display CITROEN JUMPER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 38 of 196
36
Ergonomie en comfort
Luchtuitvoer
â–º Druk op de knop ( 1) om de toevoer van
lucht naar het interieur in of uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het lampje aan of uit).
Luchttoevoer
â–º Druk op de knop ( 2) om de buitenluchtinlaat
in het interieur in of uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het lampje aan of uit).
Extra
verwarmingssystemen
Extra verwarming
Dit is een extra verwarming van het interieur als
aanvulling op de standaarduitrusting.
De werking is onafhankelijk van de motor.
• LO (laag tot ≈16).
Het systeem regelt de luchtverdeling,
luchtstroom en luchtinlaat zodat het comfort
wordt ingesteld op basis van de weergegeven
schaal en er voldoende lucht door het interieur
wordt gerecirculeerd.
Aanpasbare stand AUTO
In de stand AUTO kunnen verschillende
instellingen worden gewijzigd: luchtverdeling,
luchtstroom, airconditioning en luchttoevoer/
luchtrecirculatie.
Het display verandert van FULL AUTO naar
AUTO.
â–º Druk nog een keer op de toets ( 1) om de
volledig automatische werking weer in te stellen.
Het display op het bedieningspaneel verandert
van AUTO naar FULL AUTO.
Als het systeem na handmatige aanpassingen
de geselecteerde gradatie niet kan vasthouden,
knippert dit en gaat AUTO uit. Druk op de knop
(1) om terug te gaan naar de automatische
instellingen.
Airconditioning uit
â–º Druk op de toets (2) om de functies van
de airconditioning uit te schakelen. Het
sneeuwvlokje op het display gaat uit.
Volledig uitschakelen
â–º Druk op de toets (3) om het systeem uit te
schakelen. Het lampje en het display gaan uit.
Temperatuur
De waarde kan worden ingesteld tussen:
– een maximale waarde van 32 in de stand
HI (High), waarbij de toegevoerde lucht wordt
opgewarmd.
– een minimale waarde van 16 in de stand
LO (Low), waarbij de toegevoerde lucht wordt
afgekoeld.
Luchtverdeling
â–º Druk op een van de toetsen 4 om de
luchtstroom te verdelen naar:
de ventilatieopeningen voor de voorruit en
zijruiten voorin (ramen ontwasemen
- ontdooien),
de middelste en zijventilatieopeningen
(borst en gezicht),
de roosters in de zones voor en achter
(voetruimte).
Door de toetsen te combineren kunt u de
luchtverdeling verder aanpassen.
Luchtstroom
â–º Druk op een van de toetsen ( 5) om de
luchttoevoer te verhogen of te verlagen.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
In deze stand kunt u de lucht in het
interieur snel opwarmen of afkoelen.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de
ruiten beslaan.
â–º Druk op de toets (6) om de luchtrecirculatie in
het interieur in te schakelen. Het controlelampje
gaat branden.
Wanneer u nog een keer op deze toets drukt,
wordt de invoer van buitenlucht weer ingesteld.
Het controlelampje gaat uit.
Wanneer u op de toets (1) drukt, wordt
de invoer van buitenlucht weer ingesteld.
Wanneer u teruggaat naar deze stand, wordt
de lucht in het voertuig ververst en worden de
ruiten ontwasemd. Druk nog een keer op de
toets (1) om de functie FULL AUTO weer in
te schakelen.
Extra ventilatie achter
Dit systeem is een aanvulling
op de standaarduitrusting voor
het ventilatiesysteem van het
interieur.
Page 46 of 196
44
Ergonomie en comfort
Plafonnier
Deze kan worden ingeschakeld:
– met de schakelaars op de plafonnier, bij
aangezet contact (stand RUN),
– door het openen of sluiten van de
voorportieren,
– door het vergrendelen/ontgrendelen van de
auto.
De plafonnier gaat automatisch uit:
– als zowel de rechter als de linker schakelaar
niet is ingedrukt,
– in alle gevallen na 15 minuten, als de deuren
geopend blijven,
– of zodra het contact is aangezet.
' H ] H D D Q V O X L W \
L Q J L V X L W V O X L\
W H Q G E H V W H P G \
Y R R U
de voeding en het opladen van de aangesloten
draagbare apparatuur.
12 V-aansluiting
Maximaal vermogen: 180 W.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Aansteker
â–º Houd deze enkele seconden ingedrukt voor
automatische activering.
Opbergruimte boven de
voorruit
Deze bevindt zich boven de zonnekleppen.
Maximale belasting: ongeveer 20 kg.
Leeslampjes
De leeslampjes kunnen met een schakelaar
worden in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar aan bestuurderszijde kunnen
beide leeslampjes gelijktijdig worden bediend.
Met de schakelaar aan passagierszijde
kunnen de leeslampjes aan bestuurders- en
passagierszijde afzonderlijk worden in- en
uitgeschakeld.
De bestuurder kan met behulp van de
bediening aan de onderzijde aan de
bestuurderszijde van het dashboard het lampje
aan passagierszijde in-/uitschakelen.
Page 48 of 196
46
Ergonomie en comfort
Verticale laddervormige
afscheiding
Afhankelijk van het land van bestemming bevindt
zich achter de bestuurdersstoel een verticale
laddervormige afscheiding die de bestuurder
beschermt tegen schuivende lading.
Scheidingswand met
schuifraam
Afhankelijk van het land van bestemming wordt
de cabine van de laadruimte geïsoleerd door een
scheidingswand met schuifraam.
U hebt wel de mogelijkheid om het schuifraam in
de scheidingswand te openen of te sluiten met
behulp van de knop.
Zaklamp
Als het voertuig is uitgerust met een
magnetische zaklamp, dan bevindt deze zich bij
de achterste binnenverlichting.
De verlichting is in het midden van de basis van
de zaklamp geplaatst.
12 V-aansluiting
Maximaal vermogen: 180 W.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Aansteker
â–º Houd deze enkele seconden ingedrukt voor
automatische activering.
Binnenverlichting
Wanneer aanwezig in het voertuig zijn er een of
twee plafonniers boven de achter- en zijdeuren
geplaatst.
Ze kunnen als volgt worden geactiveerd:
– Door de plafonniers te kantelen (naar links of
rechts);
– Door de achter- of zijdeuren te openen of te
sluiten.
De lampen gaan automatisch na een paar
minuten uit als de deuren open blijven.
Leeslampjes
Deze bevinden zich boven elke
rij zitplaatsen.
Binnenimperiaal
Deze opbergruimte bevindt zich in de laadruimte,
boven de cabine. De inhoud is afhankelijk van
de hoogte van de bestelwagen (uitvoering H2
of H3).
Berg om veiligheidsredenen geen zware
voorwerpen op in de opbergruimte boven
de cabine.
Laadschot
Het schot achter de voorstoelen beschermt de
bestuurder en voorpassagiers tegen schuivende
lading.
Page 54 of 196
52
Verlichting en zicht
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
â–º Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe;
de ruitensproeiers sproeien en de ruitenwissers
worden kort ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering is de sproeier van
de koplamp gekoppeld aan de ruitensproeiers;
deze wordt geactiveerd als de dimlichten zijn
ingeschakeld.
Het niveau van de sproeiervloeistof moet
regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van
niveaus, vooral het niveau van de ruiten-/
koplampsproeiers.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen op basis van de
belading van uw voertuig om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
Deze functie is toegankelijk in de standen voor
dimlicht en groot licht.
Wanneer u weer op de knoppen
drukt, kunt u de koplampen
afstellen.
Een controlelampje op het display geeft de
geselecteerde instelling aan (0, 1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De wisserfunctie is alleen actief wanneer de
contactsleutel in de stand ON staat.
De knop heeft 5 standen:
– Ruitenwissers uit.
– Intervalstand: 1 inkeping omlaag. In deze
stand kunt 4 standen selecteren door de ring te
draaien: zeer langzaam, langzaam, normaal en
snel.
– Continu en langzaam wissen: 2 inkepingen
omlaag.
– Continu en snel wissen: 3 inkepingen omlaag.
– Een keer wissen: trek de hendel naar het
stuurwiel.
Automatische ruitenwissers vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(volgens uitvoering) wordt automatisch
aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij
het selecteren van deze stand maken de
ruitenwissers één slag. Als het contact uitgezet
is geweest, moet de functie opnieuw worden
geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk
de gevoeligheid van de regensensor te verhogen
door aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet
af.
Zet het contact uit als de auto gewassen
wordt in een wasstraat of schakel de stand
voor automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers
vrij kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
U kunt de ruitenwisserbladen zelf
vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van een
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de ruitenwissers vóór
zijn ingeschakeld in de stand hoge snelheid,
de STOP-stand niet beschikbaar is.
Page 57 of 196
55
Veiligheid
5Claxon
â–º Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
omvat de volgende systemen:
– antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD),
– noodremassistentie (BAS),
– antispinregeling (ASR),
– dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor
een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van
uw auto en dragen bij tot een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar (EBFD)
verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er
dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het
remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR (ook wel aangeduid met tractieregeling)
past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te beperken via de remmen van
de aangedreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de
vier wielen en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen van een
of meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem (ABS). Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een
melding op het display, duidt dit op een storing in
het antiblokkeersysteem (ABS). Door deze
storing zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Voor een optimale werking van het
remsysteem is het raadzaam een
inremperiode van 500 km aan te houden.
Page 58 of 196
56
Veiligheid
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
Het antiblokkeersysteem garandeert
geen kortere remweg. Op een erg glad
wegdek (ijzel, olie enz.) kan de remweg door
de werking van het ABS juist langer zijn.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het CDS-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje brandt, in combinatie met een geluidssignaal en
een melding ter bevestiging op het display van
het instrumentenpaneel, wijst dit op een storing
in het CDS-systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antislipregeling (ASR)
Uitschakelen/inschakelen
De ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
In bijzondere omstandigheden (als het voertuig
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw,
of in mulle grond) kan het nuttig zijn om het
ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
ASR
â–º Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden en
er wordt een melding op het scherm van het
instrumentenpaneel weergegeven om aan te
geven dat het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra het contact wordt
uitgeschakeld
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding ter bevestiging op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het ASR-systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat
de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van de
montageprocedures die door het CITROËN-
netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor
zorgen dat de wegligging zo neutraal mogelijk
is.
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties
met weinig grip (sneeuw, ijzel, modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt blijven
rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de
Intelligent Traction Control het over van
Page 66 of 196
64
Veiligheid
De airbag vóór aan
passagierszijde
uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje “met de rug in de
rijrichting” op de voorstoel plaatst. Wanneer u
dit niet doet, kan uw kind ernstig of dodelijk
gewond raken als de airbag wordt
opgeblazen.
Auto's zonder uitschakelknop
Het is ten strengste verboden om een
naar achteren gericht kinderzitje op de
voorstoel of voorbank te plaatsen! Wanneer
u dat wel doet, kan uw kind dodelijk of ernstig
gewond raken wanneer de airbag wordt
geactiveerd.
De airbag vóór aan passagierszijde
uit- of inschakelen
â–º Druk op deze toets en selecteer
daarna "UIT" in het menu "Airbag aan
passagierszijde" om de airbag uit te schakelen.
â–º Selecteer "AAN" om deze weer in te
schakelen.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje branden en
wordt er een melding op het display
weergegeven om aan te geven dat de functie is
uitgeschakeld.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Afhankelijk van de uitvoering kan deze functie
ook worden uit- of ingeschakeld via het audio- en
telematicasysteem op het touchscreen.
Overzicht voor het bevestigen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen van een universeel gehomologeerd
kinderzitje met een veiligheidsgordel, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto.ISOFIX-bevestigingen
Als uw voertuig is uitgerust met ISOFIX-
bevestigingspunten, worden deze met labels
aangegeven.
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
Page 75 of 196
73
Rijden
6Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het pedaal
wordt gehinderd:
– controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
– leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte
belasting op de pook kan na verloop van tijd
slijtage aan de onderdelen in de versnellingsbak
veroorzaken.
De achteruitversnelling
inschakelen
â–º Til de ring onder de knop omhoog om de
achteruitversnelling in te schakelen.
Schakel deze pas in als het voertuig
volledig tot stilstand is gekomen.
Dit moet langzaam worden gedaan om
te voorkomen dat het inschakelen van de
achteruitversnelling veel geluid maakt.
Wanneer het voertuig is uitgerust met
een parkeerhulpfunctie, dan wordt de
functie geactiveerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld; u hoort dan een
geluidssignaal.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de parkeerhulp.
Schakelindicator
Afhankelijk van de uitvoering of motor verlaagt
dit systeem het brandstofverbruik door een
hogere versnelling aan te raden.
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de
weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De
bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Werking
De bestuurder wordt geadviseerd een
hogere versnelling in te schakelen door
het branden van het pictogram SHIFT en de
weergave van een omhoog wijzende pijl op het
display van het instrumentenpaneel.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal nooit adviseren om de eerste
versnelling of de achteruitversnelling in te
schakelen, noch om terug te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals
met name het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
De functie uit-/inschakelen:
Page 76 of 196
74
Rijden
â–º Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat
het controlelampje branden; als de motor door
de functie was gestopt, wordt deze direct gestart.
Schakel Stop & Start uit, dan blijft de
airconditioning continu werken.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Overgang naar de
STOP-stand
Zet de schakelhendel in de neutraalstand en
laat het koppelingspedaal los terwijl het voertuig
stilstaat.
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor wordt afgezet.
Automatische uitschakeling van de motor is alleen mogelijk wanneer de rijsnelheid
van het voertuig hoger dan 10 km/u is, zodat
de motor niet continu wordt uitgeschakeld als
het voertuig langzaam rijdt.
Voordat u het voertuig verlaat, moet u
altijd het contact met de sleutel
uitschakelen.
Tank nooit terwijl de motor in de STOP-stand staat; zet in dat geval altijd
het contact af met de sleutel.
Bijzonderheden: STOP-
stand niet beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
– het systeem wordt geïnitialiseerd,
– het bestuurdersportier is geopend,
– de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
– de airconditioning in werking is,
– de achterruitverwarming ingeschakeld is,
– de ruitenwissers vóór in de stand hoge
snelheid werken,
– de achteruitversnelling is ingeschakeld, tijdens
het inparkeren,
– bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten.
– het Stop & Start-systeem zeer intensief wordt
gebruikt. In dat geval kan het systeem worden
uitgeschakeld om de startfunctie te beschermen.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk om
de functie weer te laten activeren.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knippert enkele
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de
START-stand
Wanneer er een versnelling is geselecteerd,
is automatisch herstarten van de motor alleen
mogelijk door het koppelingspedaal volledig in
te drukken.
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
gestart.
Als de bestuurder na een automatische herstart
in de START-modus binnen 3 minuten niets doet,
schakelt het systeem de motor helemaal uit. De
motor kan dan alleen met de contactsleutel weer
worden gestart.
Bijzonderheden: START-
stand automatisch
geactiveerd
De START-stand kan automatisch worden
geactiveerd als:
– de auto wegrolt op een helling,
– de ruitenwissers vóór in de stand hoge
snelheid werken,
– de airconditioning in werking is,
– de motor ongeveer drie minuten geleden is
afgezet door het Stop & Start-systeem,
– er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.).
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat dit verklikkerlampje
gedurende enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Page 77 of 196
75
Rijden
6mogelijk door het koppelingspedaal volledig in
te drukken.
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
gestart.
Als de bestuurder na een automatische herstart
in de START-modus binnen 3 minuten niets doet,
schakelt het systeem de motor helemaal uit. De
motor kan dan alleen met de contactsleutel weer
worden gestart.
Bijzonderheden: START-
stand automatisch
geactiveerd
De START-stand kan automatisch worden
geactiveerd als:
– de auto wegrolt op een helling,
– de ruitenwissers vóór in de stand hoge
snelheid werken,
– de airconditioning in werking is,
– de motor ongeveer drie minuten geleden is
afgezet door het Stop & Start-systeem,
– er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.).
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat dit verklikkerlampje
gedurende enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt, maar
daarbij het koppelingspedaal niet helemaal
intrapt, wordt de motor in sommige gevallen
niet weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden
en/of er wordt een melding weergegeven die
aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig
moet intrappen om de motor weer te laten
starten.
Als de motor automatisch is afgezet (STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een voorportier
opent, dan kan de motor uitsluitend weer met de
contactsleutel worden gestart. Er klinkt een
geluidssignaal in combinatie met het knipperen
van dit verklikkerlampje en een melding op het
display.
Storing
Bij een storing in het Stop & Start-
systeem wordt het systeem
uitgeschakeld, gaat dit verklikkerlampje branden
en wordt er een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden door het
koppelingspedaal volledig in te trappen of door
de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder
de naam HHC (Hill Holder Control)) wordt
geactiveerd onder de volgende omstandigheden:
– de auto moet stilstaan met draaiende motor en
het rempedaal ingetrapt,
– de helling moet steiler zijn dan 5%,
– bij het omhoog rijden op een helling moet
de versnellingsbak in de neutraalstand staan
of moet een andere versnelling dan de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
– bij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening om
het rijcomfort te vergroten en kan niet
gebruikt worden als elektrisch bediende
handrem.