ESP JEEP GRAND CHEROKEE 2012 Instructieboek (in Dutch)
Page 210 of 416
De Play-modusAls de iPod/USB/MP3-modus is ingescha-
keld, wordt de Play-modus automatisch geac-
tiveerd door de iPodof het externe USB-
apparaat. In de Play-modus kunnen de
volgende knoppen op het radiofront worden
gebruikt om de iPod of het externe USB-
apparaat te bedienen en gegevens weer te
geven:
• Gebruik de TUNE-knop om naar het vol-
gende of vorige nummer te gaan.
• Als u de knop één klik rechtsom (vooruit)
draait tijdens het afspelen van een num-
mer, gaat u naar het volgende nummer. U
kunt ook op de knop VR drukken en dan
Volgende nummer zeggen.
• Als u de knop één klik linksom (terug)
draait, gaat u naar het vorige nummer in
de lijst. U kunt ook op de knop VR druk-
ken en dan Vorige nummer zeggen.
• Teruggaan in het huidige nummer door
de knop << RWingedrukt te houden.
Door de knop << RWlang genoeg inge-
drukt te houden, gaat u terug naar het
begin van het huidige nummer. •
U kunt het huidige nummer vooruitspoelen
door de knop FF>> ingedrukt te houden.
• Als u eenmaal drukt op de knop << RWof
FF >>, gaat u vijf seconden terug of vooruit
in het huidige nummer.
• Gebruik de knoppen << SEEKenSEEK >>
om naar het vorige of volgende nummer te
gaan. Als u tijdens het afspelen op de knop
SEEK >> drukt, gaat u naar het volgende
nummer in de lijst. U kunt ook op de knop VR
drukken en dan Volgende of vorige num-
mer zeggen.
• Tijdens het afspelen van een nummer kunt u
op de INFO-knop drukken om de metage-
gevens (artiest, titel, album, enzovoort) van
het nummer te bekijken. Als u nogmaals op
de INFO -knop drukt, gaat u naar het vol-
gende scherm met gegevens over het num-
mer. Nadat alle schermen zijn bekeken, komt
u met een laatste druk op de INFO-knop
weer terug in het scherm met de afspeelmo-
dus op de radio.
• Als u op de knop REPEATdrukt, wordt de
modus van het audio-apparaat veranderd
om het nummer dat op dat moment wordt afgespeeld te herhalen. U kunt ook op de
knop VR drukken en dan
Herhalen AANof
Herhalen UIT zeggen.
• Druk op de SCAN-knop om de scanmodus
van het iPod/USB/MP3-apparaat te gebrui-
ken. In deze modus worden van elk nummer
alleen de eerste 10 seconden afgespeeld,
waarna het volgende nummer wordt gela-
den. Als u de scanmodus wilt beëindigen om
het nummer van uw keuze volledig af te
spelen, drukt u tijdens de eerste vijf secon-
den van het gewenste nummer nogmaals op
de SCAN -knop. Tijdens de scanmodus kunt
u ook drukken op de knoppen << SEEKen
SEEK >>
om het vorige of volgende num-
mer te selecteren.
• De RND -knop (uitsluitend beschikbaar op
de radio met verkoopcode RES): als u op
deze knop drukt, schakelt de iPod of het
externe USB-apparaat tussen de modi Shuf-
fle ON en Shuffle OFF. U kunt ook op de knop
VR drukken en dan Shuffle ONofShuffle
OFF zeggen. Als het pictogram RNDwordt
weergegeven op het radiodisplay, is de mo-
dus Shuffle geactiveerd.
206
Page 213 of 416
SysteemoverzichtHet Video Entertainment System (VES)™ ach-
terin bestaat uit:
•Uw voertuig kan zijn uitgerust met één LCD-
schermsysteem in de dakconsole.
• Een infrarode afstandsbediening biedt
audio- en videoregeling van het VES™ vanaf
de achterbank.
• Twee infrarode draadloze tweekanaal-
hoofdtelefoons voor de passagiers achterin.
• Via één of twee RCA geluid/beeld-
hulpingangen (Aux-ingangen) kan men luis-
teren en resp. kijken naar media van andere
elektronische apparatuur zoals mp3-spelers
of video games.
• Radio die dvd’s kan afspelen.
Video Entertainment System (VES)™Deze handleiding is bedoeld als hulpmiddel bij
de bediening van het Video Entertainment Sys-
tem (VES)™ achter in uw auto.
Het Video Entertainment System (VES)™ breidt
de geluids- en beeldmogelijkheden van de
auto uit zodat de passagiers achterin kunnen genieten van films, muziek en media van ex-
terne apparatuur, zoals bijv. video games of
mp3-spelers. Het VES™ is naadloos in de
autoradio geïntegreerd zodat men de audio via
de autoluidsprekers en/of de hoofdtelefoons
kan horen. Het systeem kan worden bediend
via de radio voor de inzittenden voorin of via de
afstandsbediening voor de passagiers ach-
terin.
Het VES™ is een tweekanaalssysteem. Het
videoscherm toont informatie in een gedeeld
scherm-formaat. De linkerkant van het scherm
is kanaal 1 en de rechterkant van het scherm is
kanaal 2. Alle modi, behalve de videomodi
(dvd-video, aux-video) worden in een gedeeld
schermformaat getoond. Als een videomodus
wordt getoond, wordt het op het hele scherm
getoond. De afstandsbediening kan elk van
beide kanalen bedienen door de keuzeschake-
laar aan de rechterkant van de afstandsbedie-
ning te gebruiken. De hoofdtelefoons zijn ge-
maakt om naar elk van beide kanalen te
luisteren door de keuzeschakelaar op de rech-
teroordop te gebruiken.
Met de bijgeleverde draadloze tweekanaal-
hoofdtelefoons stelt het VES™ de passagiersachterin in staat om tegelijkertijd naar twee
verschillende geluidskanalen te luisteren.
Dankzij de draadloze afstandsbediening kun-
nen de passagiers achterin van zender, mu-
zieknummer en cd veranderen of van de
geluids- naar de beeldfunctie omschakelen of
omgekeerd.
Werking afstandsbediening
Kaart met beknopte informatie
Deze kaart geeft beknopte informatie over de
functies van de regelknoppen op de afstands-
bediening voor de verschillende radiomodus-
sen en menuschermen.
OPMERKING:
•
Zorg dat de kanaal/
schermkeuzeschakelaar ingesteld is op
het scherm of kanaal dat bediend moet
worden.
• Zorg dat de kanaalkeuzeschakelaar op de
hoofdtelefoon ingesteld is op het scherm
of kanaal waar u naar wilt luisteren.
209
Page 221 of 416
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm - regelt
welk kanaal geregeld wordt door de afstands-
bediening. Als de keuzeschakelaar op kanaal 1
staat, regelt de afstandsbediening het functio-
neren van kanaal 1 van de hoofdtelefoon (rech-
terkant van het scherm). Als de keuzeschake-
laar op kanaal 2 staat, regelt de
afstandsbediening het functioneren van kanaal
2 van de hoofdtelefoon (linkerkant van het
scherm).
5. – In radiomodus: druk hierop om de
volgende werkende zender te zoeken. In disk-
modus: druk hierop en houd het ingedrukt om
snel vooruit te spoelen door het huidige audio-
nummer of videohoofdstuk. In menumodus:
gebruik deze functie om door het menu te
gaan.
6. / Prev – In radiomodus: druk hierop om
terug te gaan naar de vorige zender. In disk-
modus: druk hierop om terug te gaan naar het
begin van het huidige of vorige audionummer
of videohoofdstuk. In menumodus: gebruik
deze functie om door het menu te gaan.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar
het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audi- osatellietzender uit de zenderlijst te kiezen of
de afspeelfunctie (RANDOM (willekeurig af-
spelen) van een cd) te kiezen.
8.
/ (Afspelen/Pauzeren) – Begin/herneem
of pauzeer disk afspelen.
9. (Stop) – Stopt het afspelen van de disk
10. PROG opwaarts/neerwaarts – Bij het luis-
teren naar de radio wordt het volgende of
vorige vooringestelde kanaal op de radio ge-
selecteerd als u op PROG Up resp. PROG
Down drukt. Bij het beluisteren van gecompri-
meerde audio op een disk met data kiest u met
PROG Up de volgende directory en met PROG
Down de vorige directory. Bij het beluisteren
van een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest
u met PROG Up de volgende cd en met PROG
Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het geluid van het
geselecteerde kanaal door de hoofdtelefoon te
dempen.
12. SLOW – Druk hierop voor langzaam afspe-
len van een dvd. Druk op afspelen ( )omhet
afspelen op normale snelheid te hervatten. 13. STATUS – Druk hierop om de huidige sta-
tus te tonen.
14. MODE – Druk hierop om de modus van het
geselecteerde kanaal te veranderen. Zie het
hoofdstuk
Moduskeuze van deze handleiding
voor meer informatie over het wijzigen van
modi.
15. SETUP – Als u in een videomodus bent,
druk dan op de insteltoets om toegang te
krijgen tot de weergegeven instellingen (zie het
hoofdstuk Weergavescherm instellingen). Om
toegang te krijgen tot het dvd-instellingsmenu,
drukt u op de menuknop in de radio. Als een cd
of dvd in de dvd-speler (indien aanwezig)
wordt geplaatst, de modus VES™ is geselec-
teerd en het afspelen van de cd/dvd is gestopt,
drukt u op de knop SETUP om het menu
Instellen dvd te openen. (zie Menu Instellen
dvd in deze handleiding.)
16. BACK – Als u door de mogelijkheden loopt
in de menumodus, druk hier dan op om terug te
gaan naar het vorige scherm. Bij het navigeren
door een dvd-menu is de bediening afhankelijk
van de inhoud van de disk.
217
Page 232 of 416
Cd-spelerBij eenmaal indrukken van de bovenzijde van
de schakelaar gaat u door naar de volgende
muziektitel op de cd. Als u eenmaal de onder-
zijde van de schakelaar indrukt, keert u terug
naar het begin van het huidige nummer of naar
het begin van het vorige nummer wanneer de
knop wordt ingedrukt binnen één seconde na-
dat het huidige nummer begint te spelen.
Wanneer u de schakelaar tweemaal naar bo-
ven of naar beneden drukt, wordt het tweede
nummer afgespeeld; bij driemaal het derde,
enz.
De drukknop midden op de tuimelschakelaar
aan de linkerkant heeft geen functie voor een
cd-speler voor één cd. Als de auto echter is
uitgerust met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de volgende
beschikbare cd in de speler selecteren.
ONDERHOUD VAN CD/DVD-
SCHIJFJES
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
uw cd’s en dvd’s in goede conditie te houden:1. Houd de cd aan de rand vast en zorg dat u
het oppervlak niet aanraakt.
2. Als er vlekken op de cd zijn, moet u het
oppervlak met een zachte doek schoonmaken
en vegen van het midden naar de richting van
de rand.
3. Geen papier of plakband op de cd aanbren-
gen; krassen van de cd vermijden.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zoals ben-
zine, terpentijn, schoonmaakmiddelen of anti-
statische sprays.
5. Bewaar de cd in de houder na het afspelen.
6. De cd niet aan direct zonlicht blootstellen.
7. De cd niet bewaren op een plaats waar het
te heet kan worden.
OPMERKING:
Als u op problemen stuit bij het afspelen van
een bepaalde disc, kan er sprake zijn van
een beschadiging (bijvoorbeeld krassen, ge-
deeltelijke verwijdering van de reflecterende
laag, een haar, vocht of dauw op de disc). De
disc kan echter ook te groot zijn of een
beveiligingscode hebben. Probeer eerst eengoede disc af te spelen, voordat u de cd-
speler ter reparatie aanbiedt.
RADIOWEERGAVE EN MOBIELE
TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan een in-
geschakelde mobiele telefoon in uw auto de
radio storen. Deze situatie kunt u verhelpen
door de antenne van de mobiele telefoon te
verplaatsen. Dit probleem is niet schadelijk
voor de radio. Wanneer de radio nog steeds
niet naar tevredenheid werkt nadat de antenne
is verplaatst, is het raadzaam de radio zachter
of uit te zetten wanneer de mobiele telefoon in
gebruik is en niet gebruik wordt gemaakt van
Uconnect™ (indien aanwezig).
KLIMAATREGELINGHet systeem voor airconditioning en verwar-
ming is ontworpen voor een optimaal interieur-
comfort onder alle weersomstandigheden.
228
Page 247 of 416
’Verzopen’ motor starten (met de ENGINE
START/STOP-knop)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voornormaal starten ofextreme koude hebt
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’
is. Om de overtollige brandstof weg te krijgen,
houdt u het rempedaal ingetrapt, houdt u het
gaspedaal helemaal ingetrapt, en drukt u ver-
volgens één keer op de ENGINE START/STOP-
knop en laat deze weer los. De startmotor wordt
automatisch ingeschakeld, draait gedurende
10 seconden, en wordt dan uitgeschakeld. Als
dit gebeurt, laat dan het gas- en rempedaal los,
wacht gedurende 10 tot 15 seconden, en her-
haal dan de procedure Normaal starten.
’Verzopen’ motor starten (met houder met
ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor normaal starten ofextreme koude heeft
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’
is. Om de overtollige brandstof weg te krijgen,
houdt u het gaspedaal helemaal ingedrukt op
de vloer. Daarna drukt u de contactschakelaar
in de START-stand en laat u deze los zodra de
startmotor aanslaat. De startmotor slaat auto-
matisch binnen 10 seconden af. Als dit ge- beurt, draait u de contactschakelaar in de
vergrendelstand (LOCK), wacht 10 tot 15 se-
conden en herhaal dan de normale startproce-
dure.
LET OP!
Om schade aan de startmotor te voorkomen
wacht u 10 tot 15 seconden voordat u het
nogmaals probeert.
Na het startenHet stationaire toerental wordt automatisch ge-
regeld en loopt terug naarmate de motor war-
mer wordt.
Normaal starten — DieselmotorLet op de volgende zaken als de motor draait.
•
Alle lampjes met berichten zijn uit.
• Storingsindicatielampje (MIL) is uit.
• Oliedruklampje is uit
Voorzorgsmaatregelen bij koud weer
Als wordt gereden bij temperaturen onder het
vriespunt, moeten speciale voorzorgsmaatre-
gelen worden genomen. De volgende tabel
geeft enkele opties. *Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag zwavelge-
halte (ULSD) mag uitsluitend worden gebruikt
op plaatsen met langdurige polaire weersom-
standigheden (-23 °C).
OPMERKING:
•
Bij gebruik van op het klimaat afgestemde
ULSD- dieselbrandstof of ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 wordt aanzienlijk
meer brandstof verbruikt.
• Op het klimaat afgestemde ULSD-
dieselbrandstof is een mengsel van nr. 2
ULSD- en nr. 1 ULSD-dieselbrandstof dat
de temperatuur waarbij zich waskristallen
in de brandstof vormen verlaagt.
243
Page 260 of 416
onafhankelijk van de gekozen versnelling. PAR-
KEREN, ACHTERUIT EN NEUTRAAL blijven
wel werken. Het storingsindicatielampje (MIL)
is misschien aan. Dankzij de noodloopmodus
kan de auto voor reparatie naar een erkende
dealer worden gereden zonder dat de trans-
missie beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig probleem kan
de transmissie weer worden ingesteld om alle
voorwaartse versnellingen terug te krijgen als
de volgende stappen worden uitgevoerd:
1. Stop de auto.
2. Zet de transmissie in de stand PARK (par-
keren).
3. Zet de contactschakelaar in de stand
LOCK/OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als
het probleem is verholpen, hervat de versnel-
lingsbak de normale werking.OPMERKING:
Ook al kan de versnellingsbak opnieuw wor-
den afgesteld, wordt het toch aangeraden zo
snel mogelijk naar uw erkende dealer te
gaan. Uw dealer kan met meetapparatuur
bepalen of het probleem zich nogmaals kan
voordoen.
Als geen versnellingsbak-reset mogelijk is, is
onderhoud door de dealer vereist.
Electronic Range Select (ERS -
elektronische bereikselectie) Bediening
Met Electronic Range Select (ERS) (elektro-
nisch schakelen) kan de bestuurder instellen
welke versnelling de hoogst beschikbare is
wanneer de keuzehendel in de stand DRIVE
staat. Als u de keuzehendel bijvoorbeeld in de
derde versnelling zet, zal er niet worden opge-
schakeld naar een hogere versnelling, maar
wel normaal worden teruggeschakeld naar de
tweede en eerste versnelling.
Met ERS (of de modus TOW/HAUL) wordt een
extra kruipversnelling ingeschakeld die nor-
maal gesproken niet wordt gebruikt bij het
doorschakelen in een hogere versnelling. Deze
extra tussenschakeling kan de prestatie en hetkoelvermogen van de auto verbeteren als een
aanhanger de helling wordt opgetrokken. In de
ERS-modus zijn 1, 2 en 3 kruipversnellingen en
is ERS 4 een directe versnelling. ERS 5 en 6
(overdrive-versnellingen) zijn hetzelfde als de
normale vierde en vijfde versnelling.
U kunt bij elke rijsnelheid schakelen tussen de
stand DRIVE en de ERS-modus. Wanneer de
keuzehendel in de stand DRIVE staat, werkt de
versnellingsbak automatisch en wordt er ge-
schakeld tussen alle beschikbare versnellin-
gen. Door de keuzehendel naar links (-) te
tikken, wordt de ERS-modus geactiveerd, de
huidige versnelling in het instrumentenpaneel
weergegeven, en blijft deze versnelling de
hoogst beschikbare versnelling. Als u in de
ERS-modus de keuzehendel kort naar links (-)
of rechts (+) duwt, wordt een andere versnel-
ling ingesteld als hoogste beschikbare versnel-
ling.
Als u de ERS-modus wilt beëindigen, houdt u
de keuzehendel naar rechts (+) gedrukt totdat
de indicator van de keuzehendel in de instru-
mentengroep opnieuw de letter
Dweergeeft.
256
Page 281 of 416
WAARSCHUWING!
ESC (elektronische stabiliteitsregeling) kan
de werking van natuurwetten op het voertuig
niet voorkomen, nog kan het de grip verbete-
ren die de weg onder de heersende omstan-
digheden kan bieden. ESC kan geen ongeval-
len voorkomen, ook niet de ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op een zeer glad weg-
oppervlak of door aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC nooit
op een roekeloze of gevaarlijke wijze die de
veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Het ESC-systeem heeft twee bedrijfsmodi be-
schikbaar in stand 4WD HIGH (hoge gearing)
en 1 bedrijfsmodus in stand 4WD LOW (lage
gearing).
Hoge gearing (modellen met
vierwielaandrijving)
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD HIGH. Wanneer het voertuig wordt gestart of de tussenbak (indien aanwezig) terug wordt
geschakeld van 4WD LOW of NEUTRAL naar
4WD HIGH, zal het ESC-systeem in deze mo-
dus staan. Deze modus moet voor bijna alle
rijsituaties worden gebruikt. Schakel het ESC-
systeem uitsluitend naar de modus “Partial Off”
(Gedeeltelijk uit) om de onderstaande speci-
fieke redenen.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Deze modus bereikt u door de schakelaar
ESC
OFF kort in te drukken. Wanneer het ESC-
systeem in de modus Partial Off(Gedeeltelijk
uit) staat, is het TCS-gedeelte uitgeschakeld,
met uitzondering van de BLD-functie welke
beschreven wordt in het hoofdstuk TCS. Het
indicatielampje “ESC Off” brandt. Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van het ESC-systeem
functioneren normaal. Deze modus is bedoeld
voor situaties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en waar de
wielen sneller moeten draaien om weer grip te
krijgen dan het ESC-systeem normaal gespro-
ken zou toestaan. Om het ESC-systeem weer in
te schakelen, drukt u kort de schakelaar “ESC
OFF” in. Hierdoor wordt de normale bedie-
ningsmodus ESC Onweer hersteld. Wanneer het ESC-systeem in de modus
Partial
Off (Gedeeltelijk uit) staat, is het TCS-gedeelte
uitgeschakeld, met uitzondering van de functie
limited slip die wordt beschreven in het hoofd-
stuk TCS. Het indicatielampje “ESC Off” brandt.
Alle overige stabiliteitsvoorzieningen van het
ESC-systeem functioneren normaal. In de mo-
dus Partial Off (Gedeeltelijk uit) is de motor-
vermogensreductie van TCS uitgeschakeld en
neemt de verbeterde voertuigstabiliteit die het
ESC-systeem biedt, af.
ESC OFF-schakelaar
277
Page 286 of 416
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem (in de instrumentgroep), begint te knip-
peren zodra de banden hun grip verliezen en het
ESC-systeem geactiveerd wordt. Het indicatie-/
storingslampje van het ESC-systeem brandt ook
wanneer het TCS-systeem actief is. Wanneer het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem tij-
dens het accelereren begint te knipperen, neemt
u langzaam gas terug en rijdt u door terwijl u zo
weinig mogelijk gas geeft. Pas altijd uw snelheid
en rijstijl aan de toestand van de weg aan.
OPMERKING:
•Het ESC-indicatie-/storinglampje en het
ESC OFF-indicatielampje branden kort-
stondig elke keer dat de contactschake-
laar in de stand ON gezet wordt.
• Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
•
Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen dan de banden be-
schadigen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Zorg dat alle banden altijd op de juiste span-
ning zijn.
Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
282
Page 339 of 416
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem dat OBD II heet (On-Board
Diagnostic). Dit systeem controleert de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen
en lage emissiewaarden hebben die aan de
strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II di-
agnosesysteem het storingslampje (MIL) in.
Bovendien zal het diagnosecodes en andere
hulpinformatie voor de monteur opslaan in een
geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch
best zo spoedig mogelijk uw erkende dealer
opzoeken voor reparatie.
LET OP!
•Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje (MIL), kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto
moet naar de garage om emissietests te
kunnen uitvoeren.
• Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl
de motor draait, treden schade aan de
katalysator en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
Melding brandstofvuldop los
Wanneer het voertuigdiagnose-
systeem detecteert dat de tank-
dop los zit, onjuist is aangebracht
of is beschadigd, verschijnt een
melding Vuldop controleren op
het displayvlak van de verklikker- lampjes. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
inDe functies op uw dashboard.
Draai de tankdop stevig vast en druk op de
toets SELECT om het bericht uit te schakelen.
Als het probleem zich opnieuw voordoet, ver-
schijnt de melding de volgende keer dat de
auto wordt gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan
branden vanwege een loszittende, slecht be-
vestigde of beschadigde tankdop.
VERVANGINGSONDERDELENHet gebruik van originele MOPAR-onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan originele
MOPAR-onderdelen voor onderhoud en repa-
raties worden niet gedekt door de garantie van
de fabrikant.
335
Page 347 of 416
OPMERKING:
Opzettelijk knoeien aan het uitlaatgasregel-
systeem is strafbaar en kan leiden tot straf-
rechtelijke vervolging.
WAARSCHUWING!
Een heet uitlaatsysteem kan brand veroorza-
ken wanneer u boven brandbaar materiaal
parkeert. Dat kunnen bijvoorbeeld droog gras
of bladeren zijn die in contact komen met de
hete uitlaat. Parkeer daarom nooit op een
ondergrond waar uw uitlaat in contact kan
komen met brandbaar materiaal.
In uitzonderlijke omstandigheden (bij zeer ern-
stige motorschade) kan een doordringende
geur duiden op ernstige en abnormale overver-
hitting van de katalysator. Wanneer u dat ruikt,
zet de auto dan stil, zet de motor uit en laat hem
afkoelen. Onderhoud, met inbegrip van een
motorafstelling volgens specificaties van de
fabrikant, moet onmiddellijk worden uitge-
voerd.
Zo beperkt u mogelijke schade aan de kataly-
sator tot een minimum: •
U mag nooit de motor uitzetten of het contact
afzetten terwijl de versnellingsbak is inge-
schakeld en de auto rijdt.
• Probeer de auto niet te starten door deze te
duwen of te slepen.
• Laat de motor niet stationair draaien terwijl
een of meerdere bougies zijn losgekoppeld
of verwijderd, zoals tijdens diagnosetests of
gedurende langere perioden wanneer de
auto zeer onregelmatig stationair draait of
sprake is van gestoorde bedrijfscondities.
Koelsysteem
WAARSCHUWING!
Zowel u als iemand in uw omgeving kan
ernstige brandwonden oplopen door hete
koelvloeistof (antivries) en stoom uit de radi-
ator. Als u stoom van onder de motorkap hoort
of ziet komen, mag u de motorkap pas ope-
nen nadat de radiator voldoende is afgekoeld.
Open nooit de vuldop van een drukkoelsys-
teem als de radiator of het expansiereservoir
heet is. Motorkoelvloeistof controleren
Controleer de koelvloeistof (antivries) elk jaar
(bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de
motorkoelvloeistof (antivries) er vervuild of
roestig uit ziet, moet het systeem worden afge-
tapt, doorgespoeld en opnieuw worden gevuld
met nieuwe motorkoelvloeistof (antivries). Con-
troleer of de voorzijde van de aircocondensor
vrij is van insectenresten, bladeren, enz. Spuit
de voorzijde van de condensor indien nodig
voorzichtig verticaal vanaf de bovenkant
schoon met een tuinslang.
Inspecteer de slangen van het motorkoelsys-
teem op brosheid, barsten, insnijdingen en
scheuren en controleer of de aansluitingen bij
het expansiereservoir en de radiator goed vast-
zitten. Controleer het hele systeem op lekkage.
Controleer, wanneer de motor op bedrijfstem-
peratuur is (en uitstaat), of de radiatordop
luchtdicht afsluit door een kleine hoeveelheid
koelvloeistof (antivries) via de aftapopening
van de radiator te laten uitstromen. Als de dop
goed afsluit, begint de koelvloeistof (antivries)
uit het expansiereservoir te stromen. VERWIJ-
DER DE RADIATORDOP NIET ALS HET KOEL-
SYSTEEM HEET IS.
343