Alfa Romeo MiTo 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 141 of 280

BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot
van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Voer de controles en registraties uit die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven (zie het hoofdstuk “Onderhoud
en zorg”).
Banden
Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand de
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de gewichtsverdeling beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager na gebruik. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Het is beter om een aanhanger voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen te gebruiken.Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische apparatuur alleen wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager
van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op,
waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet het brandstofverbruik
toenemen: gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie als de
buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan
de aërodynamica nadelig beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch met
stationair toerental noch met een hoog toerental: zo warmt de motor
veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van
uitlaatgassen toe. Het is beter om meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze manier warmt de motor sneller
op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of
alvorens de motor af te zetten. Deze handeling heeft evenals
"double-clutchen" geen enkel nut en verhoogt het brandstofverbruik en
de vervuiling.
137
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 142 of 280

Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeers- en
wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met een lage
versnelling verhoogt het brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik fors toe. Houd de
snelheid zo gelijkmatig mogelijk en vermijd onnodig remmen en
accelereren om een overmatig brandstofverbruik en hogere emissies te
voorkomen.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas zonder het
maximum toerental te overschrijden.GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten kan de motor niet de
optimale bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor neemt zowel het
brandstofverbruik (van +15% tot +30% in stadsverkeer) als de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel
verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanmerkelijk hoger
zijn. Ook bochtige trajecten over bergwegen en een slecht wegdek
verhogen het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langere stilstanden (bijv. spoorwegovergangen) is het raadzaam de
motor af te zetten.
138
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 143 of 280

TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangers of caravans moet het voertuig zijn
voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische
installatie. De montage moet door een vakspecialist worden
uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform
de wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van
een aanhanger of caravan wordt gereduceerd. Ook de remafstand
wordt langer en er is meer tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een helling omlaag om een continu
gebruik van de rem te voorkomen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de aanhanger waardoor het
laadvermogen van de auto proportioneel wordt gereduceerd. Om er
zeker van te zijn dat het maximum toelaatbaar getrokken gewicht
(op de typegoedkeuring vermeld) niet wordt overschreden, dient men
in acht te nemen dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbare
gewicht van een volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en
bagage.
Volg de lokale snelheidsbeperkingen voor auto’s met aanhanger op.
Rijd in geen geval harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE TREKHAAK
Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor de montage van de
trekhaak.
De auto kan zijn uitgerust met ABS, maar dit heeft
geen inwerking op het remsysteem van de aanhanger.
Wees dus bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te
beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van
de auto uit te voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch
systeem van de auto.
139
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 144 of 280

WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard
geleverde banden: het Alfa Romeo Servicenetwerk staat u bij om de
meest geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval van ijs of sneeuw op de wegen.
Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden
moet men zich exact houden aan de aanwijzingen die zijn
aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang in dergelijke
gevallen de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van
winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang op de
snelweg wordt gereden, veel lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden uitsluitend
voor de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en het remmen en
voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de
banden zeker niet om.
De maximumsnelheid voor winterbanden met de
indicatie “Q” is 160 km/h; 190 km/h voor
winterbanden met de indicatie “T” en 210 km/h voor
winterbanden met de indicatie"H". De snelheidsbeperkingen
moeten echter altijd worden gerespecteerd.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke
voorschriften voldoen. De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Gebruik sneeuwkettingen met smalle schakels: bij alle versies, voor
bandenmaat 195/55 R16" en voor bandenmaat 205/55 R16"
gebruik sneeuwkettingen met smalle schakels die maximaal 9 mm
uitsteken buiten het bandprofiel.
BELANGRIJK Monteer nooit sneeuwkettingen op het noodreservewiel.
In geval van een lekke voorband, vervang dan een achterwiel door het
noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Zo heeft de
vooras twee normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
Beperk de snelheid als sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen,
trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te beschadigen.
140
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 145 of 280

DE AUTO LANGDURIG STALLEN
Tref de volgende voorzorgen als de auto langer dan een maand niet
gebruikt zal worden:
❒zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed
geventileerde ruimte; schakel een versnelling in en controleer of de
handrem niet is aangetrokken;
❒koppel de minpool van de accu los en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze controle iedere drie maanden
worden herhaald;
❒als u de stroomkabels niet van de accu loskoppelt, moet de lading
iedere maand gecontroleerd worden;
❒maak de met lak gespoten delen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en bescherm de glanzende metalen delen met speciale
middelen die in de handel verkrijgbaar zijn;❒bestrooi de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser
met talkpoeder en til ze van de ruit op;
❒zet de ruiten iets open;
❒dek de auto af met een doek of een geperforeerde kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoezen, omdat het op de carrosserie
aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
❒pomp de banden 0,5 bar boven de voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met regelmatige tussenpozen;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de accuvoeding los te koppelen.
141
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 146 of 280

NOODGEVALLEN
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U
kunt zich ook verbinden met de site www.alfaromeo.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Alfa Romeo
Servicenetwerk te vinden.
DE MOTOR STARTEN
Als het lampjeop het instrumentenpaneel continu blijft branden,
neem dan onmiddellijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STARTEN MET HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met een hulpaccu
met dezelfde of een iets hogere capaciteit dan de lege accu.
Ga als volgt te werk om de auto te starten:
❒verbind de plusklemmen (+ teken bij de klem) van de beide accu's
met een startkabel;fig. 115;❒sluit met een tweede startkabel de minklem (–) van de hulpaccu aan
op een massapunt
op de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden;
❒verwijder als de motor gestart is, de kabels in de omgekeerde
volgorde los.
Lees voor versies met het Start&Stop systeem, in geval van starten met
een hulpaccu, de paragraaf “Start&Stop systeem” in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”.
Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor na
diverse pogingen nog steeds niet gestart kan worden.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet
rechtstreeks met elkaar! Als de hulpaccu in een andere auto
is geïnstalleerd, moet accidenteel contact tussen de metalen delen van
beide auto's vermeden worden.
Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan
beschadigen, met name de regeleenheden van de
ontsteking en de inspuiting.
fig. 115A0J0392
142
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 147 of 280

Deze procedure moet door ervaren personeel verricht
worden, aangezien verkeerde handeldingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht
kunnen veroorzaken. Bovendien is accuvloeistof giftig en
corrosief: vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en
brandende sigaretten uit de buurt van de accu en veroorzaak
geen vonken.
ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door het voertuig te duwen, te slepen
of van een helling af te laten rijden.
EEN WIEL VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
De auto is uitgerust met de kit "Fix&Go Automatic": zie de paragraaf
“Fix&Go automatic kit” voor de beschrijving van de werking van
de kit.
Ter vervanging voor de kit “Automatic Fix&Go” kan de auto zijn
uitgerust met een ruimtebesparend reservewiel: zie de instructies op de
volgende pagina's om een band te vervangen.
Het noodreservewiel is specifiek voor de auto. Monteer
het niet op andere automodellen. Monteer ook geen
reservewielen van andere auto’s op uw voertuig.
Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen. Het
noodreservewiel mag alleen voor korte afstanden gebruikt
worden en mag niet bij hogere snelheden dan 80 km/h worden
gebruikt. Op het noodreservewiel is een oranje plakplaatje
aangebracht met de belangrijkste waarschuwingen en de
gebruiksbeperkingen. Verwijder dit plakplaatje nooit en dek het
niet af. Monteer nooit een wieldeksel op het noodreservewiel.
Waarschuw de andere weggebruikers voor de
stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke
voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek
enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto
zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van
het verkeer wachten wanneer het wiel wordt verwisseld.
Blokkeer de wielen met wiggen of ander geschikt materiaal als
de auto op oneffen wegdek of op een helling staat.
143
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 148 of 280

Een gemonteerd noodreservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en
snelle bochten. De levensduur van het noodreservewiel is
ongeveer 3000 km. Hierna moet de band van het
noodreservewiel vervangen worden door een nieuw exemplaar
met identieke eigenschappen. Monteer nooit een standaard band
op de velg van een noodreservewiel. Zorg dat het verwisselde
wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd.
Monteer nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten niet met vet alvorens het wiel te
monteren: de bouten zouden kunnen loskomen.
Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van
een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of
voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het opkrikken van andere auto’s.
Gebruik de krik nooit voor het uitvoeren van reparaties onder de
auto. Door de krik niet juist te plaatsen, kan de auto van de krik
vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik. Monteer nooit
sneeuwkettingen op het noodreservewiel. In geval van een lekke
voorband, kan het reservewiel op de achteras en het achterwiel
op de vooras worden geplaatst. Zo heeft de vooras twee
normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
Als het wieldeksel niet juist gemonteerd is, kan het
loskomen wanneer het voertuig rijdt. Voer nooit
werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek nooit
gereedschap tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van de banden en van het noodreservewiel (zie
hoofdstuk "Technische gegevens").
KRIK
Ter informatie herinnert men eraan dat:
❒de krik weegt 1,76 kg;
❒de krik behoeft geen afstelling;
❒de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van defect moet de
krik door een origineel exemplaar worden vervangen;
❒afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de
krik gemonteerd worden.
Ga als volgt te werk om een wiel te vervangen:
❒stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer
en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden. De grond
moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn;
❒zet de motor af, trek de handrem aan en schakel de 1
eversnelling
of de achteruit in. Doe het reflecterende veiligheidsvest (wettelijk
verplicht) aan voordat u uit de auto stapt;
❒open de achterklep, til de vloerbedekking op met het handvat A fig.
116;
❒schroef de vergrendeling Afig. 117 los, pak de gereedschapstas B
en zet deze naast het wiel dat verwisseld moet worden. Neem het
noodreservewiel C;
144
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 149 of 280

❒voor versies met stalen velgen: steek de schroevendraaier in
opening A fig. 118 om de borgveer B van het wieldeksel los te
maken;❒voor versies met lichtmetalen velgen: schud de auto om het
loskomen van de velg te vergemakkelijken. Sommige versies kunnen
uitgerust zijn met lichtmetalen velgen met een wieldeksel (fig. 119).
Om het wieldeksel te verwijderen, de schroevendraaier in de
zittingen A steken om bij de bevestigingsbouten te kunnen komen.
Vervang het wiel zoals hiervoor is beschreven;
fig. 116A0J0104
fig. 117A0J0105
fig. 118A0J0236
fig. 119A0J0238
145
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 150 of 280

❒gebruik sleutel A fig. 120 om de wielbouten ongeveer één slag los
te draaien;
❒plaats de krik onder de auto, nabij het te verwisselen wiel. Let
bijzonder op zodat de spoilers/miniskirts (indien voorzien) niet
beschadigd raken;
❒gebruik het toestel A fig. 121 om de krik te verlengen tot de
bovenkant van de krik B fig. 122 in de rand C van de chassisbalk
komt;
❒waarschuw de passagiers/omstanders dat de auto wordt opgekrikt;
zorg dat niemand in de nabijheid van de auto komt tot de auto
weer helemaal op grond staat;
❒plaats de slinger D fig. 121 in het huis in toestel A en krik de auto
op tot het wiel enkele centimeters van de grond is;
❒zorg dat de contactvlakken van het noodreservewiel en de velg
schoon zijn om het loskomen van de wielbouten te voorkomen;
❒monteer het noodreservewiel door de eerste wielbout twee slagen
aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt;❒neem de sleutel A fig. 120 en draai de wielbouten volledig vast;
❒draai aan de slinger van de krik D fig. 121 om de auto omlaag te
brengen. Verwijder de krik;
❒gebruik de sleutel A fig. 120 om de wielbouten kruiselings vast te
draaien, in de volgorde die is aangegeven in fig. 123;
fig. 120A0J0106
fig. 121A0J0062
fig. 122A0J0061
146
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 280 next >