OPEL ANTARA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 21 of 231

Kort en bondig19Trap bij auto's met automati‐
sche versnellingsbak het rem‐
pedaal in en schakel P in voor‐
dat u de contactsleutel in het
contactslot drukt en weer eruit
trekt.
■ Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplo‐
pende helling staat de eerste
versnelling in of zet de keuze‐
hendel op P voordat u het con‐
tact uitschakelt. Op een oplo‐
pende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel als de auto op een af‐
lopende helling staat de achter‐
uitversnelling in of zet de keuze‐ hendel op P voordat u het con‐
tact uitschakelt. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
■ Sluit de ramen en het zonnedak.
■ Vergrendel de auto met de toets p op de handzender 3 22.
■ Activeer het alarmsysteem 3 26.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 158.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ongeveer
1 of 2 minuten stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.
Sleutels, sloten 3 20, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 157.

Page 22 of 231

20Sleutels, portieren en ruitenSleutels, portieren en
ruitenSleutels, sloten ............................ 20
Portieren ...................................... 24
Antidiefstalbeveiliging ..................26
Buitenspiegels ............................. 29
Binnenspiegel .............................. 31
Ruiten .......................................... 31
Dak .............................................. 34Sleutels, sloten
Sleutels Reservesleutels
Het sleutelnummer staat in de Car
Pass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐
maken van de startbeveiliging.
Sloten 3 201.
Sleutel met uitklapbare
sleutelbaardDruk op de knop om uit te klappen.
Om in te klappen eerst toets indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.
Handzender

Page 23 of 231

Sleutels, portieren en ruiten21
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling
■ Diefstalbeveiliging
■ Diefstalalarmsysteem
De afstandsbediening heeft een be‐ reik van ongeveer 6 meter. Het bereik kan variëren door invloeden van bui‐
tenaf. Brandende alarmknipperlich‐
ten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
het gevolg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden.
■ Batterijspanning te laag.
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor er opnieuw gepro‐
grammeerd moet worden. De hulp
van een werkplaats inroepen.■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐
standsbediening, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen.
Ontgrendelen 3 22.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en afstands‐
bediening openen. Batterij vervangen (batterijtype CR2032), let hierbij opde juiste plaatsing. Sluit de module.
Sleutel met vaste sleutelbaard Open de module met een kleine
schroevendraaier in de nok op het
deksel. Batterij vervangen (batterij‐
type CR2032), let hierbij op de juiste
plaatsing. Sluit de module.

Page 24 of 231

22Sleutels, portieren en ruitenCentrale vergrendelingOntgrendelt en vergrendelt portieren,
bagageruimte en tankklep.
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch ont‐
grendeld.
OntgrendelenToets q indrukken.
Let op
Als er binnen 5 minuten na het ont‐
grendelen van de auto geen portier
wordt geopend, wordt de auto op‐
nieuw vergrendeld (en wordt het
anti-inbraakalarm opnieuw geacti‐
veerd).
Wanneer toets q wordt ingedrukt,
licht het instrumentenpaneel gedu‐
rende ong. 30 seconden op of totdat
het contactslot naar de stand ACC
wordt gedraaid.
Vergrendelen
Sluit de portieren, bagageruimte,
tankklep, motorkap, ruiten en het zon‐
nedak.
Toets p indrukken.
De centrale vergrendeling kan wor‐
den geactiveerd met open ruiten.
Let op
Omwille van de veiligheid kan de
auto niet met de afstandsbediening
worden vergrendeld of ontgrendeld
met de sleutel in het contactslot (en
de anti-inbraaksystemen worden
niet geactiveerd).
Bij een niet goed gesloten bestuur‐
dersportier werkt de centrale vergren‐
deling niet.

Page 25 of 231

Sleutels, portieren en ruiten23
Achterklep ontgrendelen
Toets q indrukken.
De achterklep wordt samen met de
portieren ontgrendeld.
Als de motor draait, kunt u de achter‐ klep uitsluitend ontgrendelen als de
elektrische handrem aangetrokken is
of als de automatische versnellings‐
bak in de stand P staat.
Centrale
vergrendelingsknoppen
Alle portieren, de bagageruimte en de tankklep worden vanuit de passa‐
giersruimte vergrendeld of ontgren‐
deld.
Druk links op schakelaar m om te
vergrendelen.
Druk rechts op schakelaar m om te
ontgrendelen.
Als de sleutel in het contactslot zit,
kan er pas worden vergrendeld als
alle portieren gesloten zijn.
Storing in handzendersysteem
Ontgrendelen
Bestuurdersportier handmatig ont‐
grendelen door de sleutel in het slot
te draaien. Schakel de ontsteking in
en druk links op de centrale vergren‐
delingsschakelaar m om alle portie‐
ren, de bagageruimte en de tankklep
te ontgrendelen.
Vergrendelen
Bestuurdersportier handmatig ver‐ grendelen door de sleutel in het slot
te draaien.

Page 26 of 231

24Sleutels, portieren en ruitenKindersloten9Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Draaiknop aan het achterportierslot
met een sleutel of een geschikte
schroevendraaier naar horizontale
stand draaien. Het portier kan van
binnenuit niet geopend worden.
Om de functie te deactiveren, draait u het kinderslot in de verticale stand.
Portieren
Bagageruimte
Achterklep Openen
Druk op de knop boven de kenteken‐plaat en til de achterklep op.
Als de achterklep openstaat bij een
ingeschakeld contact, brandt contro‐
lelamp 1 op de instrumentengroep
3 95.
Centrale vergrendeling 3 22.
Sluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Druk bij het sluiten van de achterklep
niet op de knop boven de kenteken‐
plaat, omdat deze anders weer wordt ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 22.

Page 27 of 231

Sleutels, portieren en ruiten25
Storing
Ga als volgt te werk om de achterklep
bij een stroomonderbreking te ope‐
nen:
Trek de binnenbekleding bij de cen‐
trale grendelpal weg en trek met ge‐
schikt gereedschap aan de hefboom.
Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Waarschuwing
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u kijken of er boven de auto
niets in de weg zit, zoals een ga‐ ragedeur, om schade van de ach‐
terklep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven en achter de achterklep.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.

Page 28 of 231

26Sleutels, portieren en ruitenAntidiefstalbeveiligingVergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
toets.
Inschakelen
Binnen 3 seconden tweemaal op
knop p van de afstandsbediening
drukken.
Draai eventueel de sleutel in het be‐
stuurdersportier binnen 3 seconden
na het vergrendelen weer naar ach‐
teren.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
■ Portieren, achterklep, motorkap
■ Interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen
■ Alarmvoeding
■ Ontsteking
Bij het ontgrendelen van de auto wor‐
den beide systemen tegelijk uitge‐
schakeld.
Activering

Page 29 of 231

Sleutels, portieren en ruiten27
Controleer of de portieren, de achter‐klep, de tankklep, de motorkap, de
ruiten en het zonnedak gesloten zijn.
Druk op de handzender op de knop
p of vergrendel het bestuurderspor‐
tier handmatig.
Het systeem is geactiveerd: ■ Automatisch, 30 seconden nadat u de auto vergrendelt (initialisatie van
het systeem)
■ Direct wanneer u na het vergren‐ delen nogmaals op p van de hand‐
zender drukt
Als de noodknipperlichten bij het ac‐
tiveren niet knipperen of als het ver‐
klikkerlichtje snel knippert, kan dit
erop wijzen dat een van de portieren,
de achterklep of de motorkap niet
goed gesloten is.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het aanbrengen van stoelhoezen en het
openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de interieur- en hellingshoek‐
bewaking uit wanneer personen of dieren in de auto achterblijven en
wanneer de auto op een veerpont of
trein wordt vervoerd vanwege de
grote hoeveelheid ultrasoonsignalen
en bewegingen, die het alarm kunnen laten afgaan.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Toets o indrukken. Controle‐
lampje o op de instrumenten‐
groep gaat geel branden.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Druk opnieuw op de knop o om te
annuleren. Controlelampje o dooft.
Status-LED
Status-LED bevindt zich in de mid‐
denconsole.

Page 30 of 231

28Sleutels, portieren en ruiten
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het
alarmsysteem:Led aan=test, inschakelver‐
traging.Led knippert
snel=portieren, achter‐
klep of motorkap
niet goed dicht,
eventuele sys‐
teemstoring.
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knippert
langzaam=systeem is geacti‐
veerd.LED knippert
3 maal snel na
het ontgren‐
delen=systeem is ge‐
deactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
DeactiveringWanneer u de auto ontgrendelt, wordt
het alarmsysteem gedeactiveerd.
Alarmknipperlichten knipperen twee
keer bij het deactiveren.
Als er binnen 30 seconden na het ont‐ grendelen van de auto geen portier
wordt geopend of de motor niet wordt gestart, wordt de auto automatisch
weer vergrendeld en het alarm weer
geactiveerd.
Als het alarm in werking is getreden,
zullen de alarmknipperlichten bij het
uitschakelen niet knipperen.
Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐
tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Het aantal en de duur van de alarm‐ signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Schakel het alarm uit met een knop
op de handzender of door het be‐
stuurdersportier handmatig met de
contactsleutel te ontgrendelen. Daar‐
bij wordt ook het diefstalalarmsys‐
teem uitgeschakeld.Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐ tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Bij het inschakelen van het contact
gaat controlelampje d branden en
dooft vervolgens weer. Als d blijft
branden nadat het contact is inge‐
schakeld, dan is er een storing in het systeem: de motor kan niet worden

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 240 next >