display CITROEN DS5 2012 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 125 of 348

123Rijden
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT. 7.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8.
Ingestelde snelheid. 9.Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display





Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect.
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De functies van de snelheidsbe
grenzer worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden. (zie "Snelheden opslaan")


Bediening op het stuur

Werkin
g

Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de in
gestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.

Page 126 of 348

Programmeren
)Draai de knop 1
in de stand "LIMIT": desnelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
no
g niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.)Stel de snelheid in door op de toets 2of 3
te drukken (bijv.: 90 km/h).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.

Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1in de stand "0"
: de selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Desnelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.



Storing

In het geval van een storing in desnelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij snel accelereren kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

)Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3
:
- +/- 1 km = kor t indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = in
gedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg hetdesbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.)Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets
4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 127 of 348

125
Rijden
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.






Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kande bestuurder met een ingestelde constantesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
D
e functies van de snelheidsregelaar worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2.Toets voor het programmeren van een snelheiden het verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingesteldesnelheid.4.
Toets voor het uitschakelen / her vatten van
de snelheidsregeling.
5
. Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.(zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Bediening op het stuur

De informatievan de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
. Snelheidsregelaar uitschakelen / her vatten
van de snelheidsregeling.7.Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9.Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")

Weergave op het display

Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h en in
de volgende versnelling rijden:


- in de vierde versnellin
g bij auto's met eenhandgeschakelde versnellingsbak,

- in de tweede versnelling bij auto's met eenEGS-versnellingsbak of een automaat,

- in stand A
bij een EGS-versnellingbak of stand D
bij een automaat.
Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
in
gestelde snelheden gewist.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.

Page 128 of 348

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan desnelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekkenvan een zware aanhanger kan hetvoorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald.
Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- leg nooit meerdere matten op elkaar.

Programmeren
)Draai de knop 1
in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause).)Stel de snelheid in door dewagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en ver volgens op de toets
2
of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); de
snelheidsregelaar is in werking (ON).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de
sne
lheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
)Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de
toets 4.

Storing



In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het
display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen
2 en 3
:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeemstoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.)Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4: het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 129 of 348

127Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen hetdetectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.






Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.

Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbrokengeluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan der tig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.




Grafische weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele display
wor
den blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.

Page 130 of 348

Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit
ver
klikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling opde parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
1
0 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp v
óór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).



Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter

De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer
geactiveerd. Het controlelampjedooft.


Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page 138 of 348

automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichtin
g wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
)Draai de ring in de stand "AUTO":
de automatische verlichting wordtingeschakeld en er wordt ter bevestiging
een melding weergegeven op het display.

Uitschakelen
)Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door eenmelding op het display.

Koppeling met de automatische follow me home-verlichting

De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt, nadat het contact is afgezet,
de volgende extra mogelijkheden:


- instellen van de duur van de follow
me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de instelfuncties in het configuratiemenu van de auto,

- automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichtin
g is ingeschakeld.

Storing
Bij een storing in de
lichtsensor gaat de
verlichting branden,
wordt dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuwvoldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich inhet midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies wordendan niet meer bediend.

Page 142 of 348








Halogeen
koplampen
handmatig verstellen





Automatische koplamphoogteverstelling bij
xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen. 0.1 of 2 personen op de voorstoelen. -.Tussenstand. 1. 5 personen + maximaal toegestane belading.-.Tussenstand. 2.Bestuurder + maximaal toegestane belading.-.Tu s s enstand. 3.5 personen + maximaal toegestane
belading in de koffer.
Stand "0"
: basisinstelling.In het
geval van een storing
verschijnt dit pictogram ophet instrumentenpaneel,in combinatie met een geluidssignaalen een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.

Raak in het geval van een storing dexenonlampen niet aan. Raadpleeghet CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 143 of 348

141Zicht
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
vol
gen de lichtbundels van de meedraaiende
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatiemet xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk beter zicht in bochten.








Meedraaiende koplampen
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende ko
plampen

Programmeren

Storin
g
U kunt deze functie
desgewenst uitschakelen viahet configuratiemenu op het multifunctionele display.Standaard is deze functie ingeschakeld.
Bij het afzetten van het contact
blijven de instellingen gehandhaafd.

Deze functie werkt niet:


- bij stilstand of zeer lage snelheden,

- als de achteruit is ingeschakeld.
In het
geval van een storing knippert
dit pictogram op het display incombinatie met een melding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.

Page 168 of 348









Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die
een waarschuwingssignaal uitzendt als de
bandenspanning te laag is (snelheid hoger
dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.

Alle reparaties aan een wiel dat met ditsysteem is uitgerust en het ver vangen van een band moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het ver wisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordtgedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats opnieuwgeïnitialiseerd te worden.
Deze melding wordt ook weergegevenals één van de wielen niet op de autoaanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor opde auto worden gemonteerd.


Het bandenspanningscontrolesysteemis niet meer dan een hulpmiddel,hetgeen inhoudt dat de waakzaamheiden verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeemkunnen worden vervangen.



Ondanks dit systeem moet debandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanningheeft een belangrijke invloed op hetweggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het
reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteemkan tijdelijk worden verstoorddoor radiogolven in hetzelfde frequentiegebied. Er wordt een meldin
g op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, incombinatie met een geluidssignaal, om aan tegeven welke band(en) het betreft.
Te l age bandenspanning
Dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje
STOP

gaan branden in combinatie met eengeluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel die aangeeft welke band(en) het betreft.) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.) Ver vang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning) enlaat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.



Lekke band

Er wordt eenmelding op het display vanhet instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning
niet meer gecontroleerd wordt of om aan tegeven dat er een storing in het systeem zit. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eenggyg
gekwalificeerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen.

Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
)Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 80 next >