OPEL INSIGNIA BREAK 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 191 of 329
Rijden en bediening189
De adaptieve cruisecontrol gebruikt
radar en camerasensoren voor de
detectie van voorliggers. Als er zich
geen voertuig voor u bevindt, zal de
adaptieve cruisecontrol zich als een
conventionele cruisecontrol gedra‐
gen 3 185.
Bezoek ons voor meer informatie,
waaronder een video, online.
De adaptieve cruisecontrol is voorna‐
melijk bedoeld voor gebruik op lange
rechte wegen, zoals snelwegen of
provinciale wegen met een constante verkeersstroom. Het systeem niet
inschakelen als het aanhouden van
een constante snelheid onverstandig
is.
Controlelampje A 3 113, C 3 113.
Daarbij wordt de status van de adap‐
tieve cruisecontrol aangegeven op de
pagina Rijhulp op het Driver Informa‐
tion Center 3 114.
9
Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto omdat rempedaal, gaspedaal en
de onderbrekingsschakelaar voor‐
rang hebben op de adaptieve
cruise control.
Systeem inschakelen
Druk op v om adaptieve cruisecon‐
trol in te schakelen. C verschijnt op
het Driver Information Center.
Aanduiding op pagina Rijhulp
Als het systeem ingeschakeld maar
inactief is, verschijnt er een witte balk
in de positie van de ingestelde
tussenruimte vóór het voertuigsym‐ bool.
Page 192 of 329
190Rijden en bedieningFunctie activeren door de
snelheid in te stellen.
Adaptieve cruisecontrol kan worden
geactiveerd bij snelheden van meer
dan 25 km/u bij auto's met een auto‐
matische versnellingsbak of 30 km/u
bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak. De maximale snel‐
heid is 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en zet het stelwiel even op SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en aangehouden.
Het symbool voor de adaptieve crui‐
secontrol C, de instelling voor
afstand tot voorligger en de inge‐
stelde snelheid worden weergegeven
op het Driver Information Center.
U kunt het gaspedaal loslaten. De
adaptieve cruisecontrol blijft inge‐
schakeld tijdens het schakelen.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert de
auto terug naar de gewenste afstand
als er een voorligger is die langzamer rijdt. Is dit niet het geval, dan keert het
systeem terug naar de opgeslagen
snelheid.
Na activering van het systeem
vertraagt of remt de adaptieve cruise‐
control als een voorligger met een
lagere snelheid wordt gedetecteerd,
of als de afstand tot de voorligger klei‐ ner is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center of doordat het adaptieve cruise control-symbool
blauw wordt.
Aanduiding op pagina Rijhulp
Zo lang als de ingestelde snelheid
wordt genegeerd, worden de balken
vóór het voertuigsymbool blauw.
Snelheid verhogen of verlagen
De ingestelde snelheid kan worden
gewijzigd door het stelwiel naar
RES/+ te verplaatsen om de snelheid
te verhogen of naar SET/- om de snel‐
heid te verlagen. Duw het stelwiel
herhaalde malen kort in een bepaalde stand om de snelheid in kleine stapjes
te wijzigen of houd het stelwiel in een
bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.
Page 193 of 329
Rijden en bediening191Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem weliswaar ingescha‐ keld maar inactief is en er eerder een snelheid was opgeslagen, draai het
stelwiel dan naar RES/+ bij een snel‐
heid hoger dan 5 km/u (bij een auto‐ matische versnellingsbak) of hoger
dan 30 km/u (bij een handgescha‐
kelde versnellingsbak) om de opge‐
slagen snelheid te hervatten.
Adaptieve cruisecontrol met
volledig snelheidsbereik bij auto's
met een automatische
versnellingsbak
Bij de adaptieve cruisecontrol met
volledig snelheidsbereik wordt een
volgafstand achter een gedetec‐
teerde voorligger aangehouden en
zal uw auto afremmen tot het stilstaat achter dit voertuig.
Wanneer de voorligger na een korte
stop optrekt, laat de adaptieve crui‐
secontrol de auto zonder tussen‐
komst van de bestuurder automatisch
wegrijden. Druk indien nodig op
RES/+ of trap het gaspedaal in om de
adaptieve cruisecontrol weer te latenwerken. Door intrappen van het
gaspedaal hebt u meer controle over
het accelereren na het wegrijden. Let erop dat tijdens gebruik van het
gaspedaal de automatische remfunc‐
tie niet werkt.
Als de stilstaande voorligger langere
tijd heeft gestopt en weer begint te
rijden, zal het groene controlelampje
Voorligger gedetecteerd A knippe‐
ren en klinkt er een geluidssignaal als herinnering om het verkeer te contro‐
leren voordat u wegrijdt.9 Waarschuwing
Wanneer de adaptieve cruise
control met volledig snelheidsbe‐
reik wordt gedeactiveerd of gean‐
nuleerd, zorgt het systeem er niet
langer voor dat de auto stil blijft
staan, waardoor de auto kan gaan rijden. Wees er altijd op voorbereiddat u zelf het rempedaal moet
intrappen om ervoor te zorgen dat
de auto stil blijft staan.
Verlaat de auto niet als deze tot
stilstand is gebracht door de adap‐ tieve cruise control met volledig
snelheidsbereik. Zet de keuze‐
hendel altijd in de parkeerstand P
en schakel het contact uit voordat
u de auto verlaat.
Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruisecontrol een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde
afstand tot de voorligger te behou‐
den.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.
Page 194 of 329
192Rijden en bedieningDruk op K, de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op K om de
afstand tot voorligger te wijzigen. De
instelling verschijnt ook op het Driver
Information Center.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de
afstandsbalken in de adaptieve crui‐
secontrol-pagina.
Let erop dat de instelling voor afstand tot voorligger wordt gedeeld met de
gevoeligheid van het alarm van de frontaanrijdingswaarschuwing
3 197.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd vóór een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve crui‐
secontrol niet geactiveerd of inge‐
schakeld is.9 Waarschuwing
De bestuurder neemt de volledige
verantwoordelijkheid voor het
aanhouden van de juiste volgaf‐
stand op basis van het verkeer,
het weer, het zicht en de plaatse‐
lijke regelgeving. Indien de situatie
zulks vereist, moet de afstand tot
voorligger worden aangepast of
het systeem worden uitgescha‐
keld.
Aanduiding op pagina Rijhulp
Adaptieve cruisecontrol in
sportmodus
Page 195 of 329
Rijden en bediening193Bij auto's met Flex Ride-rijmodi kan
de bestuurder bij adaptieve cruise‐
control met de sportmodus iets krach‐
tiger optrekken. Deze functie is uit te
schakelen in het visualisatiemenu
Flex Ride 3 183.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem een voorligger heeft gede‐
tecteerd. Afhankelijk van de rijsnel‐
heid ligt het bereik van de sensoren
tussen 25 en 150 m.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 197.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruisecontrol niet reageren op
voorliggers.
Aanduiding op pagina Rijhulp
Als het systeem actief is en een voor‐ ligger detecteert, worden de balken
vóór het voertuigsymbool groen en
geven de positie van de ingestelde
tussenruimte aan.
Functie deactiveren
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruisecontrol wanneer:
● y wordt ingedrukt.
● Het rempedaal wordt ingetrapt.
● Het koppelingspedaal langer dan
4 seconden wordt ingetrapt.
● De schakelhendel van de auto‐ matische versnellingsbak in
stand N wordt gezet.
Het systeem wordt ook automatisch gedeactiveerd wanneer:
● De auto optrekt tot een snelheid hoger dan 190 km/u of afremt tot
een snelheid lager dan 25 km/u.
Een auto met een automatische
versnellingsbak tot stilstand komt
en het systeem niet binnen
5 minuten wordt gedeactiveerd.
● Het Traction Control-systeem is gedeactiveerd of werkt.
● De elektronische stabiliteitsrege‐ ling is gedeactiveerd of werkt.
● Er ongeveer 1 minuut lang geen ander verkeer of object langs de
weg wordt gedetecteerd. In het
gegeven geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melding maken van verontreiniging.
● De actieve noodrem in werking treedt.
● Er op steile helling wordt gere‐ den.
Page 196 of 329
194Rijden en bediening● De radarsensor bedekt is meteen laagje ijs of water.
● Er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, camera, motor
of het remsysteem.
● De remmen moeten afkoelen.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruisecontrol met volledig
snelheidsbereik) wanneer:
● De op- of aflopende helling is steiler dan 20%.
● De elektrische parkeerrem wordt ingeschakeld.
● Het systeem de auto langer dan 5 minuten staande houdt.
● De auto stopt, de veiligheidsgor‐ del van de bestuurder is losge‐
daan en het bestuurdersportier is
geopend.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol wordt gedeactiveerd, verandert
controlelampje C van groen in wit en
verschijnt er een pop-upbericht op het
Driver Information Center.De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
De opgeslagen snelheid verschijnt
tussen haakjes op het Driver Informa‐
tion Center wanneer het systeem
wordt gedeactiveerd maar niet wordt
uitgeschakeld.
Het symbool van de adaptieve crui‐
secontrol C verandert van groen in
wit wanneer het systeem wordt
gedeactiveerd maar niet wordt uitge‐
schakeld.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder onmiddellijk de
controle over het remmen en gas geven overnemen.
Systeem uitschakelen
Druk op v om de adaptieve cruise‐
control uit te schakelen. Controle‐
lampje C op het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve crui‐
secontrol uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise‐ control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
Page 197 of 329
Rijden en bediening195door waterfilm, stof, ijs of sneeuwbedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
Systeembeperkingen9 Waarschuwing
De automatische remkracht van
het systeem volstaat niet voor
krachtig remmen en de remwer‐
king is mogelijk onvoldoende om
een botsing te vermijden.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als dus een
nieuwe voorligger wordt gedetec‐ teerd, kan het systeem de snel‐
heid verhogen in plaats van te
remmen.
● De adaptieve cruisecontrol negeert tegemoetkomend
verkeer.
● Adaptieve cruisecontrol houdt voor het remmen en wegrijden
geen rekening met voetgangers
en dieren.
● Adaptieve cruisecontrol houdt alleen bij een lage snelheid reke‐ning met gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet bij het trekken van een
aanhanger.
● Gebruik adaptieve cruisecontrol niet op wegen met een stijgings‐
percentage van meer dan 10%.
Bochten
De adaptieve cruisecontrol berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. De camera hanteert
een bepaalde correctie op basis van
de zichtbare rijstrookmarkeringen.
Controlelampje A dooft als het
systeem geen voorligger meer detec‐ teert.
Als de centrifugale kracht in een
bocht te groot is, zal het systeem de
rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Page 198 of 329
196Rijden en bedieningSnelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruisecontrol een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd
heeft waarin wordt geverifieerd of een voertuig zich al dan niet voor u
bevindt. Voorts is de adaptieve crui‐
secontrol zodanig ontworpen dat de
auto zo laat mogelijk remt om vóór het
automatisch remmen van rijstrook te
kunnen wisselen. De adaptieve crui‐
secontrol is mogelijk niet in staat om
de auto tijdig af te remmen, om aanrij‐
dingen te vermijden met veel langza‐
mer rijdende voorliggers of na een
rijstrookwissel. Dit geldt in het bijzon‐
der bij hoge snelheden of als het zicht
door de weersomstandigheden
beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruisecon‐ trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid
accelereren. Verlaag daarom de snel‐ heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruisecontrol dit
voertuig pas incalculeren op het
moment dat deze zich volledig op uw
pad bevindt. Wees alert en gereed
om te remmen als sneller remmen
noodzakelijk is.
Aandachtspunten in heuvelachtig
gebied
9 Waarschuwing
Gebruik adaptieve cruise control
niet op steile heuvelachtige
wegen.
De systeemprestaties in heuvelach‐
tige gebieden hangen af van de
rijsnelheid, de belading, de verkeers‐
omstandigheden en het hellingsper‐
centage. In heuvelachtige gebieden
worden voorliggers mogelijk niet
gedetecteerd. Adaptieve regeling
over het volledige snelheidsbereik
wordt automatisch uitgeschakeld,
aangezien de auto heuvelopwaarts
bij een helling van meer dan 10%
stopt. Wees in deze situatie erop voorbereid om de macht over de auto over te nemen.
Let erop dat u door te remmen het
systeem deactiveert.
Page 199 of 329
Rijden en bediening197Radareenheid
De radareenheid zit achter de radia‐
teurgrille of onder het merkembleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd.
Gebruik het systeem daarom bij
een frontale botsing niet. De voor‐ bumper kan nog intact lijken, maar
de sensor die erachter ligt, kan
verschoven zijn en onjuist reage‐
ren. Overleg na een ongeluk met
een werkplaats om de stand van
de radarmodule te controleren en
af te stellen.
Instellingen
De bestuurder wordt met boordinfor‐
matie en een geluidssignaal eraan herinnerd om weg te rijden wanneer
de adaptieve cruisecontrol de auto op zijn plaats houdt. Deze functie met de
aanduiding "Vrij rijden"-aankondiging
is te activeren en te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Storing
Als de adaptieve cruisecontrol door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting, oververhitte remmen of
manoeuvres bij lage snelheden) niet
werkt, of als er een permanente
systeemfout is, verschijnt er een
melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 126.
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing is
deel van het frontaanrijdingssysteem
3 127. Deze kan helpen schade bij
frontale aanrijdingen te vermijden of
te beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelampje A.
Daarbij wordt de status van de fron‐ taanrijdingswaarschuwing aangege‐
ven op de pagina Rijhulp op het Driver
Information Center 3 114.
Als de auto is uitgerust met conventi‐
onele cruisecontrol, gebruikt de fron‐
taanrijdingswaarschuwing de frontca‐ mera in de voorruit om een voorligger
op uw rijstrook te detecteren.
Als de auto is uitgerust met adaptieve
cruisecontrol, gebruikt de frontaanrij‐
dingswaarschuwing de radarsensor en de frontcamera om een voorligger, op uw rijstrook, te detecteren.
De frontaanrijdingswaarschuwing
met frontcamera detecteert voertui‐
gen tot afstanden van ca. 60 m en
werkt automatisch bij alle snelheden
boven wandeltempo.
Page 200 of 329
198Rijden en bedieningDe frontaanrijdingswaarschuwing
met radarsensor detecteert voertui‐
gen tot afstanden van ca. 150 m en
werkt automatisch bij alle snelheden
boven wandeltempo.
Inschakelen
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing in het menu
Persoonlijke instellingen niet gedeac‐
tiveerd is 3 127.
Bestuurder waarschuwen Het groene controlelampje voor 'voor‐
ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het systeem een voorligger heeft waar‐
genomen. Bij auto's met head-updis‐
play wordt A op de voorruit gepro‐
jecteerd.
Controlelampje A wordt oranje als de
afstand tot een rijdende voorligger te
klein wordt.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de tijd tot een mogelijke
botsing met een voorligger te kort
wordt en een botsing op handen is,
verschijnt er een waarschuwingssym‐ bool op het Driver Information Center
en wordt de bestuurder gewaar‐
schuwd door een knipperende rode
led-strook of een pop-upsymbool op
het head-updisplay dat in het
gezichtsveld van de bestuurder op de
voorruit wordt geprojecteerd.
Er klinkt tegelijkertijd een waarschu‐
wingsgeluid. Trap het rempedaal in
en voer de benodigde stuurhandelin‐
gen uit.