OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 161 of 231
Verzorging van de auto159Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................160
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 160
Auto stallen .............................. 160
Verwerking van sloopauto .......161
Controle van de auto .................161
Werkzaamheden uitvoeren .....161
Motorkap ................................. 161
Motorolie .................................. 162
Koelvloeistof ............................ 163
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...164
Sproeiervloeistof ......................164
Remmen .................................. 165
Remvloeistof ............................ 165
Koppelingsvloeistof .................165
Accu ........................................ 166
Dieselbrandstoffilter .................168
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 168
Wisserblad vervangen .............169
Gloeilamp vervangen .................169
Koplampen .............................. 169
Halogeenkoplampen ...............170
Xenonkoplampen ....................171Mistlampen.............................. 172
Achterlichten ............................ 173
Zijrichtingaanwijzers ................173
Derde remlicht ......................... 174
Kentekenverlichting .................174
Binnenverlichting .....................174
Instrumentenverlichting ...........175
Elektrisch systeem .....................175
Zekeringen .............................. 175
Zekeringenkast in motorruimte 177
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................180
Boordgereedschap ....................184
Gereedschap ........................... 184
Velgen en banden .....................185
Winterbanden .......................... 185
Aanduidingen op banden ........186
Bandenspanning .....................186
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 187
Profieldiepte ............................ 191
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 191
Wieldoppen ............................. 191
Sneeuwkettingen .....................192
Bandenreparatieset .................192
Wiel verwisselen ......................195
Reservewiel ............................. 198
Starthulp gebruiken ...................199Trekken...................................... 201
Auto slepen ............................. 201
Andere auto slepen .................202
Verzorging van uiterlijk ..............203
Verzorging exterieur ................203
Verzorging interieur .................205
Page 162 of 231
160Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Wij raden u aan alleen originele on‐
derdelen, accessoires en andere uit‐
drukkelijk door de fabriek voor uw au‐
totype goedgekeurde onderdelen te
gebruiken. Voor andere onderdelen
kunnen wij – ook als deze door auto‐
riteiten of anderszins zijn goedge‐
keurd – niet beoordelen of deze ge‐
schikt zijn en evenmin garant voor de betrouwbaarheid ervan staan.
Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren. Eer‐ste of achteruitversnelling in‐
schakelen of keuzehendel op P
zetten. Laat de auto niet wegrol‐
len.
● Elektrische handrem niet aan‐ trekken.● Motorkap openen, alle portierensluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening in‐schakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Page 163 of 231
Verzorging van de auto161Verwerking van sloopauto
Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk uit‐
sluitend over aan een erkend autode‐
montagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Page 164 of 231
162Verzorging van de auto
Naar veiligheidsgrendel iets links van
het midden van de motorkap onder,
zoeken. Grendel omhoog duwen en
motorkap voorzichtig optillen.
De motorkap wordt automatisch om‐
hoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend tij‐ dens een Autostop, wordt de motor
om veiligheidsredenen automatisch
herstart.
Stop/Start-systeem 3 128.
Sluiten
Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in het slot vallen. Controleer of de mo‐
torkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Luchtinlaat 3 123.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
olie de juiste specificatie heeft. Aan‐
bevolen vloeistoffen en smeermidde‐
len 3 207.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 liter per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken ge‐ bruikt.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Page 165 of 231
Verzorging van de auto163
Wij raden u aan dezelfde soort olie tenemen als die welke voor de laatste
olieverversing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Vulhoeveelheden 3 216, kwaliteit/
viscositeit van motorolie 3 207.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Controlelampjes voor motoroliedruk
I 3 90, levensduur motorolie ¢
3 90 en laag motoroliepeil S 3 91.
Wanneer de motorolie ververst is, moet de controle levensduur motor‐
olie worden teruggezet. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. -28 °C. In noordelijke lan‐ den met extreem lage temperaturen
biedt de af fabriek bijgevulde koel‐
vloeistof vorstbescherming tot ca.
-37 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof tussen MIN en MAX
staan. Bijvullen als het peil te laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1:1. Gebruik schoon
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.
Page 166 of 231
164Verzorging van de autoDop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Controlelampje koelvloeistoftempe‐
ratuur W 3 89.
Stuurbekrachtigingsvloei‐ stofVoorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop/peilstok
of dat ze in het reservoir terecht‐
komen.Open de dop en neem deze weg.
Veeg de peilstok schoon en draai de
dop in het reservoir. Open de dop
nogmaals en lees het stuurbekrachti‐
gingsvloeistofpeil af.
Het stuurbekrachtigingsvloeistofpeil
moet tussen de merktekens MIN/
COLD en MAX /HOT staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil te laag is.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid sproeiervloei‐ stof bijvullen die antivries bevat.
Raadpleeg het sproeiervloeistofre‐
servoir voor de juiste mengverhou‐
ding.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Page 167 of 231
Verzorging van de auto165Bij vriesweer geen reinigingsvloeistof
op de voorruit sproeien om ijsvorming
en verslechterd zicht te voorkomen.
Bij koud weer het reservoir voor
sproeiervloeistof niet meer dan voor
drievierde vullen zodat er voldoende
ruimte voor expansie is als de vloei‐
stof bevriest. Zo wordt schade aan
het reservoir voorkomen.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend
geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Bij het bijvullen schoon te werk gaan,
omdat verontreinigde remvloeistof
storingen in het remsysteem tot ge‐ volg kan hebben. Oorzaak van het
remvloeistofverlies door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Voorzichtig
Gebruik uitsluitend hoogwaardige, voor de auto goedgekeurde rem‐
vloeistof.
Remvloeistof 3 207.
Controlelampje remvloeistofpeil R
3 86.
Koppelingsvloeistof
9 Waarschuwing
Koppelingsvloeistof is giftig en
corroderend. Contact met ogen,
huid, textiel en lakwerk vermijden.
Page 168 of 231
166Verzorging van de auto
Een werkplaats raadplegen, als de
vloeistof in het reservoir tot onder het
merkteken MIN zakt.
Koppelingsvloeistof 3 207.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐ bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 6 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Achteraf geplaatste elektrische of
elektronische accessoires kunnen de boordaccu extra belasten of de accu
ontladen. Voor de technische moge‐
lijkheden, bijv. het plaatsen van een
krachtiger accu, een werkplaats raad‐ plegen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking weer aansluiten.
Daarna als volgt te werk gaan:
1. Datum en tijd van het informatie‐ display instellen 3 78.
2. Zo nodig elektrisch bediende rui‐ ten en zonnedak activeren 3 30,
3 33.
Enkele verbruikers, bijvoorbeeld de
instapverlichting, worden na een tijdje automatisch uitgeschakeld om de
boordaccu tegen ontladen te be‐
schermen.
Een losgekoppelde boordaccu om de 6 weken opladen.
Ontlaadbeveiliging accu 3 115.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in deze para‐ graaf gegeven instructies kan leiden
tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
Page 169 of 231
Verzorging van de auto167deze met een afdekkap worden afge‐
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan worden gemonteerd.
Vervang bij auto's met een AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door
een andere AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 128.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 199.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen:
● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen aan‐
leiding geven tot blindheid of let‐
sel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
Page 170 of 231
168Verzorging van de auto● Zie de gebruikershandleidingvoor meer informatie.
● Er kan explosief gas aanwezig zijn in de buurt van de accu.
Dieselbrandstoffilter
Bij elke olieverversingsbeurt water‐
resten aftappen.
Opvangbak onder het filterhuis plaat‐
sen. Aftapplug met een geschikte
schroevendraaier linksom draaien
om het water af te tappen.
Het filter is afgetapt zodra er diesel‐
brandstof uit de opening stroomt. Af‐
tapplug rechtsom weer vastdraaien.
Bij uitgeschakelde motor, contactslot
op ON zetten, ongeveer 5 seconden
wachten en sleutel op LOCK zetten
om op te voeren. Deze handeling mi‐
nimaal 3 keer bij uitgeschakelde mo‐
tor verrichten, opdat er geen lucht in de brandstofleiding komt.
Dieselbrandstoffilter met kortere tus‐ senpozen controleren als de auto
wordt gebruikt in extreme omstandig‐ heden.
Als er water in het dieselbrandstoffil‐
ter zit, brandt controlelampje U op de
instrumentengroep 3 91. Water on‐
middellijk aftappen.Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de brandstof‐
tank moet het dieselbrandstofsys‐
teem worden ontlucht. Het contact
driemaal 15 seconden per keer in‐
schakelen. Motor vervolgens maxi‐
maal 40 seconden starten. Als de mo‐
tor niet start, ten minste
10 seconden wachten alvorens u een nieuwe poging doet. Slaat de motor
niet aan, dan de hulp van een werk‐
plaats inroepen.