dashboard CITROEN JUMPER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 8 of 196

6
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel

1.Snelheidsmeter (km/u of mijl/u)
2. Display
3. Brandstofniveaumeter
4. Koelvloeistoftemperatuur
5. Toerenteller (rpm x 1.000)
Displayscherm niveau 1

In het onderste deel:
– Tijd
– Buitentemperatuur
– Afgelegd aantal mijl / kilometer
– Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
– Hoogte van de koplampen
– Geprogrammeerde waarschuwing bij te hoog
toerental
– Snelheidsbegrenzer of -regelaar – Schakelindicator
– Stop & Start.
In het bovenste deel:
– Datum
– Onderhoudsindicator
– Waarschuwingsmeldingen
– Meldingen over de status van functies
– Configuratie van het voertuig.
Displayscherm niveau 2

Links:
– Tijd
– Buitentemperatuur
– Waarschuwings- of statuslampjes
– Snelheidsbegrenzer of -regelaar.
Rechts:
– Datum
– Onderhoudsindicator
– Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
– Waarschuwingsmeldingen
– Meldingen over de status van functies
– Configuratie van het voertuig
– Hoogte van de koplampen
– Afgelegd aantal mijl / kilometer
Lichtsterkte van de
dashboardverlichting
De lichtsterkte van de
dashboardverlichting kan worden
aangepast met de toets MODE, met de
parkeerlichten aan.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren
de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes
kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren
branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te
relateren aan de werkingstoestand van de
auto kan worden bepaald of er sprake is van
een normale situatie of van een storing; zie
de beschrijving van ieder lampje voor meer
informatie.

Page 21 of 196

19
Instrumentenpaneel
1Audio- en telematicasysteem op het
touchscreen


Met het bedieningspaneel voor het
audiosysteem op het midden van het dashboard
kunnen menu's worden geopend om bepaalde
uitrusting aan te passen.
De bijbehorende informatie wordt op het display
op het touchscreen weergegeven.
De informatie is beschikbaar in 9 talen: Duits,
Engels, Spaans, Frans, Italiaans, Nederlands,
Pools, Portugees en Turks.
Vanwege de veiligheid kunnen sommige menu's
alleen worden geopend als het contact is
uitgeschakeld.
Biedt toegang tot het menu "Settings"
(Instellingen).
Hiermee kunt u omhoog in een menu
bladeren of een waarde verhogen.
Hiermee kunt u omlaag in een menu
bladeren of een waarde verlagen.
Menu "Instellingen"
1. "Weergave"
2. "Gesproken commando's"
3. "Tijd en datum"
4. "Veiligheid/Assistentie"
5. "Verlichting"
6. "Portieren & vergrendeling"
7. "Audio"
8. "Telefoon/Bluetooth"
9. "Radio-instelling"
10. "Herstel instellingen" om de
fabrieksinstellingen te herstellen.
11 . "Delete pers. data" (persoonsgegevens
wissen) om al uw persoonlijke gegevens
met betrekking tot de Bluetooth-apparatuur
uit het audiosysteem te wissen.
Zie de betreffende hoofdstukken voor
meer informatie over de audio, telefoon,
radio en navigatie.
De instellingen in de submenu's 4, 5 en 6
zijn afhankelijk van de uitrusting in het
voertuig.
In het submenu "Display" (Display) kunt u het
volgende doen: –
"Languages" (Talen) selecteren en een van de
hierboven genoemde talen kiezen,
– "Unit of Measurement" (Maateenheid)
selecteren en het verbruik (mijl/gallon, l/100 km),
afstanden (mijl, km) en temperatuur (°F, °C)
instellen,
– "Trip B display" (Weergave traject B)
selecteren om traject B van de boordcomputer in
of uit te schakelen (aan, uit).
In het submenu "Safety/Assistance" (Veiligheid/
Assistentie) kunt u het volgende doen:
– "Parkview Camera" (Parkview-camera)
en daarna de "Reversing camera"
(Achteruitrijcamera) selecteren om deze in of uit
te schakelen (On, Off),
– "Parkview camera" (Parkview-camera), daarna
"Vertraging camera" (Camera delay) selecteren
om het display 10 seconden vast te houden of
tot 18 km/u in of uit te schakelen) (aan, uit),
– "Traffic Sign" (Verkeersbord) selecteren om
deze in of uit te schakelen (aan, uit),
– "Passenger airbag" (Passagiersairbag)
selecteren om deze in of uit te schakelen (aan,
uit).
In het submenu "Lights" (Verlichting) kunt u het
volgende doen:
– "Daytime running lamps" (Dagrijverlichting)
selecteren om deze in of uit te schakelen (aan,
uit),
– "Auto. main beam headlamps" (Automatisch
groot licht) om deze functie in of uit te schakelen
(aan, uit),

Page 24 of 196

22
Toegang tot de auto
Legenda

Met de sleutel kunt u de sloten van de auto
vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop
openen en sluiten en de motor starten en
afzetten.
Afstandsbediening met 2 knoppen


Centrale ontgrendeling
Druk op deze knop om gelijktijdig alle
portieren en deuren van de auto te
ontgrendelen.
De plafonnier gaat kort branden en de
richtingaanwijzers knipperen twee keer.
Als u op deze knop drukt, wordt het alarm (indien
aanwezig) uitgeschakeld.
Het verklikkerlampje van de knop van de
centrale vergrendeling op het dashboard gaat
uit.
Centrale vergrendeling
Wanneer u op deze knop drukt, kunt u
alle portieren/deuren van het voertuig
tegelijkertijd vergrendelen.
Als een van de portieren/deuren open is of
niet goed is gesloten, dan werkt de centrale
vergrendeling niet.
De richtingaanwijzers knipperen één keer.
Als uw voertuig met een alarm is uitgerust, dan
kunt u het alarm inschakelen door op deze knop
te drukken.




Het controlelampje van de centrale vergrendeling
gaat branden en daarna knipperen.
Afstandsbediening met 3 knoppen


Ontgrendelen van de cabine
Druk op deze knop om de cabine van uw
auto te ontgrendelen.
De plafonnier gaat kort branden en de
richtingaanwijzers knipperen twee keer.
Het verklikkerlampje van de knop van de
centrale vergrendeling op het dashboard gaat
uit.
Ontgrendelen van de
laadruimte
Druk op deze knop om de schuifdeur en
de achterdeuren van de laadruimte te
ontgrendelen.
De richtingaanwijzers knipperen twee keer.
Als u op deze knop drukt, wordt het alarm (indien
aanwezig) uitgeschakeld.
Centrale vergrendeling
Wanneer u op de knop drukt, kunt u alle
portieren/deuren van uw voertuig, cabine
en laadruimte vergrendelen.
Als een van de portieren/deuren open is of
niet goed is gesloten, dan werkt de centrale
vergrendeling niet.
De richtingaanwijzers knipperen één keer.
Als uw voertuig met een alarm is uitgerust, dan
kunt u het alarm inschakelen door op deze knop
te drukken.




Het controlelampje van de centrale vergrendeling
gaat branden en daarna knipperen.
De sleutel in-/uitklappen
► Druk op deze knop om de sleutel uit of
in te klappen.
Wanneer u deze knop niet indrukt, kan
de afstandsbediening beschadigd raken.

Page 26 of 196

24
Toegang tot de auto
Overzicht van de belangrijkste functies van de sleutel
Type sleutelDe cabine ontgrendelenDe portieren vergrendelenDe achterdeuren vergrendelen
Basissleutel Draai linksom (bestuurderszijde).Draai rechtsom (bestuurderszijde).-
Sleutel met afstandsbediening
Signalering
Richtingaanwijzers 2 keer knipperen.1 keer knipperen.2 keer knipperen.
Controlelampje centrale
vergrendeling op het dashboard Uit.
Vast branden gedurende
ongeveer 3 seconden, daarna
knipperen. Knippert.
Wanneer u de sleutel in het slot van het bestuurdersportier gebruikt, wordt het alarm niet in-/uitgeschakeld.

Vergrendelen/
ontgrendelen van
binnenuit
Cabine en laadruimte



► Druk op deze toets om de portieren/deuren
en de laadruimte te vergrendelen/ontgrendelen.
De deuren kunnen altijd van binnenuit worden
geopend.
Als een van de portieren/deuren open is of niet goed is gesloten, dan werkt de
centrale vergrendeling niet.
Het controlelampje:
– brandt als de portieren en deuren zijn
vergrendeld en het contact is aangezet;
– knippert daarna wanneer de portieren en
deuren zijn vergrendeld, het voertuig stilstaat en
de motor is afgezet.
Deze toets werkt niet als het voertuig
vanaf de buitenkant is vergrendeld of
supervergrendeld (afhankelijk van
uitrustingsniveau, met de sleutel of
afstandsbediening).
Wanneer u rijdt met de portieren/deuren
gesloten, is het voor hulpdiensten in een
noodgeval lastig om in het voertuig te komen.
Laadruimte



► Druk op deze toets om de zijdeur en
achterdeuren vanuit de cabine te vergrendelen/
ontgrendelen.
Het controlelampje blijft branden bij
vergrendeling.
Carjackbeveiliging
Na het wegrijden worden de portieren van
de cabine en de deuren van de laadruimte
automatisch vergrendeld zodra sneller wordt
gereden dan 20 km/h.
Zolang er gedurende de rit geen portier wordt
geopend, blijven de portieren vergrendeld.
De functie inschakelen/
uitschakelen
De functie kan worden ingesteld met de
toets MODE: kies "AAN"of "UIT" in het
menu "Automatisch sluiten".

Page 36 of 196

34
Ergonomie en comfort
Temperatuur
► Draai de knop (2) om de temperatuur naar
wens tussen blauw (koel) en rood (warm) naar
wens in te stellen.
Luchtstroom
► Zet de knop (3) in de gewenste stand zodat
er voldoende lucht stroomt om het interieur
comfortabel te houden.
Als de knop voor de luchtstroom in de stand 0 staat (systeem uitgeschakeld),
wordt het thermisch comfort niet meer
geregeld. Door de rijwind stroomt er nog wel
wat lucht in de auto.
Luchtverdeling
Draai de knop in de gewenste stand om de
luchtstroom te verdelen naar:
de zijventilatieroosters en de middelste
ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de middelste
ventilatieroosters en de beenruimte,
de voetenruimte,
de voorruit, de beenruimte en de zijruiten,
de voorruit en de zijruiten.
y'HNGH]RQQHV\
HQVRURSKHW
dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één of
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
► Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Bevat gefluoreerde broeikasgas
R134A.
Afhankelijk van de uitvoering en het
verkoopland kan het aircocircuit het
broeikasgas R134a bevatten.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning


1. Airconditioning aan/uit
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtstroom
4. Regeling luchtverdeling
5. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
Airconditioning
De airconditioningsstand werkt alleen als de
motor draait.
De ventilator moet op minimaal 1 worden
ingesteld.
► Druk op de toets (1) om het
airconditioningssysteem in of uit te schakelen
(ter bevestiging gaat het lampje aan of uit).

Page 45 of 196

43
Ergonomie en comfort
3

► Haal de klep van de steun om deze uit te
klappen.
► Kantel de zijhendel om de bovenste en
onderste klemmen los te halen.
► Open de klemmen om het apparaat te
plaatsen.
► Til de zijhendel omhoog om de klemmen vast
te zetten.
Verwijder het mobiele apparaat door
dezelfde handelingen in omgekeerde
volgorde uit te voeren voordat u de steun
opklapt.
Druk op de klep van de steun om deze op te
klappen.
Opbergvakken in de
voorportieren


Afhankelijk van het land van bestemming kan in
een van de opbergvakken van de voorportieren
de bandenreparatieset zijn opgeborgen.
Gekoeld dashboardkastje

Dit bevindt zich in het bovenste deel van het
dashboard, aan passagierszijde.
De lucht die in het dashboardkastje wordt
gecirculeerd is dezelfde lucht die uit de
ventilatieopeningen stroomt.
USB-aansluiting


Page 46 of 196

44
Ergonomie en comfort
Plafonnier

Deze kan worden ingeschakeld:
– met de schakelaars op de plafonnier, bij
aangezet contact (stand RUN),
– door het openen of sluiten van de
voorportieren,
– door het vergrendelen/ontgrendelen van de
auto.
De plafonnier gaat automatisch uit:
– als zowel de rechter als de linker schakelaar
niet is ingedrukt,
– in alle gevallen na 15 minuten, als de deuren
geopend blijven,
– of zodra het contact is aangezet.
'H]HDDQVOXLW\
LQJLVXLWVOXL\
WHQGEHVWHPG\
YRRU
de voeding en het opladen van de aangesloten
draagbare apparatuur.
12 V-aansluiting



Maximaal vermogen: 180 W.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Aansteker



► Houd deze enkele seconden ingedrukt voor
automatische activering.
Opbergruimte boven de
voorruit


Deze bevindt zich boven de zonnekleppen.
Maximale belasting: ongeveer 20 kg.
Leeslampjes

De leeslampjes kunnen met een schakelaar
worden in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar aan bestuurderszijde kunnen
beide leeslampjes gelijktijdig worden bediend.
Met de schakelaar aan passagierszijde
kunnen de leeslampjes aan bestuurders- en
passagierszijde afzonderlijk worden in- en
uitgeschakeld.
De bestuurder kan met behulp van de
bediening aan de onderzijde aan de
bestuurderszijde van het dashboard het lampje
aan passagierszijde in-/uitschakelen.

Page 53 of 196

51
Verlichting en zicht
4Werking

Als de functie is geactiveerd, werkt het systeem
als volgt:
Als het buiten licht genoeg is en/of de
verkeerssituatie het gebruik van het groot licht
niet toelaat:
– De dimlichten blijven branden: dit
controlelampje gaat op het
instrumentenpaneel branden.
Als het buiten vrij donker is en afhankelijk van de
verkeerssituatie:
– Het groot licht gaan automatisch
branden: deze controlelampjes
gaan op het instrumentenpaneel branden.
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
tijdelijk uit te schakelen. De verlichting schakelt
over op de stand "automatische verlichting".
Bij een snelheid lager dan ongeveer 15 km/u
wordt deze functie automatisch uitgeschakeld.
Als u nog steeds het groot licht wilt gebruiken,
flits dan nog een keer met de koplampen; het
groot licht blijft branden totdat het voertuig met
een snelheid van ongeveer 40 km/u gaat rijden.
Bij snelheden hoger dan 40 km/u wordt deze
functie automatisch weer ingeschakeld (mits u
niet weer met de koplampen hebt geflitst om het
groot licht uit te schakelen).
Uitschakelen
► Zet de ring van de lichtschakelaar in
de stand "dimlicht ".
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
– bij slecht zicht (sneeuwval, zware regenval
of dichte mist, enz.),
– als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of afgedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
– als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem detecteert geen:
– weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
– voertuigen waarvan de verlichting wordt
afgeschermd, bijvoorbeeld door een vangrail
op de snelweg,
– voertuigen die zich aan de top of de voet
van een steile helling, in een bocht of op een
zijweg bevinden.
Parkeerlichten
Met dit systeem kunt u de lichten laten branden
terwijl het voertuig staat geparkeerd; met het
contact uit en de sleutel in de STOP-stand of
verwijderd.


► Zet de ring van de lichtschakelaar in stand O
en daarna in de stand voor dimlicht of groot licht.
Dit controlelampje gaat branden op het
dashboard.
De lichten blijven branden zo lang het voertuig
staat geparkeerd.
Wanneer de lichten langere tijd blijven
branden, loopt de accu sneller leeg.

Page 62 of 196

60
Veiligheid
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het
lichaam te worden gedragen;
– moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
– mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;
– mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen;
– mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan anderhalve meter
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij CITROËN-dealers.
Airbags

De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij een
ernstige aanrijding. Ze vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren een
plotselinge vertraging van de auto:
– bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming
van de inzittenden van de auto. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags,
zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
– bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u in deze situaties voldoende te
beschermen.
De airbags werken alleen als de motor
draait.
De airbags werken slechts één keer. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat
gepaard met een lichte rookontwikkeling
en een knal; dit wordt veroorzaakt door de
activering van de pyrotechnische lading van
het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier gevoelig
voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Zij-airbags en
window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de
zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.

Page 63 of 196

61
Veiligheid
5hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat
gepaard met een lichte rookontwikkeling
en een knal; dit wordt veroorzaakt door de
activering van de pyrotechnische lading van
het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier gevoelig
voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Zij-airbags en
window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de
zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding bij de voorste
zitplaatsen van de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen
aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden, laat het systeem dan controleren door het
CITROËN-netwerk.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.

Page:   1-10 11-20 next >