service JEEP GRAND CHEROKEE 2014 Instructieboek (in Dutch)
Page 256 of 420
worden gebracht voor service. Het is dan mo-
gelijk dat de stuurbekrachtiging van de auto is
uitgevallen. Raadpleeg de paragraaf"Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) "in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie.
Als het bericht "POWER STEERING SYSTEM
OVER TEMP" (stuurbekrachtigingsysteem over-
verhit) samen met een pictogram wordt weerge-
geven op het EVIC-scherm, dan betekent dit dat
mogelijk extreme stuurmanoeuvres hebben
plaatsgevonden, waardoor het stuurbekrachti-
gingsysteem oververhit is geraakt. De stuurbe-
krachtiging zal dan tijdelijk wegvallen totdat niet
langer sprake is van oververhitting. Wanneer de
rijomstandigheden dit toestaan, zet de auto dan
veilig stil aan de kant van de weg en laat de motor
enige tijd stationair draaien totdat het lampje
dooft. Raadpleeg de paragraaf "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) "in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel "voor meer infor-
matie.
OPMERKING:
• Ook wanneer de stuurbekrachtiging niet
meer werkt, kan de auto nog worden be-
stuurd. Onder dergelijke omstandigheden
is wel aanzienlijk meer kracht nodig om te
sturen, vooral bij lage rijsnelheden en
tijdens parkeermanoeuvres.
• Breng een bezoek aan uw erkende dealer
voor service, wanneer deze situatie niet
verandert.
Controle vloeistof
stuurbekrachtiging
Het peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof
hoeft niet op vastgestelde onderhoudstijdstip-
pen te worden gecontroleerd. Het vloeistofpeil
hoeft uitsluitend te worden gecontroleerd als u
vermoedt dat er lekkage optreedt, als u onge-
wone geluiden hoort en/of wanneer het sys-
teem niet naar verwachting werkt. Laat de keu-
ring coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbekrachti-
ging niet met chemicaliën, omdat daardoor
de onderdelen van de stuurbekrachtiging
beschadigd kunnen raken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de standaard-
garantie.
WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de auto
vlak staat en nadat de motor is afgezet, om
zo letsel door bewegende onderdelen te
voorkomen en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbe-
volen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil.
Verwijder met een schone doek alle gemorste
vloeistof van de oppervlakken. Raadpleeg de
paragraaf "Vloeistoffen, smeermiddelen en ori-
ginele onderdelen" in"Onderhoud van uw auto"
voor meer informatie hierover.
252
Page 278 of 420
•Het bandenspanningscontrolesysteem
registreert altijd de werkelijke banden-
spanning, ook als die spanning onder
invloed van temperatuurverschillen ver-
andert.
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningslampje in de in-
strumentengroep gaat branden en er
klinkt een geluidssignaal als de span-
ning in één of meer van de vier gemon-
teerde banden laag is. Bovendien wordt op het
EVIC de melding "LOW TIRE PRESSURE"
(lage bandenspanning) gedurende minimaal vijf
seconden weergegeven, de melding "Inflate
Tire to XXX" (oppompen tot XXX) weergege-
ven, en een grafische weergave van de span-
ningswaarde(n) met de lage band(en) weerge-
geven in een andere kleur. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI of KPA.
Als de spanning in één (of meer) van de vier
banden op de auto te laag is, dient u zo snel
mogelijk te stoppen om de band(en) die op het
display in een andere kleur worden weergege-
ven op de aanbevolen koude bandenspanning
te brengen die wordt weergegeven in de mel-
ding
"Inflate to XXX" (oppompen tot XXX). Het
systeem wordt automatisch bijgewerkt, het dis-
play met de spanningswaarde(n) keert terug
naar zijn oorspronkelijke kleur en het banden-
spanningslampje gaat uit zodra de nieuwe ban- denspanningswaarde is ontvangen. Om deze
informatie te verwerken moet het voertuig 20
minuten rijden met een minimum snelheid van
24 km/u.
Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het EVIC toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht
"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "--"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke TPMS-sensor(en) niet naar behoren
werkt (werken).
OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI of KPA.
274
Page 279 of 420
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemfouten kun-
nen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radiofre-
quenties uitzenden als de bandenspannings-
sensoren. 2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit-
gerust met bandenspanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM "
(Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voordoet die mo-
gelijk verband houdt met een onjuiste sensorpo-
sitie. In dat geval wordt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) gevolgd door de weergave van
de bandenspanningswaarden. Dit duidt erop dat
de bandenspanningswaarden nog steeds van de
bandenspanningssensoren worden ontvangen,
maar dat deze sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Zolang het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM "(Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weergegeven, moet
het systeem worden nagekeken.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het EVIC
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het
geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
275
Page 280 of 420
blijft daarna continu branden, wordt op het
EVIC gedurende vijf seconden het bericht
SERVICE TPM SYSTEM(Onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergege-
ven en worden vervolgens streepjes (- -) in
plaats van de bandenspanning weergege-
ven. Zodra de oorspronkelijke band is gere-
pareerd of vervangen en op de auto is ge-
monteerd in plaats van het reservewiel,
wordt het bandenspanningscontrolesys-
teem automatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspanningslampje
en verschijnt op het EVIC in plaats van de
streepjes (- -) een nieuwe spanningswaarde,
tenzij de spanning in een van de vier banden tot
onder de waarschuwingsgrens is gedaald. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscontrole-
systeem deze informatie ontvangt.
Bandenspanningscontrolesysteem
uitschakelen
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen met banden die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winterbanden op
de auto worden gezet. Om het bandenspan-
ningscontrolesysteem uit te schakelen, moeten
eerst alle vier de wielen met banden worden
vervangen door banden die niet zijn voorzien
van bandenspanningssensoren. Rijd vervol-
gens 20 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u. Het bandenspanningscontrole-
systeem geeft een geluidssignaal, het banden-
spanningslampje knippert gedurende 75 secon-
den en brandt daarna continu en het
elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC)
geeft het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
weer, gevolgd door streepjes (--) in plaats van
de bandenspanningswaarden. De eerstvol-
gende keer dat het contact wordt ingeschakeld,
zal het bandenspanningscontrolesysteem niet
langer een geluidssignaal weergeven en het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem noodzake-
lijk) niet langer tonen in het EVIC. De streepjes
(--) blijven echter de plaats innemen van de
spanningswaarden. Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de ban-
den met wielen weer vervangen worden door
banden die voorzien zijn van bandenspannings-
sensoren. Rijd vervolgens maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan 24 km/u.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
een geluidssignaal, het bandenspannings-
lampje knippert gedurende 75 seconden en
dooft vervolgens en het elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) geeft het bericht
"SER-
VICE TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weer. Het EVIC toont
ook de spanningwaarden in plaats van de
streepjes. Als de auto opnieuw wordt gestart zal
het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) niet
meer verschijnen zolang zich geen systeemsto-
ring voordoet.
BRANDSTOFVEREISTEN
3,6-liter motorAlle motoren voldoen aan alle emissie-eisen,
hebben een laag brandstofverbruik en bieden
optimale rijeigenschappen als u hoogwaardige
276
Page 308 of 420
10. Zet de wielmoeren stevig vast. Duw de
moersleutel aan het einde van de hendel om-
laag voor meer hefboomwerking. Trek de wiel-
moeren in stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het juiste aanhaal-
moment van de wielmoeren is 150 Nm. Als u
twijfelt of de moeren goed zijn vastgezet, laat dit
dan bij uw dealer of een bandenservicebedrijf
nog eens controleren met een momentsleutel.
11. Laat de krik weer zakken tot de sluitstand
en leg de krik en het gereedschap weer op hun
plaats in de opbergruimte van schuim.
12. Verwijder de kleine middendop en berg de
band veilig op in de laadruimte.13. Laat het aluminium wiel en de band zo snel
mogelijk repareren, bevestig het reservewiel
stevig met de speciale vleugelmoer en een
aanhaalmoment van 5 Nm, leg de krik en het
gereedschap weer op hun plaats in de opberg-
ruimte van schuim en vergrendel het achterste
laadvloerpaneel.
WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een noodstop of
ongeval naar voren schieten en zo de inzit-
tenden ernstig letsel toebrengen. Berg de
krik en het reservewiel altijd op de daarvoor
bestemde plaatsen op. Laat de leeggelopen
(lekke) band onmiddellijk repareren of ver-
vangen.
Origineel wiel monteren
1. Monteer het originele wiel op de as.
2. Breng de overige wielmoeren aan met het
conusvormige uiteinde van de moer in de rich-
ting van het wiel. Haal de wielmoeren licht aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de
krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen
de wielmoeren pas definitief worden vastge-
zet als de auto weer vast op de grond staat.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan
dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
3. Laat de auto zakken tot op de grond door de
slinger linksom te draaien.
4. Zet de wielmoeren stevig vast. Duw de
moersleutel aan het einde van de hendel om-
laag voor meer hefboomwerking. Trek de wiel-
moeren in stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het correcte aan-
haalmoment van de wielmoeren bedraagt
150 Nm (110 ft-lbs). Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw dealer of
een bandenservicebedrijf nog eens controleren
met een momentsleutel.
5. Controleer na 40 km (25 mijl) het aanhaal-
moment van de wielmoeren met een moment-
sleutel om ervoor te zorgen dat alle moeren
goed tegen het wiel aanliggen.
Opgeborgen reservewiel
304
Page 324 of 420
BOORDDIAGNOSESYSTEEM
(OBD II)
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic). Dit systeem bewaakt de regelsys-
temen voor uitlaatgasemissie, de motor en de
automatische versnellingsbak. Als deze syste-
men correct werken, zal uw auto uitstekende
prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste
eisen voldoen.
Als een van deze systemen onderhoud nodig
heeft, zorgt OBD II ervoor dat het storings-
lampje gaat branden. Daarnaast slaat het sys-
teem diagnostische codes en andere gegevens
op die monteurs kunnen helpen bij het uitvoe-
ren van reparaties. Hoewel u dan meestal nog
met de auto kunt rijden en niet gesleept hoeft te
worden, dient u toch zo spoedig mogelijk uw
erkende dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
•Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje (MIL), kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto
vereist onderhoud om emissietests te kun-
nen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de motor
draait, zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorvermogen
afnemen. Raadpleeg dan onmiddellijk uw
dealer.
VERVANGENDE ONDERDELEN
Het gebruik van originele MOPAR® onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt door
het gebruik van andere dan originele MOPAR®
onderdelen voor onderhoud en reparaties worden
niet gedekt door de garantie van de fabrikant.
ONDERHOUDSPROCEDURES
De volgende pagina’s bevatten de vereiste
onderhoudswerkzaamheden zoals vastgesteld
door de fabrikant van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die worden ver-
meld in het onderhoudsschema zijn er mogelijk
ook andere componenten die op een later tijd-
stip onderhoud vereisen of vervangen moeten
worden.
320
Page 350 of 420
VERVANGENDE LAMPEN
Gloeilampen van de binnenverlichting
Gloeilampnummer
Verlichting hand-
schoenenkastje 194
HandgreepverlichtingL002825W5W
Leeslampen in dak-
console VT4976
Verlichting laad-
ruimte achter 214–2
Verlichting make-up
spiegel V26377
Interieurverlichting
benedenpaneel 906
Instrumentenpaneel
(algemene verlich-
ting) 103
Alarmlicht 74
Gloeilampen van de buitenverlichting
Gloeilampnummer
Koplampen (dimlicht)H11
Premium-koplampen
(dim-/grootlicht)D3S (service bij er-
kende dealer)
Koplampen (groot-
licht) 9005
Premium
parkeerlichten/
richtingaanwijzers LED - (service bij
erkende dealer)
Daglichtlamp (DRL) 3157K
Premium daglicht-
lamp (DRL) LED - (service bij
erkende dealer)
Mistlampen voor PSX24W
Markeerverlichting
voor W5W
Premium markeer-
verlichting voor LED - (service bij
erkende dealer)
Gloeilampnummer
Parkeerlicht/
richtingaanwijzer
voor T20
Richtingaanwijzers
op zijkant carrosse-
rie 7440NA(WY21W)
Aanvullende achter-
lichten achterklep LED - (service bij
erkende dealer)
Achteruitrijlichten
achterklep 921 (W16W)
Kentekenverlichting
achter LED - (service bij
erkende dealer)
Richtingaanwijzer/
remlichten/
achterlichten, ach-
teraan op zijkant
carrosserie 3157 P27/7W
346
Page 351 of 420
Gloeilampnummer
Achterlichten, ach-
teraan op de zijkant
van de carrosserie LED - (service bij
erkende dealer)
CHMSL - Derde
remlicht LED - (service bij
erkende dealer)
OPMERKING:
De nummers verwijzen naar in de handel
verkrijgbare gloeilamptypen die bij uw er-
kende dealer kunnen worden aangeschaft.
Als een gloeilamp moet worden vervangen,
gaat u naar uw erkende dealer of raad-
pleegt u het desbetreffende onderhouds-
handleiding.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
HID-lampen – indien aanwezigDe koplampen zijn een soort hoogspan-
ningsontladingsbuis. Zelfs wanneer de koplam-
pen zijn uitgeschakeld en de sleutel uit het
contactslot is verwijderd, kan er nog hoogspan-
ning aanwezig zijn in het circuit. Daarom mag u
niet zelf proberen een koplamp te vervan- gen. Als een koplamp defect raakt, laat deze
dan door een erkende dealer vervangen.
WAARSCHUWING!
Wanneer de koplampschakelaar wordt inge-
schakeld, treedt er kortstondig hoogspan-
ning op aan de fittingen van de HID-
koplampen. Als het onderhoud niet correct
wordt uitgevoerd, kan deze hoogspanning
een ernstige elektrische schok of zelfs elek-
trocutie veroorzaken. Bezoek uw erkende
dealer voor service.
OPMERKING:
Bij auto’s met HID-koplampen (High Inten-
sity Discharge) hebben de lichten een
blauwe tint wanneer ze worden ingescha-
keld. Na ongeveer 10 seconden, wanneer
het systeem is opgeladen, vermindert de
intensiteit van de tint en wordt de kleur
witter.
Halogeenkoplampen – indien
aanwezig
1. Open de motorkap.
2. Draai de lamp voor dimlicht of grootlicht een
kwartslag linksom om deze uit het lamphuis te
verwijderen.
3. Koppel de stekker los en vervang de lamp.
LET OP!
Raak de nieuwe gloeilamp niet met de vin-
gers aan. Contact met huidvet verkort de
levensduur van de lamp. Wanneer de lamp
in aanraking is gekomen met vet, reinig deze
dan eerst met reinigingsalcohol.
Richtingaanwijzer vóór
1. Open de motorkap.
2. Draai de lamp van de richtingaanwijzer een
kwartslag linksom om deze uit het lamphuis te
verwijderen.
3. Koppel de stekker los en vervang de lamp.
347
Page 354 of 420
Derde remlicht (midden)Het derde remlicht is een LED. Service door
een erkende dealer.Kentekenverlichting achter
1. De kentekenverlichting achter is een LED.
Service door een erkende dealer
Derde remlicht (midden)
350
Page 361 of 420
Bij elke olieverversing
•Motoroliefilter vervangen.
• Remslangen en -leidingen controleren.
LET OP!
Als noodzakelijk onderhoud achterwege
wordt gelaten, kan dit leiden tot schade aan
uw auto. Geplande onderhoudsbeurten na
12.000 km (7.500 mijl) of 12 maanden
❏
Motorolie verversen en motoroliefilter
vervangen.††
❏ Banden rouleren.
Kilometerstand Datum
Reparatieordernr.Dealercode
Handtekening, erkend servicebedrijf
357