display CITROEN C5 2012 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 156 of 340

IX
154
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Dit systeem stelt u in staat om con-
stant met een door u ingestelde
snelheid te rijden zonder het gaspe-
daal aan te raken.
Dit systeem kan handmatig worden
ingeschakeld vanaf 40 km/h en wan-
neer:


- u minimaal de vierde versnelling
hebt ingeschakeld bij een hand-
geschakelde versnellingsbak,

- minimaal de tweede versnelling
is ingeschakeld bij een automa-
tische versnellingsbak.


Weergave op het
instrumentenpaneel
De informatie over het systeem wordt
op het instrumentenpaneel bij A

weergegeven.


Instellen



)
Druk op toets 4
om de snelheids-
regelaar “ CRUISE
” te selecte-
ren.

Bediening op het stuurwiel

De toetsen van de snelheidsregelaar
bevinden zich op het linker gedeelte
van het stuurwiel. De selectie wordt bevestigd door de
weergave van de functie op het in-
strumentenpaneel bij A
.
Bij het selecteren van de functie is er
geen kruissnelheid opgeslagen.
Druk op toets 1
of 2
wanneer u de
gewenste snelheid met behulp van
het gaspedaal hebt bereikt. De
kruissnelheid wordt dan opgeslagen
en de regelaar ingeschakeld. De
snelheid en de informatie “ ON
” wor-
den op het instrumentenpaneel bij A

weergegeven.

Aanpassen van de ingestelde
snelheid bij ingeschakelde
regelaar
U kunt de ingestelde snelheid, weer-
gegeven bij A
, aanpassen door te
drukken op:


- toets 1
, om de snelheid te verho-
gen,

- toets 2
, om de snelheid te verla-
gen.
Druk de toets achter elkaar opnieuw in
om de ingestelde kruissnelheid in stap-
pen van 1 km/h te verhogen. Houd de
toets ingedrukt om de snelheid in stap-
pen van 5 km/h te verhogen. U kunt nu het gaspedaal loslaten. de
auto houdt de gekozen snelheid au-
tomatisch aan.
De snelheid van uw auto kan iets af-
wijken ten opzichte van de gekozen
snelheid.
Als het systeem niet in staat is de
ingestelde kruissnelheid te handha-
ven (bijvoorbeeld bij een steile afda-
ling), zal de snelheid op het display
knipperen. Pas zo nodig uw snel-
heid aan.

Page 157 of 340

IX
!
155
RIJDEN

Gebruik de snelheidsregelaar
alleen als de verkeersomstan-
digheden het rijden met een
constante snelheid toelaten.
Gebruik het systeem niet als het
druk is, op slechte wegen of wegen
met weinig grip, of onder andere
omstandigheden die het rijden be-
moeilijken.
Blijf attent en houd de auto altijd
onder controle .

Het is raadzaam om uw voeten in
de buurt van de pedalen te hou-
den.


Ingestelde snelheid
overschrijden
Tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar kunt u door het
gaspedaal in te trappen op elk wil-
lekeurig moment de ingestelde snel-
heid overschrijden (bijvoorbeeld om
in te halen).
De bij A
weergegeven snelheid
knippert.
Als u vervolgens het gaspedaal los-
laat, vertraagt de auto weer tot de
ingestelde snelheid is bereikt.


Onderbreken/hervatten



)
Door het intrappen van rem- of
koppelingspedaal.

)
Of door het indrukken van toets 3
.

)
Of door het ingrijpen van het
ESP of de ASR.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak wordt de snelheids-
regelaar uitgeschakeld als de ver-
snellingspook in de neutraalstand
staat.

Opnieuw inschakelen



- Door het oproepen van de op-
geslagen snelheid


Druk na het uitschakelen op
toets 3
. Het systeem vertraagt of
versnelt de auto automatisch tot
de opgeslagen kruissnelheid is
bereikt. De opgeslagen snelheid
en de informatie " ON
" worden bij
A
weergegeven.
Als de opgeslagen kruissnelheid
aanzienlijk hoger is dan de ac-
tuele snelheid, versnelt de auto
vlot tot de ingestelde snelheid is
bereikt.

- Door de huidige rijsnelheid te
kiezen


Druk op toets 1
of 2
zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt.
De nieuwe gewenste snelheid
en de informatie " ON
" worden bij
A
weergegeven.



Snelheidsregelaar
uitschakelen


)
Door op de toets 5
te drukken.

)
Door selectie van de functie
snelheidsregelaar.

)
Door de motor af te zetten.
De ingestelde snelheid wordt uit het
geheugen gewist. Bij deze handelingen wordt de infor-
matie “ PAUSE
” bij A
weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Bij deze handelingen wordt de kruis-
snelheid niet gewist; deze blijft zicht-
baar op het instrumentenpaneel.


Storing


Als er een storing in het systeem
optreedt
, verschijnt er een bericht
op het display, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het controlelampje
SERVICE
branden.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.

Page 158 of 340

IX
156
RIJDEN
LANE DEPARTURE
WARNING SYSTEM (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de
bestuurder onvrijwillig een rijstrook-
markering (doorgetrokken of onder-
broken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sen-
soren in de voorbumper wordt de
bestuurder gewaarschuwd als de
auto de markering overschrijdt
(bij een wagensnelheid hoger dan
80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snel-
wegen en autowegen.

Activering



)
Druk op de knop: het lampje gaat
branden.



Uitschakelen



)
Druk opnieuw op de knop: het
lampje gaat uit.
De status van het systeem blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.


Detectie

U wordt gewaarschuwd door het
trillen van de zitting van de bestuur-
dersstoel:


- rechts: als de rechter rijstrook-
markering wordt overschreden,

- links: als de linker rijstrookmar-
kering wordt overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingescha-
keld, en ongeveer 20 seconden nadat
deze is uitgeschakeld, wordt er geen
enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing
wordt gegeven bij het overschrijden
van een pijl op de weg of een niet-of-
fi ciële markering (bijv. graffi ti).


Storing

In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld
van een geluidssignaal en een mel-
ding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats. Het Lane Departure Warning
System is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waak-
zaam moet blijven en verantwoor-
delijk is.

Er kunnen storingen in de detectie
optreden:


- als de sensoren vuil zijn (mod-
der, sneeuw, ...),

- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,

- als er weinig contrast is tussen
het wegdek en de markeringen.

Page 159 of 340

IX
157
RIJDEN
PARKEERPLAATSASSISTENT
Dit systeem meet de afmetingen
van een parkeerplek tussen twee
auto's of obstakels en geeft informa-
tie over:


- de mogelijkheid om in een leeg
vak te parkeren, rekening hou-
dend met het formaat van de
auto en de ruimte die nodig is
voor de parkeermanoeuvre,

- de moeilijkheidsgraad van het
inparkeren.
Het systeem meet geen parkeervak-
ken op waarvan de afmetingen aan-
merkelijk groter of kleiner zijn dan
uw auto.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje van de parkeer-
plaatsassistent kan drie verschillen-
de toestanden aangeven:


- gedoofd:
de functie is niet inge-
schakeld,

- permanent brandend:
de func-
tie is ingeschakeld, maar er is
nog niet aan de meetvoorwaar-
den voldaan (richtingaanwijzer
niet bediend, snelheid te hoog)
of de meting is beëindigd,

- knipperend:
bezig met meten,
of de melding wordt weergege-
ven. U kunt de functie parkeerplaatsas-
sistent selecteren door de schake-
laar A
in te drukken. Een permanent
brandend controlelampje geeft aan
dat de functie geselecteerd is.
Tijdens de meting verschijnt op het
display van het instrumentenpaneel
de melding "Meting wordt uitge-
voerd -maximumsnelheid 20 km/u".

Page 160 of 340

IX
158
RIJDEN

Werking

U hebt een beschikbare parkeerplek
ontdekt:


)
Druk op de schakelaar A
om de
functie te selecteren.

)
Schakel de richtingaanwijzer aan
de zijde van de parkeerplek in.

)
Rijd tijdens de meting langs de
parkeerplek, met een snelheid
van minder dan 20 km/h, en be-
reid u voor op het inparkeren.
Het systeem meet nu de afmetingen
van de plek.

)
Het systeem geeft de moeilijk-
heidsgraad voor het inparkeren
aan met een melding op het
display van het instrumentenpa-
neel, vergezeld van een geluids-
signaal.

)
Afhankelijk van de melding die
het systeem geeft, kunt u de par-
keermanoeuvre al dan niet uit-
voeren. De functie kan de volgende meldin-
gen weergeven:

Inparkeren JA


Inparkeren moeilijk


Inparkeren NEE
De functie wordt automatisch uitge-
schakeld:


- bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling,

- bij het afzetten van het contact,

- als geen meting nodig is,

- vijf minuten na het selecteren
van de functie,

- als gedurende langer dan een
minuut met meer dan 70 km/h
wordt gereden.
Als de zijdelingse afstand tussen
uw auto en de parkeerplek te groot
is, bestaat de kans dat het systeem
geen meting uitvoert.
De functie blijft na een berekening
ingeschakeld en kan dus meerdere
parkeermogelijkheden achter elkaar
bepalen.
Zorg ervoor dat de sensoren bij
slecht weer en in de winter niet be-
dekt worden door vuil en sneeuw.
Tijdens het bepalen van de beschik-
bare ruimte wordt de parkeerhulp
vóór uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.

Page 161 of 340

IX
159
RIJDEN
De parkeerhulp is een hulpmid-
del voor de bestuurder die deson-
danks waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is. PARKEERHULP VOOREN/OF ACHTER METGRAFISCHE WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN

Dit systeem bestaat uit afstands-
sensoren die zijn aangebracht in de
voor- en/of achterbumper.
Het systeem waarschuwt de be-
stuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich achter
de auto bevindt. Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich di-
rect onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamhe-
den of gelijksoortige voorwerpen wor-
den waargenomen bij aanvang van de
manoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
Het systeem wordt ingeschakeld
:


- zodra de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld,

- bij vooruitrijden met een snelheid
lager dan 10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een ge-
luidssignaal en/of door de weergave
van de auto op het multifunctionele
display.
De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:


- geluidssignalen, die elkaar snel-
ler opvolgen naarmate de auto
dichter bij het obstakel komt,

- een grafi sche weergave op het
multifunctionele display, met
blokjes die steeds dichter bij de
auto komen.
De plaats van het obstakel wordt
aangegeven door de luidsprekers
die het geluidssignaal weergeven
(voor/achter en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel ver-
wijderd is, is het geluidssignaal con-
tinu hoorbaar en/of verschijnt het
symbool "Gevaar", afhankelijk van
het type multifunctioneel display.
De parkeerhulp wordt uitgescha-
keld
:


- als de achteruit wordt uitgescha-
keld,

- als bij het vooruitrijden de wagen-
snelheid hoger dan 10 km/h is,

- als de auto langer dan 3 seconden
stilstaat.
Deactiveren


)
Druk op de toets A
. Het verklik-
kerlampje gaat branden en het
systeem is volledig uitgescha-
keld.
Het systeem zal automatisch wor-
den uitgeschakeld bij het trekken
van een aanhangwagen of de mon-
tage van een fi etsendrager (auto
uitgerust met een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fi etsendra-
ger).

Page 163 of 340

IX
161
RIJDEN

Standen van de wagenhoogte


Hoogste stand
Niet mogelijk bij snelheden > 10 km/h.
Gebruik deze stand voor het verwis-
selen van een wiel.

Verhoogde stand
Geeft een grotere bodemvrijheid (niet
mogelijk bij snelheden > 40 km/h).
Voor gebruik op slechte wegen en bij
het in- en uitrijden van bijvoorbeeld
een parkeergarage. Rijd in deze
stand altijd met lage snelheid.
De wagenhoogte kan alleen bij
draaiende motor versteld worden.

Dankzij de verstelbare wagenhoogte
kunt u elke situatie het hoofd bieden.
Behoudens enkele uitzonderingen
moet altijd in de normale rijstand ge-
reden worden.


)
Druk één keer op een van de be-
dieningsschakelaars.
De verandering van de wagenhoogte
wordt aangegeven door een melding
op het display van het instrumenten-
paneel.
Normale stand
Indien de voor een bepaalde stand
toegestane snelheid wordt over-
schreden, keert de auto automatisch
terug naar de normale stand.


Laagste stand
Handig bij het in- of uitladen van ba-
gage.
Deze stand wordt gebruikt voor con-
troles in de werkplaats.
Niet gebruiken om mee te rijden (niet
mogelijk bij snelheden > 10 km/h).

Page 164 of 340

IX
162
RIJDEN

Niet toegestane wagenhoogte

Het display van het instrumentenpa-
neel geeft tijdelijk een melding dat
de gekozen wagenhoogte niet mo-
gelijk is.
De wagenhoogte blijft in de toege-
stane stand; deze stand wordt op
het display van het instrumentenpa-
neel aangegeven.


Automatische aanpassing van de
hoogte


- Als op een goed wegdek de wa-
gensnelheid boven de 110 km/uur
uitkomt, wordt de wagenhoogte
automatisch verlaagd. Op een
slechter wegdek of wanneer de
snelheid onder de 90 km/uur zakt,
keert de wagenhoogte automa-
tisch terug in de normale stand.

- Op een slechter wegdek wordt
bij lagere of gemiddelde snelheid
de wagenhoogte automatisch
verhoogd. Zodra de omstan-
digheden het toelaten, keert de
auto terug in de normale stand.

- Wanneer u het contact afzet,
zakt de wagenhoogte naar de
parkeerstand.


Omwille van uw eigen veiligheid
is het verplicht om uw auto met
goedgekeurde blokken of assteu-
nen te stutten, wanneer u ingre-
pen onder de auto verricht.

Page 175 of 340

X
!
173
ONDERHOUD

Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof

Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om
het bevriezen van de sproeiers te
voorkomen is het (bij)vullen van het
reservoir met water niet toegestaan.
Inhoud van het reservoir:



- ruitensproeiervloeistof: circa 3,5 liter,


- ruitensproeiervloeistof en vloeistof
koplampwissers: circa 6,15 liter.












Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)

Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mo-
gelijk uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats.











Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact
met afgewerkte olie en ande-
re vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en ande-
re vloeistoffen niet in het riool,
in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats. Wanneer uw auto is voor-
zien van koplampsproeiers,
wordt een te laag vloeistof-
niveau van de ruiten- en
koplampsproeiers aangegeven door
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegen-
heid het reservoir bij.

Koelvloeistofniveau


Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te wor-
den ververst.

Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voor-
geschreven koelvloeistof.
Het koelvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevin-
den, maar mag beslist niet
hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof gere-
geld door de koelventilator. Deze
kan ook bij afgezet contact werken.

Bij uitvoeringen voorzien van een
roetfi lter kan de koelventilator bij
afgezet contact nog (gaan) wer-
ken, zelfs bij koude motor.

Wacht bovendien alvorens werk-
zaamheden aan het koelsysteem
uit te voeren ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
en vul koelvloeistof bij. Een te laag niveau in
het additiefreservoir
wordt aangegeven
door het permanent
branden van dit lampje in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.

Page 176 of 340

X
174
ONDERHOUD
CONTROLES Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzij-
den in het onderhoudsboekje die betrekking heb-
ben op de motoruitvoering van uw auto voor het
laten controleren van bepaalde onderdelen volgens
het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceer-
de werkplaats.

Accu

De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam
om regelmatig te controle-
ren of de accupolen en -
klemmen schoon zijn,
vooral bij warm weer en in
de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische
informatie" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatre-
gelen.


Luchtfilter en interieurfilter

Laat de fi lters periodiek
vervangen volgens de in
het onderhoudsboekje
aangegeven intervallen.
Als de omgeving (veel
stof...) en het gebruik (veel stads-
verkeer...) daartoe aanleiding ge-
ven, moeten de fi lters twee keer
zo vaak worden vervangen
(zie
paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.


Oliefilter

Laat bij het olie verversen
tevens het oliefi lter vervan-
gen.






Roetfilter (diesel)

Als aanvulling op de katalysator le-
vert dit fi lter een actieve bijdrage
aan het verbeteren van de luchtkwa-
liteit door het tegenhouden van niet-
verbrande vuildeeltjes. Ook wordt
zwarte uitlaatrook voorkomen.
Nadat u langdurig met lage snelhe-
den hebt gereden of nadat de motor
langdurig stationair heeft gedraaid,
kan het in uitzonderlijke gevallen
voorkomen dat waterdamp bij de
uitlaat zichtbaar is bij het gas geven.
Dit is niet van invloed op de werking
van de auto of het milieu.
Bij het gevaar van verstopping van
het roetfi lter verschijnt een melding
op het display van het instrumen-
tenpaneel, vergezeld van een ge-
luidssignaal en het branden van het
waarschuwingslampje SERVICE.
Deze waarschuwing wijst op een
beginnende verzadiging van het
roetfi lter (veelvuldige stadsritten:
lage snelheden, verkeersopstop-
pingen…).
Om het fi lter te regenereren wordt
aangeraden zo spoedig mogelijk,
als de verkeerssituatie dit toelaat,
gedurende ten minste 5 minuten
met een snelheid van meer dan
60 km/h te gaan rijden (tot de waar-
schuwing verdwijnt).
Raadpleeg als de waarschuwing
aanwezig blijft het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats. Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het vervangingsinterval.






Deze sticker, die hoort bij het Stop &
Start-systeem, geeft aan dat er
een speciale 12 V loodaccu is ge-
bruikt die alleen losgekoppeld en/of
vervangen mag worden door het
CITROËN-netwerk of door een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing
kan ertoe leiden dat de accu vroeg-
tijdig aan vervanging toe is.

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 120 next >