OPEL CORSA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 161 of 257

Rijden en bediening159
Uitschakelen
Het systeem schakelt automatisch uitwanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de par‐
keerhulptoets r.
In beide gevallen dooft de LED in de toets.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, knippert de LED in de toets
gedurende drie seconden alvorens
deze dooft. Het controlelampje r
brandt op de instrumentengroep 3 92 of een bericht wordt aangegeven
op het Driver Information Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met geluidssignalen en
een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Als de auto met geavanceerde par‐
keerhulp is uitgerust, heeft het sys‐
teem zes ultrasone parkeersensoren in zowel de achter- als voorbumper.

Page 162 of 257

160Rijden en bediening
Auto's met parkeerhulp achter of
voor-achter zijn met toets r uitge‐
rust.
Auto's met parkeerhulp voor-achter
en geavanceerde parkeerhulp zijn te
herkennen aan toets D.
Geavanceerde parkeerhulp, zie het
onderstaande hoofdstuk.
Activeren en deactiveren
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r of D geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
De parkeerhulp voor kan ook worden
geactiveerd bij een snelheid tot
11 km/u door kort indrukken van de
parkeerhulptoets.
Bij het één keer inschakelen van de
toets r of D binnen een contact‐
cyclus wordt de parkeerhulp voor bij
snelheden van meer dan 11 km/u ge‐
deactiveerd. Bij lagere snelheden
wordt deze weer geactiveerd als de snelheid eerder niet meer dan
25 km/u was. Als de snelheid eerder
meer dan 25 km/u was, blijft de par‐keerhulp voor gedeactiveerd wan‐
neer de snelheid tot onder 11 km/u
daalt.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de LED in de toets en
verschijnt Parkeerhulp uit op het Dri‐
ver Information Center (DIC).
Bij een snelheid van meer dan
25 km/h wordt het systeem automa‐
tisch gedeactiveerd.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met geluidssignalen tegen moge‐ lijk gevaarlijke obstakels achter de
auto binnen een bereik tot 1,5 meter
en tot 1,2 meter ervoor. Afhankelijk
van de kant waar de auto dichter bij
een obstakel is, hoort u aan de be‐
treffende zijde akoestische waar‐
schuwingssignalen in de auto. De ge‐ luidssignalen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot dat obstakel
afneemt. Is de afstand kleiner dan on‐ geveer 30 cm, dan klinkt er een con‐
tinu geluid.

Page 163 of 257

Rijden en bediening161
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center (DIC)
3 95 of, afhankelijk van de versie, op
het Colour-Info-Display 3 101.
De afstand tot obstakels achter en
voor de auto wordt weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center (DIC)
3 95.
De afstandsmelding kan worden ge‐
blokkeerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnt de afstandsaanduiding weer.
De afstand tot obstakels wordt ge‐
toond op het Colour-Info-Display door
gekleurde zones vóór of achter de
auto 3 101.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende
factoren, verschijnt een bericht op het
DIC.
Boordinformatie 3 103.
Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center (DIC) 3 95 of, af‐
hankelijk van de versie, op het Co‐
lour-Info-Display 3 101, ondersteund
door geluidssignalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.

Page 164 of 257

162Rijden en bediening
De geavanceerde parkeerhulp kan al‐leen bij vooruit rijden worden geacti‐
veerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van toets D activeert
of deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van toets D (onge‐
veer één seconde) activeert of deac‐
tiveert de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving ver‐
derop.
Door D in te drukken bedient u de
systemen via de toetslogica als volgt:
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, deactiveert u de par‐
keerhulp voor-achter door de toets
kort in te drukken.
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp door de toets
lang in te drukken.
■ Als alleen geavanceerde parkeer‐ hulp actief is en het systeem in de
zoekmodus parkeerplek is, acti‐
veert kort drukken de parkeerhulp
voor-achter.
■ Als alleen geavanceerde parkeer‐ hulp actief is en het systeem in de
inparkeermodus is, deactiveert kort
drukken de geavanceerde parkeer‐
hulp.■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, deactiveert u de
geavanceerde parkeerhulp door de toets lang in te drukken.
■ Als de vooruitversnelling of de neu‐
traalstand ingeschakeld is, acti‐
veert of deactiveert u door kort in‐
drukken van de toets alleen de par‐ keerhulp voor.
■ Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deactiveertu door kort indrukken van de toets
de parkeerhulp voor en achter.
Inschakelen

Page 165 of 257

Rijden en bediening163
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken van toets klaar voor gebruik D.
Het systeem herkent en herinnert
( 10 meter voor parallelle parkeerplek‐
ken of zes meter voor haaks gelegen
parkeerplekken) zelfs in de parkeer‐
hulpmodus. Door lang indrukken van
toets D activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp voor het starten
van het inparkeren.
Het systeem kan alleen worden ge‐
activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij ge‐
parkeerde auto's is 1,8 meter voor pa‐
rallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
WerkingZoekmodus parkeerplek
Auto's met melding op het Driver Information Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center (DIC) door op de toets
SET/CLR te drukken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit
op het Driver Information Center
(DIC) getoond en klinkt er een ge‐
luidssignaal.
Auto's met melding op het Colour-
Info-Display

Page 166 of 257

164Rijden en bediening
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het Colour-Info-
Display op het pictogram 6 of 7 te
tikken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display getoond
en klinkt er een geluidssignaal.
Als de bestuurder na het melden van
een beschikbare parkeerplek bij pa‐
rallel gelegen parkeerplekken niet
binnen 10 meter of bij haaks gelegen
parkeerplekken niet binnen
zes meter stopt, begint het systeem
met het zoeken naar een andere ge‐
schikte parkeerplek.Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen
10 meter of bij haaks gelegen par‐
keerplekken binnen zes meter na het
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐ ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan debestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om standaard naar parkeerplekken aande passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door gedu‐
rende het zoeken de richtingaanwij‐
zer aan de bestuurderskant in te
schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit‐ geschakeld, zoekt het systeem weer
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant.

Page 167 of 257

Rijden en bediening165
Displayweergave
De instructies op het display tonen:
■ algemene tips en waarschuwings‐ berichten
■ een tip bij een hogere snelheid dan
30 km/u in de zoekmodus naar een
parkeerplek of 8 km/u in de inpar‐ keermodus
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren
■ het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnelling
■ het verzoek tot optrekken of rem‐ men
■ voor sommige instructies verschijnt
er een voortgangsbalk op het Dri‐
ver Information Center (DIC)
■ het goed inparkeren, aangegeven door een pop-upsymbool en een
geluidssignaal
■ het annuleren van een inparkeer‐ manoeuvreWeergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het DIC kan worden
belemmerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnen de instructies van de ge‐
avanceerde parkeerhulp weer en
kunt u het inparkeren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
■ toets D lang in te drukken
■ nadat het inparkeren is gelukt
■ tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te rij‐
den
■ tijdens het inparkeren sneller dan 8 km/u te rijden
■ de constatering dat de bestuurder het stuurwiel aanraakt■ te veel te schakelen: acht cycli bij parallel inparkeren of vijf cycli bij
haaks inparkeren
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
■ er een storing in het systeem zit■ u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt
■ het systeem buiten werking is
■ een van de bovenstaande redenen
voor deactiveren van toepassing is

Page 168 of 257

166Rijden en bediening
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐
tiveerd. Druk lang op toets D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren goed op hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen in de beschikbare parkeerplek
nadat u met het inparkeren bent be‐
gonnen. Het systeem kan een in‐
gang, een oprit, een binnenplaats of
zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.

Page 169 of 257

Rijden en bediening167
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐ zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op toets r of D om de par‐
keerhulp te deactiveren.
Let op
Na productie moet het systeem wor‐
den gekalibreerd. Voor optimale be‐
geleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van ten minste 10 km, in‐clusief een aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem Het blindehoeksysteem detecteert enmeldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elkebuitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt ge‐
bruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide zij‐
den van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen: ■ auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
■ voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de

Page 170 of 257

168Rijden en bediening
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende
zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display, Persoon‐
lijke instellingen 3 106.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de achterbumper en strekken zich ong.
drie meter naar achteren en naar de
zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 meter en twee meter
hoog, vanaf de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐
teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 226.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.

Page:   < prev 1-10 ... 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 ... 260 next >