reset PEUGEOT 2008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2018Pages: 240, PDF Size: 8.36 MB
Page 16 of 240
14
Stuurbekrachti-
ging Permanent.
Er is een storing met betrekking tot de
stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer dan (3)
uit.
Laag
brandstofniveau Permanent, met de
naald in het rode
gebied. Als het lampje gaat branden, zit er
nog ongeveer 5 liter brandstof in de
tank. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Knippert, met de naald
in het rode gebied. Er zit nog een minimale hoeveelheid
brandstof in de tank. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is
,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Airbags Permanent. Een van de airbags of gordelspanners
is defect. Voer (3) uit.
Airbag
voorpassagier
(OFF) Permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar staat in de stand
"OFF ". U kunt een kinderzitje met de rug in de rijrichting
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje
Airbags).
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties / Opmerkingen
Bandenspanning
te laag Permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset na het afstellen van de druk het
controlesysteem.
+
Waarschuwingslampje
Bandenspanning te
laag knippert en brandt
vervolgens permanent
en waarschuwingslampje
Service brandt
permanent.Er zit een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd. De werking van de bandenspanningscontrole kan niet
langer worden gegarandeerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning en
voer (3) uit.
Instrumentenpaneel
Page 21 of 240
19
Indicatoren
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de
uitvoering van de auto:
-
d
e kilometerteller geeft de resterende
kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan of de afgelegde
afstand sinds de vorige verstreken
onderhoudsdatum, voorafgegaan door het
teken "-". De weergegeven afstand (in kilometers
of mijlen) wordt berekend op basis
van het aantal afgelegde kilometers
en de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden
weergegeven als het einde van het
onderhoudsinterval in tijd nadert.
Waarschuwings-
resp.
verklikkerlampje Status
OorzaakActies /
Opmerkingen
Onder -
houdssleu -
tel Gaat tijdelijk branden
bij het aanzetten van
het contact. De afstand tot de
eerstvolgende beurt is
3000 tot 1000 km.
Permanent, bij het
aanzetten van het
contact. De onderhoudsbeurt
moet binnen 1000 km
worden uitgevoerd.Laat spoedig een
onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
+ Onder
-
houdssleu -
tel knippert
Knippert en brandt
vervolgens permanent,
bij het aanzetten van
het contact.
(Bij uitvoeringen met
BlueHDi-dieselmotor
in combinatie met het
waarschuwingslampje
Service).Het
onderhoudsinterval
is overschreden. Laat zo snel
mogelijk onderhoud
uitvoeren.
-
e
en waarschuwingsmelding geeft de
resterende kilometers en de tijd tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of
verstreken is.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u de onderhoudsbeurt van uw auto zelf
hebt uitgevoerd:
F
zet
het contact af,
F
d
ruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F
z
et het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F
l
aat de knop los als het display =0
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten
van de onderhoudsindicator zal anders
niet worden opgeslagen.
1
Instrumentenpaneel
Page 22 of 240
20
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F
D
ruk op de resetknop van de dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Koelvloeistoftemperatuur-
meter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt
in:
-
zone A, is de temperatuur in orde,
-
zone B, is de temperatuur te hoog.
Het waarschuwingslampje te hoge
temperatuur en het waarschuwingslampje
STOP gaan branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het scherm.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F
w
acht tot de motor is afgekoeld,
F
d
raai de dop iets los om de druk te laten
dalen,
F
v
erwijder vervolgens de dop,
F
v
ul bij tot aan het merkteken "MA XI".
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de
koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul
niet bij tot boven het maximumniveau
(aangegeven op het reservoir).Motorolieniveau
Oliepeilstok
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de motorruimte en de
oliepeilstok.
2 merktekens op de peilstok: -
A
= maxi; het
olieniveau mag
nooit boven dit
niveau uitkomen,
-
B
= mini; als het
olieniveau niet
boven het niveau
B uitkomt, moet
het voor de motor
van uw auto
voorgeschreven
type motorolie
worden bijgevuld
via de vuldop.
Controle
F Open de motorkap en bevestig de motorkapsteun om hem open te houden.
F
V
er wijder de oliepeilstok en veeg hem af
met een schone doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de
houder en verwijder hem weer om het
olieniveau te controleren aan de hand van
de merktekens.
F
S
teek de oliepeilstok weer in de houder.
Te laag olieniveau
F Zoek de olievuldop op.
F V erwijder de olievuldop.
F
V
ul motorolie bij, waarbij het olieniveau niet
boven het merkteken A uit mag komen.
F
B
reng de olievuldop weer aan.
Instrumentenpaneel
Page 31 of 240
29
Bovenste balk
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
-
T
ijd en buitentemperatuur (er gaat
een blauw lampje branden bij kans op
gladheid).
-
B
asisinformatie van de menu's
Radio
Media, Telefoon en navigatie-
aanwijzingen*.
-
Berichten.
-
T
oegang tot de Instellingen voor het
touchscreen (datum/tijd, taal, eenheden
e n z .) .
*
A
fhankelijk van de uitvoering
Menu Rijden/Auto
Tabblad "Snelkoppelingen"
Functie Aanwijzingen
"Instelling snelheid" Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer
of de programmeerbare snelheidsregelaar.
"Bandenspan.contr." Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
"Parkeerhulp" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Antispinregeling" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Diagnose" Overzicht van de actuele waarschuwingen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
1
Instrumentenpaneel
Page 44 of 240
42
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd,
is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
antiklemvoorziening worden gereset.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeter hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is
-
e
n houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niemand het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet er van verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruikmaken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg er voor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
Toegang tot de auto
Page 108 of 240
106
Handmatig inschakelen
Druk nogmaals op de toets "ECO OFF".
Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding op
het display weergegeven.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact opnieuw
aanzet.
Motorkap openen
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden
aan deze accu uitsluitend uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om verwondingen als gevolg van het
automatisch starten van de motor te voorkomen.
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
in de toets "ECO OFF" eerst knipperen en
vervolgens permanent branden.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor afslaat.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
dan branden. In dat geval moet u het contact
uitzetten en de motor opnieuw met de sleutel
starten.
Bandenspanningscontro -
lesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gedetecteerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reser vewiel).
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Rijden
Page 109 of 240
107
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie .
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt
aangegeven door het permanent
branden van dit lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitvoering, een melding op het
scherm.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Met touchscreen
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
Het systeem kan worden gereset in
het menu "Rijden / Auto" .
F
D
ruk op " Bandenspan.contr. ".
F
Be
vestig het resetten door op " Ja" te
drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt
een geluidssignaal en wordt een melding
weergegeven.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
6
Rijden
Page 110 of 240
108
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde maximumsnelheid
overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal met kracht in te trappen
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal ver volgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de rijsnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd houden.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
2. Verhogen van de ingestelde waarde.
3. Verlagen van de ingestelde waarde.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
Weergave op het instrumentenpaneel
De geprogrammeerde informatie wordt
gegroepeerd op het display van het
instrumentenpaneel getoond.
5.Indicatie snelheidsbegrenzer aan/uit.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
8. Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Rijden
Page 145 of 240
143
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Als na 7 minuten de bandenspanning
niet 2 bar is, is de band niet te repareren;
neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om u verder te helpen.
F
Z
et, zodra de gewenste bandenspanning is
bereikt, de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.Rijd met een gerepareerde band niet meer
dan 200
km; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te ver vangen.
F
S
luit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F
Z
et het contact aan.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven. F
S
chakel de compressor in door de
schakelaar in de stand " I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel. Controlesysteem bandenspanning
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
Het lampje voor te lage
bandenspanning zal na het
repareren van een wiel blijven
branden tot het systeem is
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
8
In geval van pech
Page 194 of 240
22
Instellingen
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen
wordt de instelling van de equalizer opgeheven.
Na het wijzigen van de instellingen voor de
equalizer wordt de instelling van de bassen en
hoge tonen gereset. De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling
worden de instellingen van de balans
uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.
Zet de audiofuncties in de middelste stand.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem
nog werken zolang de laadtoestand van de
accu dat toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over
op de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.Zet het contact aan om de laadstroom van de
accu te verhogen.
PEUGEOT Connect Radio