warning Alfa Romeo Giulia 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 47 of 232

1 Informatie over versnellingsbak
Automatische versnellingsbak
Geeft de volgende informatie weer over
de bediening van de versnellingsbak:
versnellingsbak schakelstanden (M, P,
R, N, D). Tijdens het gebruik van de
flippers aan het stuurwiel (indien
aanwezig) in de stand D, en handmatige
schakelen in de stand M wordt de
ingeschakelde versnelling op het
instrumenten display weergegeven. In de
M modus wordt bovendien met een pijl
aangegeven dat door- of
teruggeschakeld moet worden.
Handgeschakelde versnellingsbak
Geeft de volgende informatie weer over
de bediening van de versnellingsbak:
de ingeschakelde versnelling (1, 2, 3, 4,
5, 6, N of R) en geeft met een pijl aan dat
door- of teruggeschakeld moet worden.
2 Antibotssystemen, Voorzijde, zijkant,
Cruise Control
Geeft de bediening van de volgende
functie weer:
Forward Collision Warning (FCW);
Lane Departure Warning (LDW);
Cruise Control (CC) of Active Cruise
Control (ACC) (voor bepaalde
versies/markten).
Zie voor meer informatie de betreffende
hoofdstukken.3 Waarschuwingslampje
snelheidslimiet
Toont informatie over de Speed Limiter
functie.
Zie voor meer informatie de betreffende
hoofdstuk.
4 Hoofdmenu instelbaar
Kan de volgende schermen weergeven:
Start.
Trip A.
Trip B (kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld op het Connect-systeem)
Prestaties.
De schermen kunnen worden
geselecteerd, door rotatie, door te
drukken op de knop getoond in fig. 47.
Afhankelijk van de gekozen rijmodus
(Dynamic, Normal, Advanced Efficiency
en RACE), die geselecteerd kan worden
via het “Alfa DNA™ Pro”-systeem, kunnen
de schermen er grafisch anders uitzien.Navigatie-instructies en
oproepinformatie kunnen worden
herhaald, bovendien kunnen deze
functies worden ingesteld op het
Connectsysteem.
Start
De parameters weergegeven op het
display voor de functie: Dynamic, Normal
en Advanced Efficiency zijn:
Tijd fig. 48 of fig. 49 (op het 3.5" FT
display alleen getoond als de
Telefoonfunctie fig. 50 herhaalmodus
niet eerder ingeschakeld werd).
Buitentemperatuur (op het 3.5" FT
display alleen getoond als de
Telefoonfunctie herhaal functie niet
eerder ingeschakeld werd).
Huidige snelheid (getoond als de
herhaal functie van de Telefoon en
Navigatiefuncties niet eerder
geactiveerd werden).
Bereik (op het 3.5" FT display getoond
als de Radio en Media functies
herhaalmodi niet eerder ingeschakeld
werden).
4705036S0002EM
45

Page 59 of 232

BELANGRIJK
16)Als, wanneer de startinrichting op ON wordt gedraaid, het waarschuwingslampjeniet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft
branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
Lampje Wat betekent dat?
FORWARD COLLISION WARNING-SYSTEEM (FCW) (waar voorzien)
Dit waarschuwingslampje informeert de bestuurder dat de alarmfunctie voor frontale botsing niet ingeschakeld is.
MISTACHTERLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
57

Page 65 of 232

Symbool Wat betekent dat?
VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies)
Het waarschuwingslampje gaat branden indien het startsysteem naar de stand ON wordt gezet, het symbool gaat aan en weer uit
als de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij gemiddelde of hoge buitentemperatuur licht het lampje kortstondig op.
STORING VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies)
Het waarschuwingslampje knippert om aan te geven dat er een storing in het voorgloeisysteem is.
Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR
Als dit lampje gaat branden, dan duidt dit op een storing van de motoroliedruksensor.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING SENSOR MOTOROLIEPEIL
Als dit lampje gaat branden, dan duidt dit op een storing van het motoroliepeil.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING FORWARD COLLISION WARNING (FCW)
Het symbool gaat branden als er een storing van het Forward Collision Warning-systeem is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
START & STOP EVO SYSTEEMSTORING
Het symbool licht op om een storing aan te geven in het Start & Stop Evo-systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de storing op te lossen.
STORING REGENSENSOR
Het symbool gaat branden als er een storing van automatische ruitenwisser is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING SCHEMERSENSOR
Het symbool gaat branden als er een storing van de automatische dimlichthoogteregeling is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING BLIND SPOT MONITORING-SYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van een storing van het Blind Spot Monitoring-systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR
Het symbool gaat branden als de brandstofniveausensor een storing heeft
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
63

Page 66 of 232

Symbool Wat betekent dat?
STORING BUITENVERLICHTING
Het symbool gaat branden om een storing in een van de volgende verlichting aan te geven: dagverlichting (DRL's) / parkeerlichten
/ richtingaanwijzers aanhanger (indien aanwezig) / verlichting aanhanger (indien aanwezig); stadslichten / richtingaanwijzers /
mistlamp / achteruitrijlicht / remlichten / kentekenplaatverlichting.
De storing kan veroorzaakt zijn door een doorgebrande lamp, zekering, of een onderbroken elektrische verbinding.
Vervang de lamp of de betrokken zekering. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING KEYLESS START-SYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van een storing van het Keyless Start-systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Het symbool gaat branden in geval van een storing van de afsluiter van de brandstoftoevoer.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING LANE DEPARTURE WARNING-SYSTEEM (LDW)
Het symbool gaat branden als er zich een storing van het Lane Departure Warning-systeem voordoet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
SLIJTAGE OP REMBLOKKEN
Gaat branden wanneer de remblokken hun slijtagegrens hebben bereikt.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
BELANGRIJK Gebruik altijd originele of gelijkwaardige onderdelen omdat het Integrated Brake System (IBS) storingen kan
detecteren.
STORING AUTOMATISCHE INSCHAKELING GROOTLICHT (Automatic High Beam)
(indien aanwezig)
Het symbool gaat branden om een storing van de automatische inschakeling van het grootlicht aan te geven.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de storing op te lossen.
INWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van de activering van de afsluiter van de brandstoftoevoer.
Zie, om het brandstofafsluitsysteem weer in te schakelen, de beschrijving in het deel "Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk
"Noodgevallen". Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog niet hersteld kan worden.
STORING PARKEERSENSOREN
Gaat branden wanneer het systeem is uitgevallen of niet beschikbaar is.
Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de installatie te laten controleren.
64
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL

Page 78 of 232

RIJHULPSYSTEMEN
In het voertuig kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
BSM (Blind Spot Monitoring);
FCW (Forward Collision Warning);
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
BSM-SYSTEEM (Blind Spot
Monitoring)
Het BSM-systeem (Blind Spot
Monitoring) maakt gebruik van twee
radarsensoren, die zich in de
achterbumper bevinden (aan elke kant
een - zie fig. 67 ), om de aanwezigheid van
voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motorfietsen, enz.) in de blinde hoeken
aan de achterkant van de auto te
detecteren.Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van voertuigen in
de detectiezone door het aangaan, aan de
betreffende zijde, van het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 68.
Wanneer de motor gestart wordt, gaat
het waarschuwingslampje branden om de
bestuurder te melden dat het systeem
ingeschakeld is.
Sensoren
56)
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer willekeurig welke versnelling
vooruit wordt ingeschakeld bij een
snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h, of
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De sensoren zijn tijdelijk gedeactiveerd
wanneer het voertuig stationair draait en
de P (Park) modus actief is.De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel en
strekt zich over een lengte van ongeveer
6 meter uit naar de achterkant van het
voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn, bewaakt
het systeem de detectiezones aan beide
kanten van de auto en waarschuwt de
bestuurder voor eventuele aanwezigheid
van voertuigen in deze zones.
Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie verschillende
punten (zijkant, achter en voor) om te
controleren of er een melding naar de
bestuurder moet worden gezonden. Het
systeem kan de aanwezigheid van een
voertuig in een van deze drie zones
detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem echter
in werking treden bij aanwezigheid van
dergelijke voorwerpen. Dit is normaal en
duidt niet op een storing van het
systeem.
6706016S0001EM
6806016S0002EM
76
VEILIGHEID

Page 80 of 232

Het BSM-systeem zal de actieve
werkingsmodus opslaan die in gebruik
was tijdens het afzetten van de motor.
Elke keer dat de motor wordt gestart,
wordt de eerder opgeslagen
werkingsmodus opgeroepen en gebruikt.
FORWARD COLLISION WARNING
SYSTEEM (FCW)
56) 57) 58) 59) 60) 61)
21) 22) 23) 24) 25) 26) 27) 28) 29)
Dit is een rijhulpsysteem dat bestaat uit
een radar die zich achter de voorbumper
bevindt fig. 69 en een camera die zich op
het middelste deel van de voorruit
bevindt fig. 70.In het geval van een dreigende botsing
grijpt het systeem in door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Het systeem geeft akoestische en
visuele meldingen aan de bestuurder
door middel van weergave van speciale
berichten op het scherm van het
instrumentenpaneel.
Het systeem kan licht remmen om de
bestuurder te waarschuwen als een
mogelijke frontale aanrijding
gedetecteerd wordt (beperkte
remwerking). De meldingen en het lichte
remmen zijn bedoeld om de bestuurder
tijdig te laten reageren, om een mogelijke
aanrijding te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.In situaties met risico op een botsing, als
het systeem geen interventie van de
bestuurder detecteert, zorgt het voor
automatische remwerking om de auto af
te remmen en de gevolgen van een
potentieel ongeval af te zwakken
(automatische remwerking). Als
gedetecteerd wordt dat de druk die de
bestuurder op het gaspedaal uitoefent
onvoldoende is, kan het systeem
ingrijpen om de reactie van het
remsysteem te verbeteren, zodat de
snelheid van het voertuig verder wordt
verlaagd (extra assistentie tijdens de
remfase).
Het systeem treedt automatisch in
werking in het geval van een imminente
aanrijding of botsing tegen een
overstekende voetganger (snelheid
onder de 50 km/h).
BELANGRIJK Nadat de auto is gestopt
kunnen de remklauwen uit veiligheid circa
2 seconden geblokkeerd blijven. Zorg
ervoor dat u het rempedaal intrapt als de
auto iets vooruit mocht rijden.
Inschakelen/uitschakelen
Het Forward Collision Warning-systeem
kan uitgeschakeld worden (en weer
worden ingeschakeld) via het
Connect-systeem. Om deze functie te
gebruiken moeten in het hoofdmenu
achtereenvolgens de items “Instellingen”,6906016S0003EM
7006016S0004EM
78
VEILIGHEID

Page 81 of 232

“Veiligheid”, “Forward Collision Warning”
en "Status" worden geselecteerd.
Het systeem kan alleen worden
uitgeschakeld met de startinrichting in
stand AAN.
BELANGRIJK De status van het systeem
kan alleen worden gewijzigd bij stilstaand
voertuig.
Inschakelen/uitschakelen
Het Forward Collision Warning-systeem
wordt geactiveerd wanneer de motor
wordt gestart onafhankelijk van wat op
het Connect-systeem wordt getoond.
Na uitschakeling zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen voor een
mogelijke botsing met een vooroprijdend
voertuig, ongeacht de instelling via het
Connect-systeem.
BELANGRIJK Elke keer dat de motor
wordt gestart, wordt het systeem
geactiveerd, onafhankelijk van waar hij
was toen hij werd uitgeschakeld.
Deze functie is niet actief bij een snelheid
lager dan 7 km/h of hoger dan 200 km/h.
Het systeem is actief wanneer:
elke keer dat de motor wordt gestart;
het actief (AAN) is op het
Connect-systeem;
de startinrichting op AAN staat;
de voertuigsnelheid tussen 7 en
200 km/h ligt;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd;
de "Alfa DNA™ Pro" kiesschakelaar
niet in RACE-positie is (waar aanwezig).
De gevoeligheid van het systeem
wijzigen
De gevoeligheid van het systeem kan
gewijzigd worden via het Connect-
systeemmenu, door een van de volgende
drie opties te kiezen: "Nabij", "Med" of
"Ver". Zie voor het wijzigen van de
instellingen de beschrijving in het
Connect-systeem supplement.
De van te voren ingestelde optie is "Med".
Met deze instelling, waarschuwt het
systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met de voorligger
wanneer dat voertuig zich op een
standaard afstand, tussen die van de
andere twee instellingen, bevindt.
Met de gevoeligheid van het systeem
ingesteld op "Ver", zal het systeem de
bestuurder voor een mogelijke botsing
met het vooroprijdende voertuig
waarschuwen wanneer dat voertuig zich
op een grotere afstand bevindt,
waardoor de mogelijkheid wordt
geboden om de remmen lichter en
geleidelijker te bedienen. Deze instelling
biedt de bestuurder de grootst mogelijke
reactietijd om een​

mogelijk ongeval te
voorkomen.Met de optie ingesteld op "Nabij", zal het
systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met het
vooroprijdende voertuig waarschuwen
wanneer dat voertuig zich dichtbij
bevindt. Deze instelling biedt de
bestuurder bij een mogelijke botsing een
kortere reactietijd in vergelijking met de
instellingen "Med" en "Ver", maar staat
een meer dynamische rijstijl van de auto
toe.
De instelling van de gevoeligheid van het
systeem wordt in het geheugen bewaard
wanneer de motor wordt afgezet.
Melding beperkte werking van het
systeem
Als het speciale bericht wordt
weergegeven, kan een toestand zijn
opgetreden die de werking van het
systeem beperkt. De mogelijke redenen
voor deze beperking zijn een blokkering
van het zicht van de camera of een
storing.
In deze toestand kan normaal met de
auto gereden worden, alleen is het
automatisch remmen in geval van een
dreigende botsing niet beschikbaar.
Wanneer er een belemmering wordt
aangegeven, de zone van de voorruit
reinigen die wordt aangegeven bij fig. 70.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
79

Page 86 of 232

TPMS TIJDELIJK UITGESCHAKELD
TPMS controlebericht
Indien er een systeemstoring aanwezig is,
gaat het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden knipperen en
blijft daarna permanent branden. Er
klinkt ook een geluidssignaal.
Een speciaal bericht en streepjes "- -" in
plaats van de spanningswaarde worden
op het display weergegeven, om aan te
geven dat detecteren onmogelijk is.
Wanneer de startinrichting op STOP en
terug naar AAN wordt gezet, wordt de
meldingssequentie herhaald als de
storing nog steeds aanwezig is.
Het waarschuwingslampje
dooft
wanneer de storingsconditie verdwijnt en
bij sommige versies wordt opnieuw de
spanningswaarde in plaats van de
streepjes getoond.
Er kan in de volgende gevallen een
storing in het systeem optreden:
sterke radiofrequentiegeluiden
kunnen de regelmatige werking van het
TPMS verhinderen. Deze toestand wordt
met een speciaal bericht op het display
aangegeven. Dit bericht verdwijnt
automatisch zodra de radiofrequentie-
interferentie geen invloed meer heeft op
het systeem.
het after-market aanbrengen van
gekleurde folie op de ruiten die
interfereert met de radiogolven die hetTPMS uitzendt;
ophoping van lagen sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten;
het gebruik van sneeuwkettingen;
gebruik van velgen/banden zonder
TPMS-sensoren;
Nadat de lekke band is gerepareerd met
het originele afdichtmiddel van de
"TireKit" bandenreparatiekit, moet de
vorige toestand hersteld worden, zodat
het waarschuwingslampje
niet brandt
tijdens een normale rit.
Uitschakeling TPMS
Het TPMS kan uitgeschakeld worden
door de wielen voorzien van TPMS te
vervangen door andere die hiermee niet
zijn uitgerust (bijv. bij vervanging van de
wielen in de winter) en indien compatibel
met het land van aanschaf dat deze
mogelijkheid beschikbaar stelt. Rijd
vervolgens minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/h.
Het TPMS zal een geluidssignaal laten
horen, het waarschuwingslampje
zal
ongeveer 75 seconden knipperen en blijft
vervolgens permanent branden en op het
instrument wordt het bericht "Controle
TPMS" met enkele streepjes (– –)
weergegeven in plaats van de
spanningswaarden.
Vanaf de volgende startcyclus zal het
TPMS geen geluidssignaal laten horen en
op het display wordt het bericht"Controle TPMS-systeem" niet meer
weergegeven, maar de streepjes worden
nog wel weergegeven in plaats van de
spanningswaarde.
BELANGRIJK
56)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij nadering
van voertuigen buiten de detectiezones. De
bestuurder moet altijd voldoende aandacht
houden voor het verkeer en de
wegomstandigheden en voor het controleren
van het traject van het voertuig.
57)Het Forward Collision Warning (FCW)
systeem wordt automatisch buiten werking
gesteld wanneer de RACE modus wordt
geselecteerd.
58)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de bestuurder,
die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in volledige
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
moet altijd de op veilige afstand te rijden ten
opzichte van het voertuig dat voor hem rijdt.
59)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is, dan
kan de automatische remingreep gestopt
worden (bijv. om een eventuele manoeuvre
om het obstakel te vermijden mogelijk te
maken).
60)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren en
voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn buiten
beschouwing gelaten.
84
VEILIGHEID

Page 127 of 232

Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden:
het systeem kan de afstand tussen het
voertuig en de voorligger niet
controleren. In dit geval wordt de
snelheid alleen bepaald door de stand
van het gaspedaal.
Zodra het gaspedaal wordt losgelaten,
keert het systeem terug naar een
normale werking.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal wordt ingedrukt;
als de remmen oververhit zijn;
als de elektrische parkeerrem is
ingeschakeld;
als een van de modaliteiten P
(parkeren), R (achteruit), of N (vrijstand)
actief is;
wanneer de toeren van de motor
boven een maximum drempel komen;
als de snelheid van het voertuig niet
binnen het instelbare snelheidsbereik
valt;
als het ESC-systeem in werking is
getreden of zojuist zijn werking
beëindigd heeft (of ABS of andere
stabiliteitscontrolesystemen);
als het ESC-systeem is uitgeschakeld;
als een automatische remwerking
wordt uitgevoerd door het Forward
Collision Warning Plus-systeem (indien
aanwezig);
bij een defect van het systeem zelf;
bij afgezette motor;
bij een belemmering van de
radarsensor (in dit geval moet de zone
van de voorruit waar zich de sensor
bevindt worden schoongemaakt).
Bij ingesteld systeem veroorzaken de
hierboven beschreven condities
bovendien een annulering of een
uitschakeling van het systeem voor
tijdsperioden die kunnen variëren
afhankelijk van de condities.
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
uitgeschakeld als bij ingedrukt gaspedaal
hogere snelheden worden bereikt dan
ingesteld kunnen worden (180 km/h of
110 mph, voor instrumentenpanelen met
meeteenheid in mph). Onder deze
omstandigheden kan het systeem niet
correct werken en wordt dus geadviseerd
om het uit te schakelen.
SNELHEIDSVERANDERING
Snelheidstoename
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verhoogd door de SET
schakelaar omhoog te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verhoogd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden, met tussenpozen van 10 km/h,
tot de knop wordt losgelaten, daarna
wordt de nieuwe snelheid opgeslagen.Snelheidsafname
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verlaagd door de SET
schakelaar omlaag te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verlaagd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid steeds verder
verlaagd worden, met intervallen van
10 km/h, tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
BELANGRIJK Het bewegen van de
SET-schakelaar zorgt ervoor dat de
snelheid wordt aangepast volgens de
geselecteerde meeteenheid ("metrisch"
of "imperiaal") ingesteld op het Radio
Infotainment Systeem (zie speciaal
supplement).
Waarschuwingen
Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden, kan het voertuig versnellen tot
boven de ingestelde snelheid. Als in dit
geval op de knop SET wordt gedrukt,
wordt de snelheid ingesteld op de huidige
snelheid van het voertuig.
Als op de knop SET wordt gedrukt om de
snelheid te verlagen en de motorrem het
voertuig niet voldoende afremt om de
ingestelde snelheid te bereiken, dan
treedt het remsysteem automatisch in
werking. Het systeem handhaaft de
ingestelde snelheid zowel op een helling
125

Page 218 of 232

De volgende instellingen kunnen worden
gewijzigd wanneer deze functie is
geselecteerd:
Synchronisatie met GPS tijd;
Tijd instellen;
Formaat tijd;
Datum instellen;
Instellingen herstellen.
Veiligheid
Om toegang te krijgen tot de functie
"Veiligheid", deze selecteren door te
draaien aan de Rotary Pad en te drukken
op de Rotary Pad om hem te activeren.
De volgende instellingen kunnen worden
gewijzigd wanneer deze functie is
geselecteerd:
Speed Limiter
Hiermee kunt u de functie
activeren/deactiveren en wordt u
gewaarschuwd dat u de ingestelde
snelheid heeft overschreden.
Speed Limiter - Instellen
Laat u de snelheidslimietwaarde
instellen. Door te draaien aan de Rotary
Pad, neemt de snelheid toe met 5 km/h,
bij het draaien, van minimaal 30 km/h tot
maximaal 180 km/h.
Forward Collision Warning
Hiermee kan men de reactiesnelheid van
het anti-collision-systeem selecteren. De
beschikbare opties zijn:
“Status": hiermee kunt u het systeem
activeren/deactiveren (waar voorzien);
"Mode": gebruikt om de volgende
bedieningsmodi in te stellen:
Waarschuwing-rem, Waarschuwing, uit
(waar aanwezig);
"Gevoeligheid": hiermee kunt u de
reactiesnelheid van het systeem op basis
van de afstand tot het obstakel
selecteren (dichtbij, gemiddeld, ver).
Lane Departure Warning
Deze functie kan gebruikt worden om de
"reactiesnelheid" van het Lane
Departure-systeem te selecteren. De
beschikbare opties zijn:
"Gevoeligheid": hiermee kunt u de
reactiesnelheid van het systeem
selecteren (hoog, laag).
Alarm blinde hoek
Met deze functie kunt u de
geluidswaarschuwing van voorwerpen in
de blinde vlek van de buitenspiegel
activeren/deactiveren.
Passagiersairbag(indien aanwezig)
Hiermee kan de werking van de airbags
aan passagierszijde voor in-/ of
uitgeschakeld worden. Door de functie te
openen informeert het systeem over de
status van activering/deactivering van de
airbags en vraagt de verandering van
status te bevestigen, druk op de Rotary
Pad wanneer u verder wilt gaan.De airbagstatus is zichtbaar via de led
naast het statuspictogram op het
dashboard.
Passagiersbescherming ingeschakeld: de
AAN LED gaat vast branden.
Passagiersbescherming uitgeschakeld:
de led UIT brandt permanent.
Alarm niet omgelegde gordel
Deze functie verschijnt alleen als de
gordelverklikker uitgeschakeld was en hij
opnieuw ingeschakeld kan worden.
Bestuurdersondersteuning
Om toegang te krijgen tot de functie
"Bestuurdersondersteuning", deze
selecteren door te draaien aan de Rotary
Pad en te drukken op de Rotary Pad om
hem te activeren.
Met deze functie zijn de volgende
instellingen mogelijk:
ParkSense
Met deze functie kan het type
waarschuwing dat door het
ParkSense-systeem wordt afgegeven
geselecteerd worden.
De beschikbare opties zijn:
“Modus”: de volgende opties zijn
beschikbaar in deze functie: “Geluid”, het
systeem meldt de bestuurder over de
aanwezigheid van een obstakel alleen
door middel van geluidssignalen, door
middel van de speakers in de auto of
“Geluid en beeld”, het systeem meldt de
216
MULTIMEDIA

Page:   1-10 11-20 next >