OPEL ASTRA K 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 141 of 281

Klimaatregeling139●ontwasemen en ontdooien V
● temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
Achterruitverwarming Ü 3 39, Stoel‐
verwarming ß 3 50, Geventileerde
stoelen A 3 51, Verwarmd stuurwiel
A 3 79.
Elke wijziging in de instellingen ver‐
schijnt enkele seconden lang op het
Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden au‐ tomatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor op‐ timale luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Druk op A/C voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwa‐
seming. De activering wordt aan‐ geduid doordat de LED in de
toets brandt.
● Stel de voorkeurtemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de linker en rechter draaiknop. De aanbe‐
volen temperatuur is 22 °C.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Temperatuur selecteren

Page 142 of 281

140KlimaatregelingStel de temperaturen in op de gewen‐ste waarde. Met de knop aan de pas‐
sagierszijde verandert u de tempera‐
tuur voor de passagierszijde.Met de
knop aan de bestuurderskant veran‐
dert u de temperatuur voor de be‐
stuurderskant of beide kanten, afhan‐
kelijk van de activering van de syn‐
chronisatie SYNC.
De geselecteerde temperatuur wordt
in het display van de knop aangege‐
ven.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.Temperatuursynchronisatie met
twee zones SYNC
Druk op SYNC om de temperatuur
aan passagierszijde te koppelen aan
die aan bestuurderszijde. De active‐
ring wordt aangeduid door de led in
de knop.
Wanneer de instellingen voor de pas‐
sagierskant worden veranderd, wordt
de synchronisatie gedeactiveerd en dooft de LED.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V●
Druk op V. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets brandt.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken; om naar
de automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.
U kunt de instellingen van de auto‐
matische achterruitverwarming wijzi‐
gen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 110.

Page 143 of 281

Klimaatregeling141Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐
schakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in een Autostop is, zal de motor auto‐matisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 152.
Systeem aan of uit ON/OFF
De koeling, ventilator en automati‐ sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken. Wanneer het systeem gedeacti‐ veerd is, is de LED in de toets
ON/OFF uit.Activering door indrukken van
ON/OFF , A/C of AUTO . De activering
wordt aangeduid door de led in de
knop.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand be‐
schreven manier met de toetsen en
draaiknoppen wijzigen. Wanneer u
een instelling wijzigt, wordt de auto‐
matische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet ZDruk op de linkertoets om de ventila‐
torsnelheid te verlagen of op de rech‐
tertoets om deze te verhogen. De
ventilatorsnelheid wordt aangegeven
de LED's in de toets.
Wanneer u de linker toets langer in‐
drukt, worden de aanjager en de koe‐
ling uitgeschakeld.
Wanneer u de rechtse toets langer in‐ drukt: de aanjager draait op maxi‐
mumsnelheid.
Automatische modus opnieuw in‐ schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K

Page 144 of 281

142KlimaatregelingDruk op de betreffende toets voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.l:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C
OFF wanneer de koeling uitstaat.U kunt de koelwerking na het starten
van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.

Page 145 of 281

Klimaatregeling1439Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Automatische luchtrecirculatie
Een luchtvochtigheidssensor scha‐ kelt automatisch over op buitenlucht
als de luchtvochtigheid in het interieur te hoog is.
Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐ warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller op‐
warmt.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters Wanneer de koeling ingeschakeld is,moet er minimaal een luchtroosteropen staan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel naar het grotere symbool W te
draaien. Stel de hoeveelheid lucht bij de roosteruitlaat met het stelwiel af.

Page 146 of 281

144Klimaatregeling
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel naar het kleinere symbool W te
draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.

Page 147 of 281

Klimaatregeling145Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest

Page 148 of 281

146Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 147
Controle over de auto ..............147
Sturen ...................................... 147
Starten en bediening .................147
Nieuwe auto inrijden ................147
Contactslotstanden ..................147
Aan/Uit-knop ............................ 148
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 150
Motor starten ........................... 150
Uitrol-brandstofafsluiter ...........152
Stop/Start-systeem ..................152
Parkeren .................................. 155
Uitlaatgassen ............................. 157
Roetfilter .................................. 157
Katalysator .............................. 158
Automatische versnellingsbak ...158
Versnellingsbakdisplay ............158
Keuzehendel ........................... 159
Handmatige modus .................160
Elektronische rijprogramma's ..160
Storing ..................................... 161
Stroomonderbreking ................161
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 162Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 162
Versnellingsbakdisplay ............163
Keuzehendel ........................... 163
Handgeschakelde modus ........164
Elektronische rijprogramma's ..165
Storing ..................................... 165
Remmen .................................... 165
Antiblokkeersysteem ...............165
Handrem .................................. 166
Remassistentie ........................168
Hellingrem ............................... 168
Rijregelsystemen .......................168
Traction Control .......................168
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 169
Sportmodus ............................. 171
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 171
Cruise control .......................... 171
Snelheidsbegrenzer ................173
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 175
Indicatie afstand tot voorligger 177
Actieve noodrem .....................178
Parkeerhulp ............................. 180
Blindehoeksysteem .................187
Achteruitkijkcamera .................188Verkeersbordherkenning .........191
Lane keep assist .....................195
Brandstof ................................... 197
Brandstof voor benzinemotoren .....................197
Brandstof voor dieselmotoren . 197
Tanken .................................... 198
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 199
Trekhaak .................................... 200
Algemene informatie ...............200
Rijgedrag en aanhangertips ....200
Aanhanger trekken ..................200
Aanhangerstabilisatie ..............204

Page 149 of 281

Rijden en bediening147Rijtips
Controle over de auto Nooit laten uitrollen wanneer de
motor niet draait (behalve tijdens
een Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Stop/Start-systeem 3 152.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de dy‐
namo worden vergroot. Dit kan door
stationair aanjagen, wat mogelijk
hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijnen wordt het roetfilter wellicht vakergereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt bij‐
geladen.
Roetfilter 3 157.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:

Page 150 of 281

148Rijden en bediening0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot los‐
gezet, sommige elektrische func‐
ties werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan, die‐ selmotor gloeit voor. De controle‐ lampen branden en de meeste
elektrische functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. De gele LED in de toets
brandt. Het stuurslot wordt losgezet
en sommige elektrische functies wer‐ ken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop 6 seconden
ingedrukt zonder het koppelings- of
rempedaal in te trappen. De groene
LED in de toets brandt, de dieselmo‐ tor gloeit voor. De controlelampen
branden en de meeste elektrische
functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische of geauto‐
matiseerde versnellingsbak) in en
druk nog een keer op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 290 next >