radio Lancia Voyager 2012 Instructieboek (in Dutch)

Page 28 of 376

3. Batterij vervangen. Let bij het ver-
vangen van de batterij op dat het +
teken op de batterij overeenkomt met
het + teken aan de binnenzijde van de
batterijhouder op de achterste afdek-
king. Raak de nieuwe batterij niet met
uw vingers aan. Door vettigheid op de
huid kan de werking verslechteren.
Als u een batterij hebt aangeraakt,maakt u deze schoon met een kleine
hoeveelheid reinigingsalcohol.
4. Om de sleutelhouder weer te slui-
ten drukt u de twee helften op elkaar.
Algemene informatie
De RKE-zender(s) en -ontvangers
functioneren op een draagfrequentie
van 433,92 MHz. De apparatuur
moet voldoen aan de volgende voor-
waarden:
 De apparatuur mag geen hinder-
lijke storingen veroorzaken.
 De apparatuur moet eventuele ont- vangen storingen kunnen verwer-
ken, inclusief storingen die kunnen
leiden tot een foutieve werking.
Als uw afstandsbediening niet goed
werkt vanaf een normale afstand,
controleer dan het volgende.
1. De batterij in de afstandsbediening
is leeg. De verwachte levensduur van
de batterij bedraagt minimaal drie
jaar.
2. De nabijheid tot radiozendappara-
tuur als een zendmast, een luchtha-
venzender en sommige mobiele ra-
dio's of 27 MC zendapparatuur.
PORTIERVERGRENDE- LINGHANDMATIGE
PORTIERVERGRENDELINGVergrendel de voorportieren door de
vergrendelknop op de portierbekle-
dingspanelen in te drukken.
Wanneer de vergrendelknop omlaag
staat terwijl u een van de voorportie-
ren sluit, wordt het portier vergren-
deld. Pas daarom op dat u de sleutels
niet in de auto laat als u de portierensluit.
Wanneer de vergrendelknop naar
achteren staat terwijl u een van de
schuifdeuren sluit, wordt het portier
vergrendeld. Pas daarom op dat u de
sleutels niet in de auto laat als u de
portieren sluit.
Noodsleutel in de sleuf stekenHelften van de afstandsbediening scheiden
Handmatige portiervergrendeling
22

Page 82 of 376

 INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN . . . . . 139
 ACCELEREREN OM IN TE HALEN . . . . . . . . 140
 PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . 140
 PARKSENSE® SENSOREN . . . . . . . . . . . . . . 141
 PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . . . . . . . . . . . . . 141
 PARKSENSE® DISPLAY . . . . . . . . . . . . . . . . 141
 PARKSENSE® INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
 ONDERHOUD VAN DE PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER . . . . . . . . . . . 143
 PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN . . . . . . . 144
 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM . . . . . . . . 144
 PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . 146
 PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO . . . 147
 PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — ZONDER NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-
RADIO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
 DAKCONSOLES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147  DAKCONSOLE VOORIN . . . . . . . . . . . . . . . . 147
 INSTAP- EN INTERIEURVERLICHTING . . . . 148
 OPBERGVAKJE ZONNEBRIL (ALLEENZONDER SCHUIFDAK) . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
76

Page 90 of 376

het achterpaneel waar zich de radar-
sensoren bevinden, vrij zijn van
sneeuw, ijs en vuil. Zorg dat u het
gedeelte van het achterpaneel waar
zich de radarsensoren bevinden, niet
blokkeert met vreemde voorwerpen
(bumperstickers, fietsdrager, enz.).
Het BSM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor voorwerpen binnen de
detectiezones door het oplichten van
het BSM-waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een akoestisch waar-
schuwingssignaal en verlagen van het
volume van de radio. Raadpleeg “Be-
drijfsmodi” voor meer informatie.Het BSM-systeem bewaakt de detec-
tiezone tijdens het rijden vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter-
en voorzijde) om te beoordelen of een
waarschuwing noodzakelijk is. Het
BSM-systeem zal een waarschuwing
geven wanneer voertuigen vanuit de
volgende richtingen in de zone ko-men.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf deachterzijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje BSM
Bewaking van zijkantBewaking van achterzijde
84

Page 92 of 376

uit parkeerplaatsen, waarbij het zicht
op naderende voertuigen mogelijk
wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats tot-
dat de achterzijde van de auto is vrij-
gekomen. Het RCP-systeem heeft nu
naar links en rechts vrij zicht op pas-
serende voertuigen en zal de bestuur-
der waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert.
Het RCP bewaakt de detectiezones
achter aan weerszijden van de auto en
registreert voorwerpen die zich met
een minimale snelheid van ongeveer
1 km/u tot 3 km/u naar de auto toe
bewegen, tot voorwerpen die zich met
een maximale snelheid van ongeveer
16 km/u verplaatsen, zoals in par-keersituaties.OPMERKING:
In parkeersituaties kunnen nade-
rende voertuigen aan het zicht
worden onttrokken door links en
rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd
door andere objecten of voertui-
gen, zal het systeem niet in staat
zijn de bestuurder te waarschu-wen.
Als het RCP is ingeschakeld en de
keuzehendel in de stand REVERSE
staat, wordt de bestuurder gewaar-
schuwd door middel van visuele en
akoestische signalen, terwijl ook het
geluid van de radio wordt gedempt.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als ach-
teruitrijhulp. Het systeem is uitslui-
tend bedoeld als hulp voor de be-
stuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersi-
tuaties. Ga altijd voorzichtig te werk
tijdens het achteruitrijden, ook als u
RCP gebruikt. Controleer het gebied
achter de auto altijd zorgvuldig, kijk
naar achteren en wees bedacht op
voetgangers, dieren, andere voertui-
gen, obstakels en dode hoeken. An-
ders bestaat er een risico op ernstig
of dodelijk letsel.
BEDRIJFSMODI
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Voor
meer informatie raadpleegt u "Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen
(door de klant te programmeren func-
ties)" in "Functies van het instrumen-tenpaneel".
RCP-detectiezones
86

Page 93 of 376

Dodehoekwaarschuwing
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft het BSM-systeem
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als het
systeem echter in RCP werkt, zal zo-
wel een visuele als akoestische waar-
schuwing worden gegeven wanneer
een object wordt gedetecteerd. Wan-
neer een akoestische waarschuwing
moet worden gegeven, wordt ook de
radio gedempt. Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft het BSM-systeem
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van
de auto waarvoor een waarschuwing
geldt, zal ook een geluidssignaal klin-
ken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan de-
zelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de
visuele als de akoestische waarschu-wing gegeven. Naast de akoestische
waarschuwing wordt ook het geluid
van de radio (indien ingeschakeld)gedempt. OPMERKING:
 Wanneer het BSM-systeem een
akoestische waarschuwing wil
afgeven, wordt ook de radio ge-dempt.
 Als de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, zal het systeem al-
leen een visuele waarschuwinggeven.
Als het systeem in RCP werkt, zal
zowel een visuele als akoestische
waarschuwing worden gegeven
wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer een akoestische
waarschuwing moet worden gege-
ven, wordt ook de radio gedempt.
Als RCP actief is, zal altijd een ge-
luidssignaal worden gegeven en de
status van de richtingaanwijzer/
alarmknipperlichten worden gene-
geerd. Dodehoekwaarschuwing uit
Als het BSM-systeem is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of akoestische
waarschuwingen afgegeven door het
BSM- of RCP-systeem. OPMERKING:
Het BSM-systeem slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de con-
tactschakelaar wordt uitgezet. Tij-
dens het starten van de auto wordt
de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Astronomische zone — systeem
tijdelijk niet beschikbaar
Wanneer het voertuig deze zone bin-
nengaat, zal het systeem tijdelijk niet
beschikbaar zijn en toont het EVIC
het bericht "Dodehoeksysteem tijde-
lijk niet beschikbaar - astronomische
zone". De LED’s in de buitenspiegels
lichten op en blijven branden totdat
het voertuig de zone verlaat.
87

Page 94 of 376

UCONNECT™ PHONE
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten) OPMERKING:
Raadpleeg het gedeelte over
Uconnect™ Phone in de gebrui-
kershandleiding van het naviga-
tiesysteem of de multimediaradio
(afzonderlijk boekje) voor meer
informatie over de Uconnect™
Phone met navigatie of multime-diaradio.
De Uconnect™ Phone is een via
spraak te activeren, handsfree com-
municatiesysteem voor in de auto.
Met de Uconnect™ Phone kunt u een
nummer kiezen op uw mobiele tele-
foon* met behulp van eenvoudige ge-
sproken opdrachten (zoals "Bel-
"…"Jan"…"Werk" of "Kies"…"012
34 56 78"). Het geluid van de mobiele
telefoon wordt doorgegeven via het
audiosysteem van de auto en het sys-
teem dempt automatisch de radio
wanneer de Uconnect™ Phone wordtgebruikt.
Met de Uconnect™ Phone kunt u tij-
dens het in- of uitstappen gesprekkendoorschakelen tussen de Uconnect™
Phone en uw mobiele telefoon, terwijl
u ook de microfoon van het
Uconnect™­systeem kunt uitschake-
len wanneer u een privégesprek wilt
voeren.
De UConnect™ Phone wordt aange-
stuurd via het Bluetooth® Handsfree-
profiel van uw mobiele telefoon. De
Uconnect™ Phone is voorzien van
Bluetooth® technologie, de wereld-
wijde standaard waarmee verschil-
lende elektronische apparaten zonder
draden of docking station aan elkaar
kunnen worden gekoppeld. De
Uconnect™ Phone werkt dan ook on-
geacht de plaats waar uw mobiele te-
lefoon zich bevindt (handtas, zak of
aktetas), op voorwaarde dat uw tele-
foon is ingeschakeld en aan de
Uconnect™ Phone van de auto is ge-
koppeld. Met de Uconnect™ Phone
kunnen maximaal zeven mobiele tele-
foons op het systeem worden aange-
sloten. Met de Uconnect™ Phone kan
slechts één aangesloten (of gekop-
pelde) mobiele telefoon tegelijk wor-
den gebruikt. De Uconnect™ Phone is
verkrijgbaar in de talen Engels, Ne-
derlands, Frans, Duits, Italiaans of
Spaans (zoals aanwezig).
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag al-
leen worden gebruikt als de rijom-
standigheden dit toelaten en het ge-
bruik in overeenstemming is met de
lokale voorschriften inzake het ge-
bruik van telefoons. Alle aandacht
moet gericht blijven op de weg voor
u. Als u dit niet doet, kan een botsing
met ernstig of dodelijk letsel ont-staan.
Toets voor Uconnect™Phone De bedieningselementen op
de radio of op het stuurwiel
(voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten) bevatten de
twee bedieningstoetsen (de toets
Uconnect™ Phone
en de toets
Voice Command
) voor toegang
tot het systeem. Wanneer u op de toets
drukt, hoort u het woord Uconnect®
en vervolgens een pieptoon. De piep-
toon is het teken dat u een opdracht
moet geven.
88

Page 95 of 376

Voice Command-toetsDe plaats van de toets kan
afhankelijk van de radio
verschillen. De afzonder-
lijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk "Bedie-ning".
De Uconnect™ Phone kan worden ge-
bruikt in combinatie met mobiele te-
lefoons met Bluetooth® Handsfree-
profiel. Het is mogelijk dat sommige
telefoons niet alle functies van de
Uconnect™ Phone ondersteunen.
Raadpleeg de leverancier van uw mo-
biele telefoon of de telefoonfabrikant
voor nadere bijzonderheden.
De UConnect™ Phone is volledig
geïntegreerd in het audiosysteem van
de auto. De geluidssterkte van de
Uconnect™ Phone kan worden inge-
steld met de volumeregelaar van de
radio of, indien aanwezig, via de ra-
diotoetsen op het stuurwiel.
Het display van de radio wordt ge-
bruikt voor visuele meldingen van de
Uconnect™ Phone, zoals "CELL"
(GSM) of beller-ID bij bepaalde ra-dio's. COMPATIBELE TELEFOONS
* Voor het gebruik van de
UConnect™ Phone is een mobiele
telefoon met Bluetooth®
Handsfree-profiel, versie 1.0 of
hoger vereist.
Navigeer door de volgende menu's om
de lijst met compatibele telefoons op
te vragen:
 Selecteer het bouwjaar van uw
voertuig
 Selecteer het voertuigtype
 Selecteer compatibele telefoons on- der de tab Beginnen.
BEDIENING
U kunt gesproken opdrachten gebrui-
ken om de UConnect™ Phone te be-
dienen en door de menu's van de
UConnect™ Phone te navigeren. Na
het merendeel van de prompts van de
Uconnect™ Phone zijn gesproken op-
drachten nodig. U wordt aangespoord
om een specifieke opdracht uit te
spreken en vervolgens wordt u door
de beschikbare opties geleid.  Voordat u een gesproken opdracht
geeft, moet u wachten op de piep-
toon, die volgt op de prompt "Ge-
reed" of op een andere prompt.
 Voor bepaalde bewerkingen kun- nen samengestelde opdrachten
worden gebruikt. U kunt bijvoor-
beeld in plaats van "Instellen" en
daarna "Telefoonkoppeling" ook
de volgende samengestelde op-
dracht geven: "Instellen telefoon-koppeling".
 In de beschrijvingen van de functies in dit hoofdstuk wordt alleen de
samengestelde vorm van de gespro-
ken opdracht vermeld. U kunt de
opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht af-
zonderlijk zeggen, indien dat wordt
gevraagd. U kunt bijvoorbeeld de
samengestelde opdracht "Telefoon-
boek nieuwe invoer" geven, maar u
kunt deze opdracht ook opsplitsen
in de twee gesproken opdrachten
"Telefoonboek" en "Nieuwe in-
voer". Denk eraan dat de
Uconnect™ Phone het beste werkt
wanneer u op een normale toon
89

Page 96 of 376

spreekt, alsof u tegen iemand praat
die een paar meter van u vandaanzit.
Structuur gesproken opdrachten
Zie "Structuur gesproken opdrach-
ten" (Voice tree). Helpopdracht
Als u hulp nodig hebt bij een prompt
of als u wilt weten wat de mogelijkhe-
den zijn bij een bepaalde prompt, zegt
u na de pieptoon "Help". De
Uconnect™ Phone geeft alle opties
voor de prompt weer wanneer u om
hulp vraagt.
Als u de Uconnect™ telefoon na uit-
schakeling opnieuw wilt activeren,
drukt u op de toets
en volgt u de
gesproken prompts voor verdere aan-
wijzingen. Alle sessies met de
UConnect®Phone beginnen met een
druk op de toets
, die zich bij de
bedieningselementen op de radio be- vindt. Annuleeropdracht
U kunt na de pieptoon bij elke prompt
zeggen "Annuleren" waarna u terug-
keert naar het hoofdmenu. In een sommige gevallen brengt het systeem
u echter terug naar het vorige menu.
UConnect™ Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobieletelefoon
Voordat u de UConnect™ Phone kunt
gebruiken, dient u een koppeling tot
stand te brengen met uw compatibele,
met Bluetooth® uitgeruste mobiele
telefoon (raadpleeg het gedeelte
"Compatibele telefoons" voor infor-
matie over het type telefoon).
Om de koppeling tot stand te brengen,
dient u de gebruikshandleiding van
uw mobiele telefoon te raadplegen. De
Uconnect™ website biedt mogelijk
ook gedetailleerde aanwijzingen voor
het koppelen van uw telefoon.
Hieronder volgen algemene aanwij-
zingen voor het koppelen van een te-
lefoon aan de Uconnect™ Phone:
 Druk op de
toets om te begin-
nen.
 Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Tele-
foonkoppeling instellen".  Na de prompt en de pieptoon zegt u
"Telefoon koppelen" en volgt u de
gesproken prompts.
 Er wordt u gevraagd een pincode van vier cijfers in te spreken, die u
later nodig zult hebben voor toe-
gang tot uw mobiele telefoon. U
kunt een willekeurige pincode van
vier cijfers invoeren. U hoeft deze
pincode niet te onthouden na de
aanvankelijke koppeling.
 Om identificatie mogelijk te ma- ken, wordt u gevraagd op de
Uconnect™ Phone een naam voor
uw mobiele telefoon in te voeren.
Voer voor elke gekoppelde mobiele
telefoon een unieke telefoonnaamin.
 Vervolgens wordt u gevraagd uw mobiele telefoon een prioriteitscij-
fer tussen 1 en 7 te geven, waarbij 1
de hoogste prioriteit vertegenwoor-
digt. U kunt maximaal zeven mo-
biele telefoons aan de Uconnect™
Phone koppelen. Er kan echter
slechts één aangesloten mobiele te-
lefoon tegelijk worden gebruikt met
het Uconnect™­systeem. Het prio-
90

Page 97 of 376

riteitssysteem laat de Uconnect™
Phone weten welke mobiele tele-
foon moet worden gebruikt als er
meerdere mobiele telefoons in het
voertuig aanwezig zijn. Als er bij-
voorbeeld twee telefoons, één met
prioriteit 3 en één met prioriteit 5,
in de auto aanwezig zijn, gebruikt
de Uconnect™ Phone de mobiele
telefoon met prioriteit 3 om te bel-
len. U kunt op elk gewenst ogenblik
een mobiele telefoon met een lagere
prioriteit gebruiken (raadpleeg
"Geavanceerde telefoonverbindin-gen").
Kiezen door het nummer uit tespreken
 Druk op de
toets om te begin-
nen.
 Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Kie- zen".
 Het systeem geeft u een prompt om het gewenste nummer in te spre-ken.
 U kunt bijvoorbeeld zeggen: "012 34 56 78".  De Uconnect™ Phone zal het tele-
foonnummer bevestigen en vervol-
gens het nummer kiezen. Het num-
mer verschijnt bij bepaalde radio's
in het venster.
Bellen door een naam uit tespreken
 Druk op de
toets om te begin-
nen.
 Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Bel- len".
 U krijgt een prompt om de naam van de gewenste persoon in te spre-ken.
 Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u de
naam van de persoon die u wilt
bellen. U kunt bijvoorbeeld "Jan
Jansen" zeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in
het UConnect™ Phonebook of in
het gedownloade telefoonboek.
Raadpleeg "Namen toevoegen aan
uw UConnect™ Phonebook" om te
leren hoe u een naam opslaat in hettelefoonboek.  De Uconnect™ Phone bevestigt de
naam en kiest vervolgens het bijbe-
horende telefoonnummer, dat bij
sommige radio's mogelijk ook op
het display wordt weergegeven.
Namen toevoegen aan uw
Uconnect™ Phonebook OPMERKING:
Het is niet raadzaam namen aan
het Uconnect™ Phonebook toe te
voegen terwijl de auto rijdt.
 Druk op de
toets om te begin-
nen.
 Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Tele-
foonboek nieuwe invoer".
 Na de prompt zegt u de naam van de nieuwe invoer. Het is raadzaam
lange, niet-afgekorte namen te ge-
bruiken, omdat hierdoor de
spraakherkenning wordt verge-
makkelijkt. Zeg bijvoorbeeld "Ro-
bert Smit" of "Robert" in plaats
van "Rob".
 Na de prompt voert u de aandui- ding van het nummer in (bijvoor-
beeld "thuis", " werk", "mobiel" of
91

Page 105 of 376

mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het
instrumentenpaneel, deze functieon-
dersteunen. De status wordt aange-
duid voor de signaalsterkte van het
netwerk, de status van de telefoon-
accu, etc.
Kiezen via de toetsen van de
mobiele telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een
nummer kiezen en tegelijkertijd de
UConnect™ Phone gebruiken (wan-
neer u de toetsen van de mobiele tele-
foon gebruikt, moet u echter behoed-
zaam te werk gaan en zorgen dat u de
veiligheid niet in gevaar brengt). Als u
een nummer kiest via de gekoppelde
Bluetooth® mobiele telefoon, wordt
het geluid hoorbaar via het audiosys-
teem van uw auto. De Uconnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als
wanneer u het nummer kiest via een
gesproken opdracht. OPMERKING:
Sommige merken mobiele tele-
foons verzenden de kiestoon niet
naar de Uconnect™Phone om te
worden afgespeeld via het audio-
systeem. In dat geval zult u de kies- toon dus niet horen. In dit geval
heeft de gebruiker ook als het
nummer goed gedraaid is, wellicht
het gevoel dat het gesprek niet tot
stand is gebracht ook al wordt er
op dat moment gebeld. Zodra het
gesprek wordt beantwoord, hoort
u de audio.
Mute/Un-Mute (Mute Off) (geluid
uit/geluid aan)
Wanneer u het geluid van de
UConnect™ Phone uitschakelt, kunt
u nog steeds horen wat uw gespreks-
partner zegt, maar deze kan u niet
horen. Geluid van de Uconnect™
Phone uitschakelen:
 Druk op de knop
.
 Na de pieptoon zegt u: "geluid uit".
Geluid van de Uconnect™ Phone
weer inschakelen:
 Druk op de knop.
 Na de pieptoon zegt u: "geluid aan". GEAVANCEERDE TELEFOONVERBINDINGEN
Telefoongesprek doorschakelen
van en naar een mobiele telefoon
Met de UConnect™ Phone kunt u ac-
tieve gesprekken doorschakelen van
uw mobiele telefoon naar de
UConnect™ Phone, zonder het ge-
sprek te beëindigen. Als u een actief
gesprek wilt doorschakelen van de
aan Uconnect™ gekoppelde mobiele
telefoon naar de Uconnect™ telefoon
of omgekeerd, drukt u op de toets
en zegt u "Gesprek doorschake-
len".
De verbinding tussen de
UConnect™ Phone en de mobiele
telefoon tot stand brengen ofverbreken
Uw mobiele telefoon kan aan veel ver-
schillende apparaten worden gekop-
peld, maar kan met slechts één elek-
tronisch apparaat tegelijk actief zijn"verbonden".
Als u de Bluetooth® verbinding tus-
sen een aan Uconnect® gekoppelde
mobiele telefoon en het Uconnect™
Phone-systeem tot stand wilt brengen
99

Page:   1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 ... 60 next >