
Afstand tot voorligger
Geeft de afstand tot een rijdende voorligger weer 3 157.
Verkeersbordherkenning
Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer
3 170.
Taal
Selecteer de voorkeurtaal als de
weergegeven taal.
Alleen beschikbaar als de auto niet is
uitgerust met een Infotainmentsys‐
teem.
Menu Eco Druk op de toets MENU om
Informatiemenu ECO te kiezen.Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren.
Volg de instructies in de submenu's. ■ Zuinigheidstrend
■ Brandstofverbruik
■ Grootste verbruikers
Zuinigheidstrend
Deze pagina geeft een grafiek weer van de laatste 10 opgenomen gemid‐
delde brandstofverbruikswaarden per 100 km.
Gevulde segmenten tonen het ver‐
bruik in stappen van 5 km en laten de gevolgen van de terreingesteldheid ofhet rijgedrag op het brandstofverbruik
zien.
De grafiek kan worden teruggesteld
door op toets SET/CLR te drukken.
Brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofver‐
bruik aan sinds de reset van de laat‐
ste bestuurder vergeleken met de
beste gemiddelde brandstofver‐
bruikswaarde. Houd toets SET/CLRingedrukt terwijl u deze pagina be‐
kijkt, om het gemiddelde brandstof‐
verbruik terug te stellen.
Als u kort op toets SET/CLR drukt,
verandert de afstand met 10, 25 of
50 km.
Bovendien wordt de actuele ver‐
bruikswaarde weergegeven.
Grootste verbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers ver‐
schijnt in aflopende volgorde. De mo‐
gelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst en de
verbruikswaarde wordt bijgewerkt.
Onder bepaalde omstandigheden ac‐ tiveert de motor de achterruitverwar‐
ming automatisch om de motor
zwaarder te belasten. In dat geval wordt de achterruitverwarming aan‐
geduid als een van de grootste ver‐
bruikers, zonder dat de bestuurder
deze heeft geactiveerd.
Page 136 of 257
134Rijden en bediening
Mogelijke redenen voor het niet star‐ten van de motor:
■ koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak)
■ rempedaal niet ingetrapt of keuze‐ hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file.
Op auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak wordt de motor automa‐
tisch gestart zodra de koppeling
wordt ingetrapt.
Op auto's met geautomatiseerde ver‐ snellingsbak wordt de motor automa‐
tisch gestart zodra het rempedaal
wordt losgelaten.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.
Inschakelen Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. De uitschakeling wordt aange‐
duid wanneer de led in de knop uit‐
gaat.
Page 138 of 257
136Rijden en bediening
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐
schillende elektrische functies, bijv.
de achterruitverwarming uitgescha‐
keld of in een stroombesparingsmo‐
dus gezet. De ventilatorsnelheid van
het aircosysteem wordt verminderd
om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurderAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat controlelamp D op het Dri‐
ver Information Center (DIC) uit.Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
haald voordat u het koppelingspedaal
hebt ingetrapt, gaat controlelamp -
branden of wordt het als symbool weergegeven op het DIC.
Controlelamp - 3 91.Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat controlelamp D op het DIC
uit.
Herstarten van de motor door
het stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is open.
■ De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend.
■ De motortemperatuur is te laag.
■ Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
■ Het remvacuüm is niet voldoende.
■ De auto reed minstens stapvoets.
■ Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
■ De airconditioning wordt handmatig
ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information Cen‐
tre.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Page 180 of 257
178Rijden en bediening
Voor aanhangers met een geringe rij‐stabiliteit en caravans met een maxi‐
maal totaalgewicht van meer dan
1000 kg mag de snelheid van
80 km/u niet worden overschreden en
wordt het gebruik van een trillings‐
demper aanbevolen.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 245.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot
max. 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10% worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8%, bijv.
snelwegen) hoeft het maximaal toe‐
laatbare treingewicht niet te worden
verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 234
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
( 55 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto
mag voor personenauto's de toelaat‐
bare achterasbelasting (zie typepla‐
tje of autopapieren) met 70 kg voor de
5-deurs auto en met 60 kg voor de 3-
deurs auto het toelaatbare totaalge‐ wicht met 55 kg worden overschre‐
den.
Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
ting overschreden, dan geldt een
maximumsnelheid van 100 km/u.
Page 182 of 257
180Rijden en bediening
■ Sleutel in het slot steken en kogel‐stang ontgrendelen.
■ Draaiknop op de kogelstang indruk‐
ken en ingedrukt rechtsom draaien
totdat deze vastklikt. Sleutel blijft in het slot zitten.
Kogelstang monteren
Aangespannen kogelstang in de ko‐
gelstangopening steken en stevig
omhoogduwen totdat deze hoorbaar vastklikt.
De draaiknop springt automatisch te‐
rug in de uitgangspositie en rust zon‐
der speling tegen de kogelstang.
9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Groene markering op de draaiknop is
zichtbaar.
Kogelstang vergrendelen en sleutel
verwijderen.
Page 229 of 257
Verzorging van de auto227
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een dak‐ dragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende, bij‐ tende of agressieve middelen of ijs‐
krabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Breng op het lakwerk van de auto re‐ gelmatig was aan (uiterlijk wanneer
het water geen parels meer vormt).
Zo niet, droogt de lak uit.Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Ongelakte kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmid‐
delen worden behandeld.
Matgelakte carrosserieonderdelen of
sierstrippen mogen niet worden ge‐ polijst, om glanzen te voorkomen.
Gebruik als de auto is uitgerust met
deze onderdelen in wasstraten geen
programma's met hete was.
Matgelakte carrosserieonderdelen,
bijv. kap spiegelbehuizing, mogen niet worden gepolijst. Anders zouden deze onderdelen gaan glanzen of zoude kleur vervangen.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.