display OPEL INSIGNIA BREAK 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 54 of 341

52Stoelen, veiligheidssystemenSelecteer de betreffende instelling in
het menu Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Uitstaphulp
Voor comfortabel uitstappen beweegt
de elektrisch verstelbare bestuur‐
dersstoel bij een stilstaande auto
naar achteren.
Schakel de uitstaphulp als volgt in:
● zet de keuzehendel in stand P
(automatische versnellingsbak)
● trek de handrem aan (handge‐ schakelde versnellingsbak)
● schakel het contact uit
● verwijder de sleutel uit het contact
● open het bestuurdersportier
Als het portier al open is, schakel dan
het contact uit om de uitstaphulp te
activeren.
U beëindigt de inname van de stand
door een van de knoppen voor het
geheugen of de elektrisch verstelbare stoelen in te drukken.Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
het menu Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Beveiligingsfunctie
Als de bestuurdersstoel in de bewe‐
ging op weerstand stuit, kan het
opvragen stoppen. Nadat u de belem‐
mering hebt verwijderd, houdt u de
geheugenstandtoets twee seconden
ingedrukt. Probeer de geheugen‐
stand weer op te vragen. Raadpleeg
een werkplaats als het opvragen niet werkt.
Overbelasting
Wordt de stoelverstelling elektrisch
overbelast, dan wordt de stroomvoor‐ ziening automatisch enige tijd onder‐
broken.Let op
Na een ongeluk waarin de airbags
zijn geactiveerd, worden de geheu‐
genfunctie van elke positieknop
uitgeschakeld.
Armsteun
Druk op de toets en klap de armsteun
omhoog. Onder de armsteun zitten
een opbergvak en een inductieve
oplader.
Inductief opladen 3 96.

Page 55 of 341

Stoelen, veiligheidssystemen53Verwarming
Afhankelijk van de gewenste verwar‐
ming, ß van de desbetreffende stoel
een of meerdere malen indrukken. De
controlelamp in de toets geeft de status aan.
Langdurig gebruik van de hoogste
instelling wordt afgeraden voor perso‐ nen met een gevoelige huid.
De stoelverwarming wordt automa‐
tisch na 30 minuten automatisch van
het hoogste op het medium niveau
teruggezet.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor en tijdens een Auto‐
stop.
Stop/Start-systeem 3 170.
Automatische stoelverwarming Afhankelijk van de apparatuur, kunt u
de automatische stoelverwarming in
het menu met persoonlijke instellin‐
gen in het Info-Display inschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Als deze optie is ingeschakeld,
worden de stoelen automatisch
verwarmd wanneer de motor wordt
gestart. De activering is gebaseerd
op verschillende parameters, zoals
de temperatuur in het interieur, de
intensiteit en stand van de zon, en de temperatuurinstelling van de elektro‐
nische klimaatregeling voor de
bestuurders- en passagierszijde.
Naarmate het interieur opwarmt,
wordt het verwarmingsniveau auto‐
matisch verlaagd tot de verwarming
uiteindelijk wordt uitgeschakeld. Het
verwarmingsniveau tijdens de auto‐
matische werking wordt door de
controlelampjes voor de stoelverwar‐
ming aangegeven.Als de passagiersstoel niet bezet is,
schakelt de automatische stoelver‐
warming de verwarming voor die stoel
niet in.
U kunt de stoelverwarmingstoetsen
op ieder willekeurig moment indruk‐
ken om de automatische stoelverwar‐ ming voor de betreffende stoel uit te
schakelen en de stoelverwarming
handmatig te bedienen.
Ventilatie

Page 90 of 341

88Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................89
Stuurwielverstelling ...................89
Stuurbedieningsknoppen ...........89
Verwarmd stuurwiel ...................90
Claxon ....................................... 90
Wis- en wasinstallatie voorruit ...90
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 92
Buitentemperatuur .....................93
Klok ........................................... 93
Elektrische aansluitingen ...........95
Inductief opladen .......................96
Asbakken ................................... 97
Waarschuwingslampen, meters en controlelampjes .......................98
Instrumentengroep ....................98
Snelheidsmeter .......................103
Kilometerteller ......................... 104
Dagteller .................................. 104
Toerenteller ............................. 105
Brandstofmeter ........................105
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 106
Service-display ........................ 106Controlelampen .......................107
Richtingaanwijzers ..................107
Gordelverklikker ......................108
Airbag en gordelspanners .......108
Airbag-deactivering .................109
Laadsysteem ........................... 109
Storingsindicatielamp ..............109
Rem- en koppelingssysteem ...109
Elektrische handrem ................109
Elektrische handrem defect .....110
Antiblokkeersysteem (ABS) .....110
Schakelen ................................ 110
Afstand tot voorligger ..............110
Lane keep assist .....................110
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............111
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..111
Traction Control-systeem UIT . 111
Koelvloeistoftemperatuur .........111
Voorverwarming ......................111
AdBlue ..................................... 111
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 112
Motoroliedruk ........................... 112
Te laag brandstofpeil ...............112
Startbeveiliging ........................112
Rijverlichting ............................ 113
Grootlicht ................................. 113
Grootlichtassistentie ................113LED-koplampen .......................113
Mistlamp .................................. 113
Mistachterlicht ......................... 113
Cruise control .......................... 113
Adaptieve cruise control ..........113
Voorligger gedetecteerd ..........113
Voetgangersdetectie ...............114
Snelheidsbegrenzer ................114
Verkeersbordherkenning .........114
Portier open ............................. 114
Displays ..................................... 114
Driver Information Center ........114
Info-Display ............................. 122
Head-updisplay .......................124
Boordinformatie ......................... 127
Geluidssignalen .......................127
Batterijspanning .......................128
Persoonlijke instellingen ............129
Telematicaservice ......................134
OnStar ..................................... 134

Page 94 of 341

92Instrumenten en bedieningsorganen
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.Regensensorfunctie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd in de
Persoonlijke instellingen.
Selecteer de desbetreffende instel‐ ling in Instellingen , I Voertuig op het
Info-Display.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 252.
Wis- en wasinstallatie
achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenring om de achter‐
ruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐ ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.

Page 95 of 341

Instrumenten en bedieningsorganen93Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐ matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen
in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt een paar slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 252.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-display weergegeven.
Info-Display 3 122.

Page 96 of 341

94Instrumenten en bedieningsorganen7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
betreffende submenu weer te geven.
Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te
geven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen. Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.
Raak + en - om de instellingen te
veranderen.
8'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
het pictogram Instellingen.
Kies Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto inst. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit -
handmatig .
Als u Uit - handmatig selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen met
n en o.
Raak 12-24 u rechts in het scherm
aan om een tijdmodus te selecteren.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM of PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het
betreffende submenu te openen.

Page 99 of 341

Instrumenten en bedieningsorganen97De oplaadsleuf zit onder de voorste
armsteun.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de oplaadsleuf, omdat het systeem
anders niet oplaadt.
2. Steek het mobiele apparaat met het display naar achteren in de
oplaadsleuf. De oplaadstatus
verschijnt op het Info-Display 0
en toont of het mobiele apparaat goed geplaatst is.
Haal als 0 niet verschijnt het mobiele
apparaat uit de sleuf. Draai het
mobiele apparaat 180 graden en
wacht drie seconden voordat u het
mobiele apparaat er weer in steekt.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
apparaten kunnen inductief worden
opgeladen.
Voor het opladen van een mobiel
apparaat is eventueel een slede met
een geïntegreerde spoel (bijv.
Samsung 4 en 5) of een aansluiting
(bijv. sommige iPhone modellen)
nodigOm in de oplader te kunnen passen
mag het mobiele apparaat niet breder
dan 8 cm en niet langer dan 15 cm zijn.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.

Page 108 of 341

106Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°:motor nog niet op
bedrijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte):normale bedrijfstem‐
peratuur130°:koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogLet op
Als de motorkoelvloeistof oververhit
is, moet u de auto stoppen en de
motor stationair laten draaien.
Gevaar voor motor. Controleer het
koelvloeistofpeil.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.De resterende levensduur van de olie wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 114.
Selecteer op het Baselevel-
display ? door op MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken. Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.

Page 109 of 341

Instrumenten en bedieningsorganen107
Selecteer op het Mid- en Uplevel-
display het menu Info door op è op
het stuurwiel te drukken. Druk op å
om de modus Resterende levensduur
olie te selecteren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk op het Baselevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk op het Mid- of Uplevel-display
op é op het stuurwiel om de submap
te openen. Selecteer Reset en beves‐
tig dit door gedurende enkele secon‐
den op 9 te drukken. Het contact
moet ingeschakeld zijn maar de
motor moet niet draaien.
Het systeem moet bij elke keer
verversen van de olie worden gereset
om het goed te laten werken. De hulp van een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Centre. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Service-informatie 3 295.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen. Afhankelijk van deuitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 98.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt kort De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten worden geactiveerd.

Page 110 of 341

108Instrumenten en bedieningsorganenSnel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 256, zeke‐
ringen 3 266.
Richtingaanwijzers 3 147.
Gordelverklikker Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de instrumenten‐
groep.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de dakcon‐ sole wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Status veiligheidsgordel op
zitplaatsen achterin (auto's met
Baselevel-display)
X brandt of knippert wit of grijs op het
Driver Information Center, na het star‐ ten van de motor.
Brandt wit
De veiligheidsgordel is losgemaakt.
Brandt grijs
De veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Knippert wit of grijs
Vastgemaakte veiligheidsgordel is
losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 56.Status veiligheidsgordel op
zitplaatsen achterin (auto's met
Mid- of Uplevel-display)
X brandt groen of grijs of knippert
geel op het Driver Information Center, na het starten van de motor.
Brandt grijs
De veiligheidsgordel is losgemaakt.
Brandt groen
De veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Knippert geel
Vastgemaakte veiligheidsgordel is
losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 56.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca.
vier seconden. Brandt deze niet,
dooft deze niet na vier seconden of
licht deze tijdens het rijden op, dan is
er een storing in het airbagsysteem.
De hulp van een werkplaats inroepen.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 90 next >