radio JEEP GRAND CHEROKEE 2010 Instructieboek (in Dutch)
Page 94 of 378
dige status van de bevestigingsboodschap
weer en u krijgt de gelegenheid deze te
veranderen.
Indicatielampjes status telefoon en netwerk
De UConnect™ Phone meldt de status van uw
telefoon en netwerk wanneer u probeert een
oproep tot stand te brengen via UConnect™,
indien uw mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het instrumen-
tenpaneel, deze functie ondersteunen. De sta-
tus wordt aangeduid voor de signaalsterkte van
het netwerk, de status van de telefoonaccu,
etc.
Kiezen via de toetsen van de mobiele
telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een nummer
kiezen en tegelijkertijd de UConnect™ Phone
gebruiken (wanneer u de toetsen van de mo-
biele telefoon gebruikt, moet u echter behoed-
zaam te werk gaan en zorgen dat u de veilig-
heid niet in gevaar brengt). Als u een nummer
kiest via de gekoppelde Bluetooth mobiele
telefoon, wordt het geluid hoorbaar via het
audiosysteem van uw auto. De UConnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als wanneer u
het nummer kiest via een gesproken opdracht. OPMERKING:
Sommige merken mobiele telefoons verzen-
den de kiestoon niet naar de Uconnect-
™Phone om te worden afgespeeld via het
audiosysteem. In dat geval zult u de kies-
toon dus niet horen. In dit geval heeft de
gebruiker ook als het nummer goed ge-
draaid is, wellicht het gevoel dat het gesprek
niet tot stand is gebracht ook al wordt er op
dat moment gebeld. Zodra het gesprek
wordt beantwoord, hoort u de audio.
Mute/Un-Mute (geluid af/geluid aan)
Wanneer u het geluid van de UConnect™
Phone uitschakelt, kunt u nog steeds horen wat
uw gesprekspartner zegt, maar deze kan u niet
horen. Geluid van de UConnect™ Phone uit-
schakelen:
•
Druk op de knop
.
• Na de pieptoon zegt u Geluid af.
Geluid van de UConnect™ Phone weer inscha-
kelen:
• Druk op de knop
.
• Na de pieptoon zegt u Geluid aan.
Geavanceerde telefoonverbindingen
Telefoongesprek doorschakelen van en
naar een mobiele telefoon
Met de UConnect™ Phone kunt u actieve ge-
sprekken doorschakelen van uw mobiele tele-
foon naar de UConnect™ Phone, zonder het
gesprek te beëindigen. Als u een actief ge-
sprek wilt doorschakelen van de aan
UConnectgekoppelde mobiele telefoon naar
de UConnect telefoon of omgekeerd, drukt u
op de toets
en zegt u Gesprek door-
schakelen .
De verbinding tussen de UConnect™
Phone en de mobiele telefoon tot stand
brengen of verbreken
Uw mobiele telefoon kan aan veel verschil-
lende toestellen worden gekoppeld, maar kan
met slechts één elektronisch toestel tegelijk
actief zijn verbonden .
Als u de Bluetooth -verbinding tussen een aan
UConnect™ gekoppelde mobiele telefoon en
de UConnect™ Phone tot stand wilt brengen of
wilt verbreken, volgt u de aanwijzingen in de
gebruikershandleiding van uw mobiele tele-
foon.
90
Page 95 of 378
Namen van gekoppelde mobiele telefoons
weergeven
•Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Telefoonkoppeling
instellen .
• Na de prompt zegt u Telefoons weergeven .
• De UConnect™ Phone geeft vervolgens de
namen van alle gekoppelde mobiele tele-
foons weer, op volgorde van hoogste naar
laagste prioriteit. Als u een gekoppelde tele-
foon die wordt aangekondigd, wilt selecte-
ren of verwijderen , drukt u op de toets
en zegt u Selecteren of Verwijde-
ren . Lees ook de twee volgende hoofdstuk-
ken voor informatie over een alternatieve
manier om een gekoppelde telefoon te se-
lecteren of te verwijderen .
Een andere mobiele telefoon selecteren
Met deze functie kunt u een andere aan de
UConnect™ Phone gekoppelde telefoon selec-
teren en in gebruik nemen.
• Druk op de
toets om te beginnen. •
Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Telefoon selecteren
instellen en volgt u de prompts.
• U kunt ook op elk gewenst moment op
de
toets drukken terwijl de lijst wordt
afgespeeld en vervolgens de telefoon kiezen
die u wilt selecteren.
• De geselecteerde telefoon wordt gebruikt
voor het volgende telefoongesprek. Als de
geselecteerde telefoon niet beschikbaar is,
zal de UConnect™ Phone opnieuw gebruik-
maken van de telefoon met de hoogste pri-
oriteit die in de auto of binnen een afstand
van circa negen meter aanwezig is.
Aan Uconnect™Phone gekoppelde mobiele
telefoons verwijderen
• Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Telefoonkoppeling
instellen .
• Bij de volgende prompt zegt u Verwijderen
en volgt u de prompts. •
U kunt ook op elk gewenst moment op
de
toets drukken terwijl de lijst wordt
afgespeeld en vervolgens de telefoon kiezen
die u wilt verwijderen.
Wat u moet weten over uw
UConnect™ Phone
Handleiding Uconnect™ Phone
Als u een korte beschrijving van de functies
van Uconnect™Phone wilt horen, drukt u op de
toets
en zegt u Uconnect™-handleiding .
Stemtraining
Als u bij het herkennen van uw gesproken
opdrachten of telefoonnummers door de
Uconnect™ Phone problemen ondervindt, kunt
u de functie Stemtraining van de Uconnect-
™Phone gebruiken. Om bij deze training te
komen volgt u één van de volgende twee
procedures:
Wanneer u zich niet in de UConnect™-modus
bevindt (maar bijvoorbeeld in de radiomodus)
• Houdt u de
toets vijf seconden lang
ingedrukt tot de trainingsessie begint of
91
Page 103 of 378
SPRAAKHERKENNING — INDIEN
AANWEZIG
Bediening van het
spraakherkenningssysteem
Met dit spraakherkenningssys-
teem kunt u de AM- en FM-radio,
cd/dvd-speler en een dicteerap-
paraat bedienen.
OPMERKING:
Zorg dat u zo rustig en normaal mogelijk
tegen het Voice Interface Systeem spreekt.
De mogelijkheid voor het Voice Interface
Systeem om commando’s met de stem van
de gebruiker te herkennen kan negatief
beïnvloed worden als u snel spreekt of har-
der dan normaal.
WAARSCHUWING!
U mag een spraakherkenningssysteem alleen
gebruiken als de rijomstandigheden veilig zijn
en in overeenstemming met de lokale voor-
schriften. Alle aandacht moet gericht blijven
op de weg vooruit. Als u dit niet doet, kan een
botsing met ernstig of dodelijk letsel ontstaan.
Wanneer u op de spraakherkenningstoets
drukt, hoort u een pieptoon. De pieptoon
is het teken dat u een opdracht moet geven.
OPMERKING:
Indien u niet binnen een paar seconden een
opdracht uitspreekt, geeft het systeem u een
lijst met mogelijkheden.
Als u het systeem wilt onderbreken terwijl de
lijst met mogelijkheden wordt weergegeven,
drukt u op de spraakherkenningstoets
,
wacht u tot de pieptoon heeft geklonken en
spreekt u uw opdracht in. Het drukken op de spraakherkenningstoets
terwijl het systeem spreekt, wordt
in-
breken genoemd. Het systeem wordt in dat
geval onderbroken en na de pieptoon kunt u
opdrachten toevoegen of wijzigen. Dit wordt
erg makkelijk als u eenmaal de opties begint te
leren.
OPMERKING:
U kunt op elk ogenblik de woorden annule-
ren , help ,of hoofdmenu inspreken.
Deze opdrachten zijn universeel en kunnen
vanuit elk menu gebruikt worden. Alle andere
opdrachten kunnen gebruikt worden afhanke-
lijk van de actieve toepassing.
Bij het gebruiken van dit systeem moet u dui-
delijk en met een normaal volume spreken.
Het systeem zal uw opdrachten het best begrij-
pen als de ramen gesloten zijn en de fan van
de verwarming/airconditioning laag staat.
Als het systeem ergens een van uw opdrachten
niet begrijpt, wordt u gevraagd dit te herhalen.
99
Page 104 of 378
Als u het eerste beschikbare menu wilt horen,
drukt u op de spraakherkenningstoets
en zegt uHelp of Hoofdmenu .
Commando’sHet spraakherkenningssysteem begrijpt twee
typen commando’s. De algemene comman-
do’s zijn altijd beschikbaar. Plaatselijke com-
mando’s zijn beschikbaar als de ondersteunde
radiomodus actief is.
Het Volume veranderen.
1. Start een dialoog door op de
spraakherkenningstoets
te drukken.
2. Spreek een commando in (bijvoorbeeld
help ).
3. Gebruik de draaiknop ON/OFF VOLUME om
het volume in te stellen op een comfortabel
niveau terwijl het spraakherkenningssysteem
spreekt. Let op: het volume voor spraakherken-
ning wordt anders ingesteld dan voor het au-
diosysteem. Hoofdmenu
Start een dialoog door op de
spraakherkenningstoets
te drukken. Als
u naar het hoofdmenu wilt gaan, zegt u hoofd-
menu .
In deze modus kunt u de volgende comman-
do’s inspreken:
• Radio , als u wilt overschakelen naar de
radiomodus
• Disc , als u wilt overschakelen naar de
disc-modus
• Memo , als u wilt overschakelen naar de
memorecorder-modus
• System setup (systeeminstellingen), als u
wilt overschakelen naar het instellingenmenu
van het systeem
AM-radio (of Langegolf- of Middengolf-
radio, indien aanwezig)
Als u wilt overschakelen naar AM-ontvangst,
zegt u AM of radio AM . In deze modus kunt
u de volgende commando’s inspreken:
• Frequency (frequentie), als u de frequentie
wilt wijzigen •
Next station (volgende zender), als u de
volgende zender wilt kiezen
• Previous station (vorige zender), als u de
vorige zender wilt kiezen
• Radio menu (radiomenu), als u naar het
radiomenu wilt overschakelen
• Main menu (hoofdmenu), als u naar het
hoofdmenu wilt overschakelen
Radio FM
Als u wilt overschakelen naar FM-ontvangst,
zegt u FM of radio FM . In deze modus kunt
u de volgende commando’s inspreken:
• Frequency (frequentie), als u de frequentie
wilt wijzigen
• Next station (volgende zender), als u de
volgende zender wilt kiezen
• Previous station
(vorige zender), als u de
vorige zender wilt kiezen
• Radio menu (radiomenu), als u naar het
radiomenu wilt overschakelen
• Main menu (hoofdmenu), als u naar het
hoofdmenu wilt overschakelen
100
Page 116 of 378
BESTUURDERSSTOEL MET
GEHEUGENFUNCTIE — INDIEN
AANWEZIG
Nadat u de geheugentoetsen 1 en 2 op het
paneel van het bestuurdersportier hebt gepro-
grammeerd, kunt u deze toetsen gebruiken om
de bestuurdersstoel, de buitenspiegel aan de
bestuurderszijde, het verstelbare stuurwiel (in-
dien aanwezig) en de ingestelde radiozenders
terug te zetten naar de opgeslagen geheugen-
posities. U kunt uw afstandsbedieningen ook
programmeren om terug te gaan naar de op-
geslagen geheugenposities wanneer de ont-
grendelknop is ingedrukt.Uw auto is uitgerust met twee afstandsbedie-
ningen. Eén of beide afstandsbedieningen kunt
u aan een van beide geheugenposities koppe-
len. Het geheugensysteem biedt ruimte voor
maximaal vier afstandsbedieningen, die elk
worden gekoppeld aan een van de twee ge-
heugenposities.
Geheugenposities en
afstandsbediening instellen in het
geheugen
OPMERKING:
Telkens als u op de insteltoets SET (S) en
een geheugentoets (1 of 2) drukt, worden de
geheugenposities voor de betreffende toets
gewist en de nieuwe positie opgeslagen.
1. Steek de sleutel in het contact en zet het
contact in de stand ON.
2. Druk op geheugentoets 1 als u het geheu-
gen voor bestuurder 1 wilt instellen of op ge-
heugentoets 2 als u het geheugen voor be-
stuurder 2 wilt instellen. Eventuele opgeslagen
instellingen worden opgeroepen. Wacht totdat
het systeem gereed is met oproepen voordat u
verder gaat naar stap 3.3. Stel de stoel, rugleuning en buitenspiegel
aan de bestuurderszijde in op de gewenste
stand.
4. Stel de elektrisch verstelbare (indien aanwe-
zig) lengte en hoogte van de stuurkolom af in
de gewenste standen.
5. Zet de radio aan en stel de voorkeuzestati-
ons in (u kunt maximaal 12 AM- en 12 FM-
stations instellen).
6. Draai de sleutel in de stand LOCK en ver-
wijder de sleutel.
7. Druk de SET (S)-toets op het bestuur-
dersportier kort in.
8. Druk binnen 5 seconden toets 1 of 2 op het
bestuurdersportier in en laat de toets weer los.
Als u de geheugenposities ook wilt kunnen
oproepen via een afstandsbediening, moet u
de volgende stap uitvoeren binnen vijf secon-
den.
9. Druk de vergrendelingstoets op een van de
afstandsbedieningen in en laat de toets weer
los.
Geheugentoetsen voor bestuurder
11 2
Page 123 of 378
Voorste en achterste mistlampen -
indien aanwezig
De mistlichten voor en achter kunt u naar wens
gebruiken als het zicht door mist is verslech-
terd. De mistlampen worden in deze volgorde
ingeschakeld: als u de schakelaar koplampen
één keer indrukt, gaan de mistkoplampen aan.
Druk de schakelaar een tweede keer in om de
mistachterlichten in te schakelen (mistkoplam-
pen blijven aan). Druk de schakelaar een derde
keer in om de mistachterlichten uit te schakelen
(mistkoplampen blijven aan). Druk de schake-
laar een vierde keer in om de mistkoplampen
uit te schakelen. Bij auto’s zonder mistkoplam-
pen worden de mistachterlichten ingeschakeld
als u de schakelaar de eerste keer indrukt.
BinnenverlichtingDe plafond- en instaplichten gaan branden
wanneer de voorportieren worden geopend,
wanneer de dimmerregelaar (draaiwieltje
rechts van de koplampschakelaar) naar de
bovenste stand wordt gedraaid, of wanneer
(indien aanwezig) de toets UNLOCK (ontgren-
delen) op de afstandsbediening wordt inge-
drukt. Als een portier is geopend en de interi-
eurverlichting is ingeschakeld, kunnen alle
interieurlampen worden uitgeschakeld door de
dimmerregelaar helemaal omlaag te draaien
naar de UIT-stand. Dit wordt ook wel defeest - functie genoemd, omdat de portieren hierdoor
lang open kunnen blijven zonder dat de accu
leeg loopt.
De helderheid van de instrumentenverlichting
kan worden ingesteld door de dimmerregelaar
omhoog (lichter) of omlaag (donkerder) te
draaien. Wanneer de koplampen branden, kunt
u de helderheid van de kilometerteller, dagtel-
ler, radio en dakconsole instellen door de dim-
merregelaar helemaal omhoog te draaien tot u
een klik hoort. Dit wordt ook wel de
parade -
functie genoemd, omdat dit handig is als u
overdag met ingeschakelde koplampen rijdt.
Werking van de mistlampen
Dimmerknop
11 9
Page 150 of 378
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (in/cm) Meer dan 200 cm 79-39 in (200-100 cm)39-25 in
(100-65 cm) 25-12 in
(65-30 cm) Minder dan 12 in
(30 cm)
Afstand voor (in/cm) Meer dan 120 cm 47-39 in (120-100 cm)39-25 in
(100-65 cm) 25-12 in
(65-30 cm) Minder dan 12 in
(30 cm)
Hoorbare waarschu- wing (klokgeluid) Geen Enkele toon
secondeSlow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulp aan Waarschuwing voor- werp gedetecteerdWaarschuwing voor-
werp gedetecteerd Waarschuwing voor-
werp gedetecteerd Waarschuwing voorwerp
gedetecteerd
Boogjes Geen 3 brandend (continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam knipperend
Dempen radiogeluid Nee Ja Ja Ja Ja
OPMERKING:
ParkSense zet het geluid van de radio,
wanneer deze aan staat, zachter wanneer
het systeem een geluidssignaal produceert.
ParkSense in- en uitschakelenParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met een knop die zich in het schakelpaneel van
het dashboard bevindt, of via de door de klant
te programmeren functies van de EVIC. De
beschikbare keuzes zijn: OFF (uit), Sound Only
(alleen geluid) of Sound and Display (geluid en
display). Voor meer informatie raadpleegt u
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant
te programmeren functies) in De functies op
uw dashboard .
Wanneer de ParkSense schake-
laar wordt ingedrukt om het sys-
teem uit te schakelen, geven de
instrumenten gedurende ongeveer
vijf seconden het bericht PARK
ASSIST OFF (Parkeerhulp uitge-
schakeld) weer. Voor meer informatie raad-
pleegt u het Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC) in De functies op uw dashboard
. Wanneer de schakelhendel, met
uitgeschakelde parkeerhulp, in de stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) wordt gezet
(bij een snelheid van 18 km/h of lager), zal het
EVIC het bericht “PARK ASSIST OFF” (Parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven zolang het
voertuig in de achteruitversnelling staat, of ge-
durende vijf seconden wanneer het voertuig in
de rijstand staat.
De LED van de parkeerhulp brandt wanneer de
parkeerhulp uitgeschakeld of defect is. De LED
van de schakelaar van de parkeerhulp brandt
niet als het systeem is ingeschakeld.
146
Page 152 of 378
•Wanneer u de ParkSense parkeerhulp
uitschakelt, toont de instrumentengroep
de melding PARK ASSIST OFF (parkeer-
hulp uitgeschakeld). ParkSense blijft uit-
geschakeld, ook wanneer u de contact-
schakelaar aanzet, totdat u de
parkeerhulp opnieuw inschakelt.
• Wanneer u, met uitgeschakelde Park-
Sense , de schakelhendel in stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) zet,
zal de instrumentengroep de melding
“PARK ASSIST OFF” (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergeven zolang het voertuig
in REVERSE staat of in DRIVE en langza-
mer rijdt dan 18 km/h.
• Als de parkeerhulp ingeschakeld is wordt
de radio gedempt wanneer er een geluids-
signaal klinkt.
• Reinig alle sensors van de parkeerhulp
regelmatig, maar let daarbij op dat u geen
krassen of schade toebrengt. De sensors
mogen niet bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontreiniging van
de sensors kan leiden tot een slechte
systeemwerking. Mogelijk zal de Park-
Sense parkeerhulp hierdoor obstakels voor of achter de bumper niet waarne-
men, of het systeem kan een foutieve
melding geven van een voorwerp voor of
achter de bumper.
• Voorwerpen zoals fietsendragers, trekha-
ken, etc. mogen tijdens het rijden niet
binnen 30 cm van het achterpaneel/de
achterbumper geplaatst zijn. Als dit wel
het geval is, zal het systeem een nabijge-
legen voorwerp mogelijk interpreteren als
sensorprobleem en de melding SERVICE
PARK ASSIST SYSTEM (parkeerhulpsys-
teem laten nakijken) tonen in het instru-
mentenpaneel.
LET OP!
• De parkeerhulp is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is niet in
staat ieder voorwerp, inclusief kleine obsta-
kels, waar te nemen. Stoepranden kunnen
tijdelijk of helemaal niet worden gedetec-
teerd. Op kleine afstanden worden obsta-
kels boven of onder de sensors niet gede-
tecteerd.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetecteerd.
Het is raadzaam om tijdens het achteruit-
rijden over uw schouder te kijken, ook
wanneer u gebruik maakt van ParkSense .
WAARSCHUWING!
• Bestuurders moeten altijd voorzichtig ach-
teruit rijden, ook wanneer gebruik gemaakt
wordt van de ParkSense parkeerhulp.
Controleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees be-
dacht op voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen, obstakels en dode hoeken. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en dient
uw aandacht voortdurend bij de omgeving
te houden. Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel.
(Vervolgd)
148
Page 153 of 378
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Het wordt sterk aanbevolen om, voordat u
de ParkSense parkeerhulp gaat gebrui-
ken, de trekhaak van de auto te verwijde-
ren als de auto niet voor trekken wordt
gebruikt. Als u dit niet doet, kan persoonlijk
letsel of schade aan voertuigen ontstaan
doordat de trekhaak zich veel dichter bij het
obstakel bevindt dan de achterbumper als
het waarschuwingsdisplay de knipperende
boog laat zien en de aanhoudende toon
laat horen. Afhankelijk van de afmetingen
en vorm van de trekhaak is het ook moge-
lijk dat de sensors de trekhaak detecteren
en abusievelijk aangeven dat er een obsta-
kel achter de auto aanwezig is.ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW ) — INDIEN AANWEZIG
Uw auto is mogelijk voorzien van een Park-
View achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het
gebied achter de auto op het scherm zien
wanneer de schakelhendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet. Het beeld wordt
weergegeven op het navigatie-/multimedia-
radioscherm samen met de waarschuwing
check entire surroundings (let op de gehele
omgeving) aan de bovenkant van het scherm.
Na vijf seconden verdwijnt deze opmerking. De
ParkView camera bevindt zich aan de achter-
zijde van het voertuig boven de kentekenplaat.
Als u uit de achteruitversnelling schakelt, wordt
de achteruitrijcamera uitgeschakeld en ver-
schijnt het navigatie- of audioscherm. Indien getoond, geven statische rasterlijnen de
breedte van het voertuig aan, terwijl een onder-
broken centerlijn de middellijn van het voertuig
aangeeft. Deze lijnen kunnen bijv. van dienst
zijn bij het uitlijnen van het voertuig voor een
aanhanger. De statische rasterlijnen geven ver-
schillende zones aan waarmee u de afstand tot
de achterzijde van het voertuig kunt inschatten.
De onderstaande tabel geeft bij benadering de
afstanden weer voor elk van deze zones:
Zone Afstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm
Geel 30 c m-1m
Groen 1 m of meer
149
Page 154 of 378
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig achteruit rij-
den, ook al wordt er gebruik gemaakt van de
achteruitrijcamera. Kijk altijd goed vóór of
achter uw auto, controleer of zich daar geen
voetgangers, dieren, andere voertuigen of ob-
stakels bevinden en let op dode hoeken voor-
dat u voor- of achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid van uw
omgeving en moet blijven opletten als u ach-
teruitrijdt. Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel.LET OP!
•Om schade aan het voertuig te voorkomen
mag de achteruitrijcamera alleen worden
gebruikt als parkeerhulp. De achteruitrijca-
mera kan niet elk obstakel of voorwerp
detecteren.
• Om schade aan het voertuig te voorkomen
moet u langzaam rijden bij gebruik van de
achteruitrijcamera, zodat u tijdig kunt stop-
pen als u een obstakel ziet. Het wordt de
bestuurder aanbevolen om regelmatig over
zijn/haar schouder te kijken bij het gebruik
van de achteruitrijcamera.
OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is met
sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de
lens worden gereinigd, met water worden
gespoeld en met een zachte doek worden
gedroogd. De lens niet afdekken.ParkView aan of uit zetten —
met navigatie-/multimedia-radio
1. Druk op de harde toets menu .
2. Selecteer de soft-toets system set up (sys-
teeminstellingen).
3. Druk op de soft-toets camera setup .
4. Schakel de functie achteruitrijcamera in of
uit door de soft-toets enable rear camera in
reverse (camera inschakelen bij achteruit rij-
den) te selecteren.
5. Druk op de soft-toets save .
ParkView aan of uit zetten —
zonder navigatie-/multimedia-radio
1. Druk op de harde toets menu .
2. Selecteer de soft-toets system set up (sys-
teeminstellingen).
3. Schakel de functie achteruitrijcamera in of
uit door de soft-toets enable rear camera in
reverse (camera inschakelen bij achteruit rij-
den) te selecteren.
150