OPEL MOVANO_B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 91 of 239
Instrumenten en bedieningsorganen899Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remsysteem 3 138.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelampen u en A oplich‐
ten en de berichten CONTROLEER
ABS en CONTROLEER ESP op het
Driver Information Center (DIC)
3 92 verschijnen, is er een storing
in het ABS. Het remsysteem blijft wer‐
ken maar zonder ABS-regeling.
Als controlelampen u, A , R en
C oplichten, worden ABS en ESP
gedeactiveerd en verschijnt het be‐
richt DEFECT REMSYSTEEM . De
hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem 3 138.
Opschakelen
k of j brandt geel.
Gaat branden wanneer voor zuinig rij‐ den schakelen wordt aanbevolen.
ECO-modus 3 120.
Lane Departure Warning
ì licht op wanneer het systeem
wordt ingeschakeld en gebruiksklaar
is.
Wanneer het systeem onbedoeld wis‐
selen van rijstrook herkent, klinkt er
een geluidssignaal in combinatie met
ì .
Lane Departure Warning 3 151.
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP)
b knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd 3 142.
Brandt onderweg
Het systeem is niet beschikbaar. Kan samen met de controlelamp A
oplichten 3 88. Er verschijnt ook een
bijbehorend bericht op het Driver In‐
formation Center (DIC) 3 92.
ESP® Plus
3 142, Traction Control-
systeem 3 141.
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit
Ø brandt groen.
Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center (DIC) 3 92.
ESP® Plus
3 142, Traction Control-
systeem 3 141.
Page 92 of 239
90Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als W brandt (mogelijk in combinatie
met controlelampje C), stop dan de
auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 162.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
AdBlue
Õ brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp A op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht op het Driver Information Center
(DIC) 3 92.
AdBlue 3 129.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.De controlelamp w brandt samen met
C 3 88 en er verschijnt een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information
Center (DIC) als een lekke band of
een veel te lage bandenspanning
wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 88 en er verschijnt een bericht
op het DIC als een band zonder druk‐ sensor wordt geplaatst (bijv. reserve‐
wiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 182.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Page 93 of 239
Instrumenten en bedieningsorganen91Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat
de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 161.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Brandstofpeil in de tank is te laag. On‐ middellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 153.
Katalysator 3 129.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 167.
Stop-startsysteem
\
Brandt wanneer een Autostop wordt
verhinderd als niet aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan.
Ï brandt of knippert geel / groen.
Brandt Licht groen op tijdens een Autostop.
Als Ï geel oplicht, is er sprake van
een fout in het Stop/Start-systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert Knippert groen tijdens automatisch
opnieuw starten.
Stop-startsysteem 3 123.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 98.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal 3 99.
Page 94 of 239
92Instrumenten en bedieningsorganenGrootlichtassistentie
í licht op wanneer de grootlichtas‐
sistentie wordt geactiveerd 3 99.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 101.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 102.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.Cruise control, snelheidsbegrenzer
3 143.
Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 97.
Portier open
y brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld contact wan‐
neer er een portier of de bagage‐
ruimte open is.
Afhankelijk van de versie brandt ook
de controlelamp op het versnellings‐
bakdisplay en geeft aan welk portier
open is.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center (DIC)
zit in de instrumentengroep onder de
snelheidsmeter.
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 78
● klok 3 78
● kilometerteller, dagteller 3 81
● peilsensor motorolie 3 83
● service-display 3 83
Page 95 of 239
Instrumenten en bedieningsorganen93● boordinformatie 3 93
● tripcomputer 3 95
Sommige weergegeven functies ver‐ schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐
ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Triple-Info-Display
Toont de tijd, de buitentemperatuur
en de datum als het contact aan is.
Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center (DIC), in combi‐
natie met controlelamp A of C.
InformatieberichtenInformatieberichtenSPAARSTAND ACCUANTISLIP-SYSTEEM UITLICHTAUTOMAAT NIET CTIEFOLIEPEIL CORRECT
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met con‐
trolelampje A. Rijd voorzichtig door
en raadpleeg een werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om de sto‐
ringsmelding te wissen. Na enkele
seconden verdwijnt de melding auto‐
matisch en blijft A in beeld. De sto‐
ring wordt daarna opgeslagen in het
on board-systeem.
StoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met an‐
dere waarschuwingsmeldingen, con‐ trolelampen of een akoestisch sig‐
naal. Motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEET
Bandenspanningscontrolesysteem
3 182.
Page 96 of 239
94Instrumenten en bedieningsorganenGeluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 49.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 139.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is3 147.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 134.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt 3 80.
● Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 26.● Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 31.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 129.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 151.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft
3 134, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan er eenbijbehorend bericht op het Driver
Information Center (DIC) ver‐
schijnen 3 92.
● Als de buitenkruk van de zij‐ schuifdeur bij het ontgrendelen
van de auto open staat 3 26.
● Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-
startsysteem 3 123.
Page 97 of 239
Instrumenten en bedieningsorganen95Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● momentaan verbruik
● actieradius
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
● afstand vóór onderhoudsbeurt 3 83
● klok 3 78
● kilometerteller 3 81, dagteller
3 81
● opgeslagen snelheid cruise con‐ trol en snelheidsbegrenzer
3 143
● bandenspanningswaarden 3 182
● storings- en informatieberichten
Brandstofverbruik Geeft de hoeveelheid brandstof aan
die verbruikt is sinds de laatste reset.
Het meten kan op elk gewenst mo‐
ment opnieuw worden gestart door de
knop aan het einde van de wisser‐ hendel ingedrukt te houden.
Gemiddeld verbruikDe waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
De actieradius wordt berekend op ba‐ sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als con‐
trolelampje Y op de instrumenten‐
groep 3 91 verschijnt.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Afgelegde afstand Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
Page 98 of 239
96Instrumenten en bedieningsorganenDe meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 meter.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie boordcomputer
resetten
Boordcomputer terugzetten door eenvan de functies ervan te selecteren en
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐ computer wordt gereset:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● actieradius
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheidBij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.
Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een cij‐
fer van 0 tot 100 op het display ter be‐ oordeling van het brandstofverbruik
op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik. Rit‐ ten kunnen worden opgeslagen in het
systeemgeheugen, zodat u prestaties kunt vergelijken. Raadpleeg de hand‐leiding van het Infotainmentsysteem
voor nadere informatie.
Boordinformatie 3 93.
Ritverslag Wanneer de motor uitgeschakeld is,wordt een verslag van de laatste rit op
het display getoond.De volgende informatie verschijnt:
● gemiddeld brandstofverbruik● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Page 99 of 239
Instrumenten en bedieningsorganen97Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften om‐
trent het gebruik aanhouden.
Bij een storing licht controlelamp & op
in de instrumentengroep. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Let op
Wanneer er een tachograaf aange‐
bracht is, verschijnt de totale afge‐
legde afstand wellicht alleen op de
tachograaf en niet op de kilometer‐
teller op het display van het instru‐
mentenbord.
Kilometerteller 3 81.
Page 100 of 239
98VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 98
Lichtschakelaar ......................... 98
Automatische verlichting ...........98
Grootlicht ................................... 99
Grootlichtassistentie ..................99
Lichtsignaal ............................. 100
Koplampverstelling ..................100
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 100
Dagrijlicht ................................. 100
Adaptief rijlicht (AFL) ...............101
Alarmknipperlichten .................101
Richtingaanwijzers ..................101
Mistlampen voor ......................101
Mistachterlichten .....................102
Achteruitrijlichten .....................102
Beslagen lampglazen ..............102
Binnenverlichting .......................102
Bagageruimteverlichting ..........103
Leeslampen ............................. 103
Verlichtingsfuncties ....................104
Uitstapverlichting .....................104
Ontlaadbeveiliging accu ..........105Rijverlichting
Lichtschakelaar
Buitenste lichtschakelaar draaien:
7:uit0:zijmarkeringslichten9 P:dimlicht of grootlichtAUTO:automatische verlichting:
koplampen worden automa‐ tisch in- en uitgeschakeld.
Binnenste lichtschakelaar draaien:
>:mistlampenr:mistachterlichten
Controlelamp grootlicht P 3 91.
Controlelamp dimlicht 9 3 91.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐ ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.