ESP MAZDA MODEL CX-5 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 321 of 889

4–133
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Koplampregelsysteem (HBC) *
Het HBC bepaalt met behulp van de vooruitrijcamera (FSC) de omstandigheden aan de
voorzijde van de auto bij het rijden in het donker en schakelt het licht van de koplampen
automatisch over tussen grootlicht en dimlicht.
Zie Waarschuwings-/indicatielampjes op pagina 4-53 .
Bij het rijden met een snelheid van ongeveer 30 km/h of meer, worden de koplampen op
grootlicht ingesteld wanneer er geen voertuigen vóór u rijden of geen tegenliggers naderen.
Het systeem schakelt in de volgende gevallen de koplampen over op dimlicht:
 


 Het systeem bespeurt een voertuig of de koplampen/lichten van een voertuig dat vanuit
tegenovergestelde richting nadert.
 


 Bij het rijden op wegen met straatverlichting of op wegen in goed verlichte steden en
dorpen.
 


 De rijsnelheid is minder dan ongeveer 20 km/h.

Vooruitrijcamera
(FSC) De herkenningsafstand van de
vooruitrijcamera (FSC) varieert
afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden.

Het waarschuwingslampje gaat branden als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingsindicatie/waarschuwingslampjes op pagina 4-54 .
OPGELET
  De hoogte van de auto niet afstellen, de koplampeenheden niet wijzigen en de camera
niet verwijderen, anders zal het systeem niet normaal functioneren.
  Vertrouw niet uitsluitend en alleen op het HBC en rijd met voldoende aandacht voor
de veiligheid. Schakel de koplampen indien nodig handmatig over tussen grootlicht en
dimlicht.

Page 330 of 889

4–142
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
 
 In de volgende gevallen gaat het BSM OFF indicatielampje branden en wordt de
werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig mogelijk door een
of¿ ciële Mazda-reparateur inspecteren als het BSM OFF indicatielampje blijft
branden.
 


 Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de BSM
waarschuwingsindicatielampjes.
 


 Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).



 Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de
achterbumper.
 


 Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.



 De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
 


 De accuspanning is afgenomen. 

 Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De BSM beoordeelt
de situatie op basis van radardetectiegegevens.
 


 Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
 


 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.



 Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.
 
 In de volgende gevallen bestaat de kans dat het knipperen van het BSM
waarschuwingsindicatielampje, de activering van het waarschuwingsgeluid en de
weergave van de waarschuwingsindicatie op het scherm niet of vertraagd plaatsvindt.
 


 Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
 


 Rijden op steile hellingen.



 Rijden over de top van een heuvel of bergpas.



 Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.



 Direct nadat de BSM door het veranderen van de instelling in werking is gesteld. 

 Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.

Page 332 of 889

4–14 4
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes/Dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingszoemer
Het BSM- of achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) attendeert de bestuurder op de
aanwezigheid van voertuigen in naastgelegen rijstroken of aan de achterzijde van de auto
met behulp van het BSM waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en
de display-indicator (voertuigen met multi-informatiedisplay en Active Driving Display)
wanneer de systemen operationeel zijn.
BSM waarschuwingsindicatielampjes
De BSM waarschuwingsindicatielampjes zijn aangebracht op de linker- en
rechterportierspiegels. De waarschuwingsindicatielampjes gaan branden wanneer een
voertuig wordt bespeurd dat op een naastgelegen rijstrook van achteren nadert.


Wanneer het contact op ON wordt gezet, gaat het waarschuwingsindicatielampje kortstondig
branden en vervolgens na enkele seconden uit.
Vooruit rijden (BSM operationeel)
De BSM bespeurt voertuigen die van achteren naderen en schakelt al naargelang de situatie
de BSM waarschuwingsindicatielampjes in die aangebracht zijn op de portierspiegels. En
als een BSM waarschuwingsindicatielampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt
bediend voor het aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het BSM
waarschuwingsindicatielampje brandt, gaat het BSM waarschuwingsindicatielampje
knipperen.
Achteruit rijden (Werking van achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA))
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) bespeurt voertuigen die uw auto vanaf de
linker- en rechterzijde naderen en laat de BSM waarschuwingsindicatielampjes knipperen.

Page 343 of 889

4–155
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Afstandherkenningshulpsysteem (DRSS) *
Het DRSS meet de afstand tussen uw auto en een voorligger met behulp van een radarsensor
(voor) bij een rijsnelheid van ongeveer 30 km/h of hoger en als uw auto een voorligger
dichter nadert dan wat op basis van de rijsnelheid de juiste aan te houden tussenafstand is,
wordt een melding in de Active Driving Display weergegeven om u te waarschuwen een
veilige afstand ten opzichte van uw voorligger aan te houden.
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het DRSS en rijd altijd voorzichtig:
Het DRSS geeft advies voor veiliger rijden en informeert de bestuurder een aanbevolen,
veiliger afstand ten opzichte van het voorliggende voertuig aan te houden. De
mogelijkheid voor het bespeuren van een voorliggend voertuig is beperkt en afhankelijk
van het soort voorliggende voertuig, de weersomstandigheden en de verkeerssituatie.
Als dus het gaspedaal en rempedaal niet correct bediend worden kan dit een ongeluk
veroorzaken. Controleer altijd de veiligheid van de omgeving en trap het rempedaal
of gaspedaal in terwijl u een veiliger afstand aanhoudt ten opzichte van voorliggende
voertuigen of tegenliggers.
OPMERKING
  Het DRSS functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: 



 Het contact op ON wordt gezet.



 Het DRSS is ingeschakeld.



 De keuzehendel staat in een andere stand dan de achteruit (R).



 De rijsnelheid is 30 km/h of sneller. 

 De objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt zijn 4-wielige voertuigen. 
 Het DRSS kan ook in de aanwezigheid van motor¿ etsen en ¿ etsen functioneren. 
 Het is mogelijk dat het DRSS onder de volgende omstandigheden niet normaal werkt: 



 De Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is defect.



 Het voorliggende voertuig rijdt met een buitengewoon lage snelheid. 

 Het systeem werkt niet met de volgende objecten: 



 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)

Page 348 of 889

4–160
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Vermoeidheidswaarschuwing (DAA) *
De DAA is een systeem dat vermoeidheid en verminderde aandacht van de bestuurder
bespeurt en de bestuurder aanraadt een rustpauze te nemen.
Wanneer de auto binnen rijstrookstrepen rijdt met een snelheid tussen ongeveer 65 en
140 km/h, schat de DAA de mate van geaccumuleerde vermoeidheid en verminderde
oplettendheid van de bestuurder op basis van de informatie van de vooruitrijcamera (FSC)
en overige voertuiginformatie en wordt de bestuurder aangeraden een rustpauze te nemen
door middel van een indicatie op de multi-informatiedisplay en een waarschuwingsgeluid.
Gebruik de DAA op snelwegen of hoofdwegen.
Zie Vooruitrijcamera (FSC) op pagina 4-241 .


WAARSCHUWING
Vertrouw niet blindelings op de DAA en rijd altijd voorzichtig:
De DAA bespeurt de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder en
raadt de bestuurder aan een rustpauze te nemen, echter het is niet bedoeld om van de
weg afwijken van de auto te voorkomen. Teveel vertrouwen op de DAA kan ongelukken
veroorzaken. Rijd voorzichtig en bedien het stuurwiel op de juiste wijze.
Ook is het mogelijk dat het systeem de vermoeidheid en verminderde oplettendheid
van de bestuurder niet correct bespeurt, afhankelijk van de verkeerssituatie en
rijomstandigheden. De bestuurder dient met het oog op veiliger rijden steeds voldoende
rust te nemen.

Page 349 of 889

4–161
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  De DAA functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan. 



 De rijsnelheid is tussen ongeveer 65 en 140 km/h.



 Het systeem bespeurt witte (gele) rijstrookstrepen.



 Het systeem heeft de registratie van de rijgegevens van de bestuurder voltooid. 

 De DAA werkt niet onder de volgende omstandigheden. 



 De rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h.



 De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 140 km/h.



 De auto maakt een scherpe bocht.
Het voertuig verandert van rijstrook.  
 Het is mogelijk dat de DAA onder de volgende omstandigheden niet normaal werkt. 



 Wanneer de (gele) rijstrookstrepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn
of de verf afgesleten is.
 


 De auto schokt of slingert voortdurend als gevolg van sterke wind of oneffen wegen.



 Er wordt agressief met de auto gereden.



 Bij het veelvuldig wisselen van rijstrook. 

 De DAA bespeurt de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder op
basis van de rijgegevens bij een rijsnelheid tussen ongeveer 65 en 140 km/h gedurende
ongeveer 20 minuten. De rijgegevens zullen onder de volgende omstandigheden
worden teruggesteld.
 


 De auto wordt gedurende 15 minuten of langer stopgezet.



 De rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h gedurende ongeveer 30 minuten.



 Het contact is uitgezet. 

 Nadat de DAA het eerste bericht dat een rustpauze aanraadt heeft getoond, wordt geen
volgend bericht getoond totdat er 45 minuten verstreken zijn.

Page 350 of 889

4–162
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Display van
vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
Wanneer het systeem vermoeidheid
of verminderde oplettendheid van
de bestuurder bespeurt, wordt het
waarschuwingsgeluid geactiveerd en
verschijnt er een alarmmelding in de
multi-informatiedisplay.


Uitschakelen van de
vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
De DAA kan op niet activeren worden
ingesteld.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-12 .

Page 351 of 889

4–163
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) *
Het RCTA is bedoeld om de bestuurder tijdens het achteruitrijden te assisteren bij het
controleren van het gebied aan de achterzijde van de auto aan beide kanten door de
bestuurder te waarschuwen voor de aanwezigheid van voertuigen die vanaf de achterzijde
naderen.
Het RCTA bespeurt voertuigen die tijdens het achteruitrijden uit een parkeerruimte vanaf
de linker- en rechterzijde van de auto naderen en waarschuwt de bestuurder voor mogelijk
gevaar met behulp van de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes en de
waarschuwingszoemer.

Detectiegebieden
Uw auto

Page 354 of 889

4–16 6
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 De rijsnelheid bij het achteruitrijden is ongeveer 15 km/h of hoger.



 Het detectiegebied van de radarsensor (achter) wordt gehinderd door een nabije
muur of geparkeerd voertuig. (Rijd achteruit tot een plaats waar het detectiegebied
van de radarsensor niet meer gehinderd wordt.)

Uw auto
 Er nadert een voertuig direct vanaf de achterzijde van uw auto.

Uw auto
 De auto staat op een helling geparkeerd.

Uw auto
 Direct nadat het dodehoekmonitorsysteem (BSM) in werking is gesteld.



 Ontvangststoring door een radarsensor op een voertuig dat dichtbij is geparkeerd. 

Page 356 of 889

4–16 8
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Mazda Radar Cruise Control (MRCC) (Handgeschakelde
versnellingsbak en Taiwan)
*
Het MRCC systeem regelt de volgafstand *1 al naargelang de rijsnelheid met behulp van een
radarsensor (voor) die de afstand ten opzichte van een voorliggend voertuig meet, zodat de
bestuurder het gaspedaal of het rempedaal niet constant hoeft te gebruiken.

*1 Volgafstandregeling: Regeling van de afstand tussen uw auto en het voorliggende
voertuig dat door het MRCC systeem is bespeurd.

Als uw auto het voorliggende voertuig dichter begint te naderen, omdat bijvoorbeeld het
voorliggende voertuig plotseling afremt, wordt tegelijkertijd een waarschuwingsgeluid en
een waarschuwingsindicatie op de display geactiveerd om u te waarschuwen voldoende
afstand tussen de voertuigen te bewaren.
De volgende rijsnelheden kunnen ingesteld worden:
 


 (Europees model) 
 Ongeveer 30 km/h tot 200 km/h



 (Behalve Europese modellen) 
 Ongeveer 30 km/h tot 145 km/h
Gebruik het MRCC systeem op snelwegen en overige autowegen waarbij niet veel
herhaalde acceleratie en snelheidsmindering vereist is.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 160 next >