ESP CITROEN DS3 CABRIO 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 136 of 384

AR
BGНИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. То в а можеда причини СМЪРТ или
СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CSNIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečíSMRTI DÍTĚTE nebo VÁ ŽNÉHO ZR ANĚNÍ.jj
DABrug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme.
DEVerwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahr trichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder ERNSTHAFTE VERLETZUNGEN können die Folge sein.
ELΜη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
ENNEVER use a rear ward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD canoccur
ESNO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PAR A NIÑOS DE ESPA LDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE UN ASIENTO
PROTEGIDO CON UN COJÍN INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE DEL BEBE O HERIRLOGRAVEMENTE.
ETÄrge kasutage kunagi lapse tur vatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib põhjustada lapseleRASKEID VIGASTUSI või SURMA.
FIÄLÄ KOSK A AN aseta lapsen tur vaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVAT Y YNY. Sen laukeaminen voi
aiheuttaa LAPSEN KUOLEM A N t ai VA K AVA N LOUKKAANTUMISEN.
FRNE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ.Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HRNIK ADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglouzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.pjjjj
Sticker "AIRBAG" op zonneklep passagierszijde

Page 140 of 384

Adviezen voor kinderzitjes

De onjuiste bevestiging van een kinderzitjebrengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bijkorte ritten, wordt vastgemaakt waarbij despeling
ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet wordenbeperkt. Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruik maakt van deveiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto.Schuif de passagiersstoel indien mogelijknaar voren.
Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de afstand tussen derugleuning van het zitje en de rugleuningvan de stoel van de auto zo klein mogelijkis. Laat indien mogelijk de rugleuning vanhet zitje tegen de rugleuning van de stoelaandrukken.

Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot hetver voer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldenderegelgeving.
Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in derijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van deairbag levensgevaarlijk gewond raken.


Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van deveiligheidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over debovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van eengordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:


- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van dekinderen in de auto achter. Gebruik de "Kinderbeveiliging" om te voorkomen dat de por tieren en deportierruiten achter per ongeluk geopendworden.
Zorg ervoor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jongekinderen tegen de zon te beschermen.


Ver wijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning teplaatsen op een passagiersstoel. Berg dehoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomendat de hoofdsteun door de auto vliegt bijkrachtig afremmen. Plaats de hoofdsteunterug zodra het kinderzitje is ver wijderd.

Page 151 of 384

149Veiligheid
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigdebedieningskracht minder wordt en dat deeffectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstopzeer krachtig in en laat het pedaal niet los.















Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitspro
gramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijptin via de remmen van één of meer wielen en
via het motorkoppel om de auto (binnen degrenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.


Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat
geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.

Page 152 of 384

Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.)Druk op de knop "ESP OFF", die zich links onder het stuur bevindt.
Als het controlelampje van de knop brandt, zijn
de systemen ASR en ESP uitgeschakeld.


Opnieuw inschakelen:

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 liter benzinemotor
(THP 155, THP 150, THP 160) en de RACING. ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF"om de systemen handmatig weer in te schakelen.



Storing

De systemen ASR en ESP zorgenvoor meer veiligheid tijdens het rijden.De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden. De goede werking van de systemenwordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van:


- de wielen (banden en velgen),

- de onderdelen van het remsysteem,

- de elektronische componenten,

- procedures voor montage enwerkzaamheden. Laat de systemen na een aanrijdingcontroleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als dit lampje op het instrumentenpaneel en het controlelampje van de knop "ESP OFF"
gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een meldingop het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen.

Laat de systemen controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 153 of 384

Veiligheid
Veiligheidsgor dels

Veiligheidsgordels vóór


De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en eenspankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen depyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Omdoen
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
tr
ekken.
Losmaken
) Druk op de rode knop van de gordelsluiting.)
Houd de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.


Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden om aan
te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knipper t het waarschuwingslampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het waarschuwingslampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Page 154 of 384

Veiligheidsgordels achter

Omdoen
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.



Losmaken
)Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt. De zitplaatsen achter zi
jn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Page 155 of 384

153Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan envastgemaakt. Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens hetrijden hun veiligheidsgordel dragen, ook albetreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van eenoprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik vande gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het hollegedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting diein werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat deriem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van deveiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,

- moet deze in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels ver tonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoer t.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellenvan een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschiktkinderzitje.De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem isgeïntegreerd.In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
.

Page 174 of 384

Handmatig schakelen
Op het instrumentenpaneel verdwijnt deaanduiding Den verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.

Onjuiste waarde bij handmatigebediening
)Selecteer de stand M
om sequentieel
te
schakelen tussen de vier versnellingen. )Duw de selectiehendel naar het symbool +om één versnelling op te schakelen. )Trek de selectiehendel naar het symbool -om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
k
an alleen als de snelheid van de auto enhet toerental van de motor dit toestaan,anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Dit s
ymbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).



Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P
of N
bewegen om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto stil te zetten. Als bi
j aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met eennoodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van Rvanuit de stand P , of PRvanuit de stand N. Dit beschadigt de
versnellingsbak niet.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing


Als de selectiehendel niet in de
stand P
staat, verschijnt bij hetopenen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display.)
Zet de selectiehendel in de stand P;de melding verdwijnt.




De automatische versnellingsbak kanbeschadigd raken:


- als u gelijktijdig het gas- en hetrempedaal intrapt,

- als u, wanneer de accu geen stroom lever t, de selectiehendelgeforceerd in de stand P
of eenandere stand zet.

Als u langere tijd stilstaat met draaiendemotor (files...), kunt u, om brandstof tebesparen, de selectiehendel in de stand
N
zetten en de handrem aantrekken.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,knippert de geselecteerde versnelling enkeleseconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in deautomatische stand) naar de stand M
(rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
versnellingsbak automatisch de stand M1.De programma's Sport en Sneeuw kunnenniet worden ingeschakeld in de handbediende stand.

Page 182 of 384






Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:
- de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld
bij een handgeschakelde versnellingsbak,
- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld
bij rijden in de handmatige stand bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak o
f automatische versnellingsbak,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak moet stand
AzijnAgeselecteerd en bij een automatische
versnellingsbak moet stand Dzijn
geselecteerd.
H
et uitschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsover wegingen, door activering van het
ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
N
a het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Om weer terug
te keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht
in de hendel A. 1.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsregelaar



Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde desnelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.


De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5
. Snelheidsregelaar A AN/UIT
6. Snelheidsregelaar geselecteerd7.Ingestelde snelheid


Weergave op het display

Page 193 of 384

191Onderhoud






Niveaus controleren

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voor waarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het
geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Olie verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het ver versingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen, ishet gebruik van additieven in de motorolie niet
toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoerin
g.

Remvloeistofniveau


Remvloeistof verversen

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het voorgeschreven ver versingsinterval.

Type remvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof die voldoet aan de DOT4 - n o r m (lage viscositeit)/ISO 4924 Class 6.
H
et remvloeistofniveau dient zichzo dicht mogelijk bij het merkteken "MA XI" te bevinden. Controleer
indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn
versleten.
Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok.
Het is normaal dat u tussen tweeonderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. CITROËN adviseer t u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.


Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

D
e controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 60 next >