stop start OPEL VIVARO B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2016Pages: 217, PDF Size: 4.74 MB
Page 13 of 217
Kort en bondig111Zijdelingse luchtroosters .....113
2 Asbak .................................... 81
Bekerhouder ........................ 69
3 Lichtschakelaar ....................98
Mistachterlicht .....................101
Mistlampen ......................... 101
Uitstapverlichting ................. 103
Richtingaanwijzers ..............100
Zijmarkeringslichten ..............98
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 99
4 Instrumenten ........................ 82
Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 92
5 Claxon ................................... 77
Bestuurdersairbag ................57
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................78
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 79
Tripcomputer ........................ 947Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................23
8 Stuurkolomknoppen ..............77
9 Middelste luchtroosters .......113
10 Stekkerdoos .......................... 80
Aansteker .............................. 81
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 68
11 Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 92
Tripcomputer ........................ 94
12 Passagiersairbag ..................57
13 Handschoenenkastje ...........68
14 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 39
Verwarmbare achterruit ........42
Stationair-toerentalregeling . 121
15 Stekkerdoos .......................... 80
Aansteker .............................. 81
16 Verwarming en ventilatie ....104
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........10617Asbak .................................... 81
Bekerhouder ........................ 69
18 Alarmknipperlichten ............100
Centrale vergrendeling .........25
19 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................118
20 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............116
21 Stop-startsysteem ...............122
Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................136
22 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 77
Cruisecontrol ...................... 136
23 Contactslot met stuurslot ....118
24 Stuurwiel instellen .................77
25 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 149
26 Zekeringenkast ...................163
27 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............139
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) ........ 134
Page 19 of 217
Kort en bondig17Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● Bandenspanning en -staat 3 168, 3 202.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 150.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐ ting en kentekenplaat: vrij van
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐ len en veiligheidsgordels 3 38,
3 44, 3 52.
● Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.Motor starten met sleutel
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐ daal in.
● Geen gas geven.
● Dieselmotoren: sleutel naar stand 2 draaien om voor te ver‐
warmen en wachten totdat con‐
trolelamp ! op de instrumenten‐
groep dooft.
● Draai de sleutel naar stand 3 en
laat deze los.
Motor starten 3 120.
Motor starten met Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐ daal in.
● Geen gas geven.
● Druk op START/STOP laat weer
los.
● Na korte tijd start de motor.
Aan/Uit-knop 3 118.
Page 20 of 217
18Kort en bondigStop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn ver‐ vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
Als Ï op de instrumentengroep
brandt, duidt dit op een Autostop
3 91.
Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Stop-startsysteem 3 122.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een af‐
lopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelij‐ kertijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen on‐
dergrond of een oplopende hel‐
ling. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel naar de
stand 0 en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken
3 25.
Activeer het alarmsysteem
3 35.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in wer‐
king treden 3 149.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
Page 92 of 217
90Instrumenten en bedieningsorganenDe controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp F op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor
na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
(DIC) 3 92.U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken. Boordcom‐
puter 3 94.
AdBlue 3 126.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na enige tijd brandt de
controlelamp continu. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) 3 169.
Motoroliedruk
I brandt rood.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
Page 93 of 217
Instrumenten en bedieningsorganen919Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 150.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 116.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km); onmiddellijk tanken 3 143.
Katalysator 3 125.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 156.
Autostop
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
\ brandt wanneer een Autostop
wordt geblokkeerd wanneer niet aan
bepaalde voorwaarden wordt vol‐
daan.
Stop-startsysteem 3 122.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan
zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Verlichting 3 98.
Grootlicht P brandt blauw.Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 99.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen 3 101.
Mistachterlicht
r brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 101.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 136.
Page 95 of 217
Instrumenten en bedieningsorganen93Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center (DIC) en wellicht
brandt daarbij controlelamp F of C
op de instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem,
het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van be‐
paalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
Storingsmeldingen
Storingsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐ lelamp F. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te wis‐
sen. Na enkele seconden verdwijntde melding automatisch en blijft F in
beeld. De storing wordt daarna opge‐
slagen in het on board-systeem.
Waarschuwingsmeldingen Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display wan‐
neer de oorzaak van de storing ver‐
holpen is.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten kun‐
nen worden opgeslagen in het sys‐
teemgeheugen, zodat u prestaties
kunt vergelijken.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Brandstofverbruikcijfer 3 94.Geluidssignalen
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Een bijbehorend bericht kan ook ver‐
schijnen op het Driver Information
Center (DIC) wanneer er een geluids‐
signaal klinkt.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden:
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 50.
● Bij gebruik van de richtingaanwij‐
zers 3 100.
● Bij het branden van bepaalde controlelampen.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent 3 139.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt
3 136, 3 139.
● Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een be‐
paalde snelheid.
● Bij een storing in het remsysteem
3 88.
Page 96 of 217
94Instrumenten en bedieningsorganen● Als de accu niet oplaadt 3 88.
● Als het smeren van de motor wordt onderbroken 3 90.
● Als er AdBlue moet worden bij‐ getankt of als er een storing is
3 126.
● Als de elektronische sleutel bui‐ ten het detectiebereik is.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23, Aan/Uit-knop 3 118.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier:
● Als de sleutel nog in het contact zit.
● Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23, Aan/Uit-knop 3 118.
● Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 122.
● Als de rijverlichting brandt.Motoroliepeil
Als het minimale motoroliepeil wordt
bereikt, verschijnt er gedurende
30 seconden na het starten van de motor een bericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 92.
Oliepeil controleren 3 150.Tripcomputer
De tripcomputer geeft informatie over
rijgegevens die voortdurend geregi‐
streerd en elektronisch verwerkt wor‐ den.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
● kilometerteller 3 82
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● momentaan verbruik
Page 107 of 217
Klimaatregeling105●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC:koeling4:luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen 3 47.
Koeling (AC)
Druk op AC om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
ventilator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op AC om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. In‐
geschakelde koeling verhindert mo‐
gelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 122.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
Page 109 of 217
Klimaatregeling107Automatische modus AUTOBasisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Ventilator inschakelen.
● Druk op AUTO; luchtdebiet,
luchtverdeling en luchtrecircula‐ tie worden automatisch geregeld.
● Gewenste temperatuur instellen.
● Alle luchtroosters openen.
Schakel de ventilator uit om het elek‐ tronische klimaatregelsysteem uit te
schakelen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor maximale verwarming.Ruiten ontwasemen en ontdooien
● Druk op Ê; na activeren brandt
de LED in de toets.
● Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch ge‐regeld en de ventilator draait
snel.
● Verwarming achterruit Ü 3 42 in‐
schakelen.
Om de modus Automatisch opnieuw
in te schakelen: Ê of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als Ê wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐ derd totdat er opnieuw op Ê wordt
gedrukt.
Als Ê wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 122.
Handmatige instellingen
Bij handmatig wijzigen van een van
de volgende instellingen wordt de
modus Automatisch gedeactiveerd.Luchtdebiet Z
Luchtstroom handmatig instellen
door de ventilatorknop in de gewen‐
ste stand te zetten.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Luchtverdeling M
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste stand. Na activeren brandt
de LED in de toets.R:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteS:naar de voetenruimte
Combinaties van instellingen zijn mo‐ gelijk door twee toetsen in te drukken totdat beide LED's branden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Page 115 of 217
Klimaatregeling113Wanneer u tijdens de procedure op
X drukt, verlaat u het programma
zonder dat de aanpassingen worden
opgeslagen.
Om een vooraf ingestelde vertrektijd
te wissen, volgt u de stappen voor
programmeren tot het verwarmings‐
symbool Y knippert. Druk op q of
r totdat oFF op het display ver‐
schijnt en bevestig.
De verwarming stopt automatisch 5 minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is voorzien van een temperatuursen‐
sor die de looptijd berekent volgens
de omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem start automatisch tussen de 5 en
60 minuten die voorafgaan aan de
geprogrammeerde starttijd.Stel de weekdag, de tijd en de duurtijd
van de verwarming in Ö
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐steld.
● Selecteer Ö en bevestig.
● Selecteer de weekdag en beves‐
tig.
● Wijzig de uren en bevestig.
● Wijzig de minuten en bevestig.
● Wijzig de standaard verwar‐ mingstijd en bevestig.
Verwarmingsniveau Y
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
Selecteer Y en bevestig. ECO of
HIGH knippert in de display. Stel af
met q of r en bevestig.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐
nimaal één luchtrooster geopend zijn, om te voorkomen dat de verdamper
door gebrek aan luchtcirculatie be‐
vriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Middelste luchtroosters