OPEL VIVARO B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 101 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen99Controlelampjes in de
plafondconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 99XGordelwaarschuwing
3 100vAirbags en gordelspanners
3 100Ó AANAirbag activeren 3 100* UITAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 101ZStoringsindicatielampje
3 101jLaat auto spoedig nakijken
3 101CSchakel motor uit 3 101RRemsysteem 3 101uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 102k jSchakelen 3 102RElektronische stabiliteitsre‐
geling 3 102ØElektronische stabiliteitsre‐
geling UIT 3 102WKoelvloeistoftemperatuur
3 102!Voorverwarmen 3 103YAdBlue 3 103wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 103IMotoroliedruk 3 103ECOBrandstofbesparingsmodus
3 104YTe laag brandstofpeil
3 104DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 104\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1049Rijverlichting 3 1048Rijverlichting 3 104CGroot licht 3 104>Mistlamp 3 104øMistachterlicht 3 105mCruisecontrol 3 105USnelheidsbegrenzer 3 105&Tachograaf 3 105yDeur open 3 105
Richtingaanwijzers
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐
naal waarneembaar.
Vervangen van lampen 3 182.
Zekeringen 3 189.

Page 102 of 241

100Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzers 3 115.
Gordelverklikker X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐ veer 16 km/u komt. Ook klinkt er
gedurende maximaal twee minuten
een geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐
gemaakt, dooft de controlelamp.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 58.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt de lamp niet of dooft deze
tijdens het rijden, dan is er sprake van een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de
airbags en gordelspanners bij een
aanrijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 56.
Airbagsysteem 3 61.
Airbag-deactivering Ó ON brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* OFF brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 66.
Als beide controlelampen ÓON en
* OFF tegelijk branden, is er een
systeemstoring. De systeemstatus
wordt niet aangeduid; er mag
niemand op de passagiersstoel
worden vervoerd. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
j , de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.

Page 103 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen101Airbagsysteem 3 61.
Gordelspanners 3 56.
Airbag deactiveren 3 66.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐ koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
j brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐ pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden3 105. Onmiddellijk de hulp van een
werkplaats inroepen.
Schakel motor uit
C brandt rood.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampen (bijv. p, I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐ horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center 3 105: schakel motor
onmiddellijk uit en raadpleeg een
werkplaats.
Remsysteem R brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 153 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 177.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.

Page 104 of 241

102Instrumenten en bedieningsorganenAls R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 105.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remsysteem 3 152.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelampje u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht, is er een storing in het ABS. Contro‐
lelampje j kan ook oplichten op de
instrumentengroep samen met een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 105. Het
remsysteem blijft werken maar
zonder ABS-regeling en elektroni‐
sche stabiliteitsregeling.
Als controlelampjes u, j , R en
C branden, is er een storing in het
remsysteem. Een bijbehorend berichtverschijnt in het Driver Information
Center. Onmiddellijk de hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem (ABS) 3 152.
Schakelen k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronische stabiliteitsregeling
R knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.Brandt tijdens het rijden
Het systeem is niet beschikbaar. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 105.
ESC 3 155.
Traction Control-systeem 3 154.
Elektronische stabiliteitsregeling UIT
Ø brandt groen.
Als ESC gedeactiveerd is met Ø op
het instrumentenpaneel, dan brandt
controlelampje Ø en verschijnt er
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 105.
ESC 3 155.
Traction Control-systeem 3 154.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt blauw of rood.
Brandt kort rood wanneer het contact
wordt ingeschakeld en wordt dan
blauw.

Page 105 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen103Brandt rood bij een draaiende
motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 176.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
De controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue
Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp j op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 105.
U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het
uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken.
Boordcomputer 3 108.
AdBlue 3 145.
Bandenspanningscontrole‐
systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.De controlelamp w brandt samen met
C 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 196.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelampje I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelampje C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.

Page 106 of 241

104Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 174.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 134.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km). Onmiddellijk bijtanken
3 167.
Katalysator 3 145.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 180.
Stop-startsysteem
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Stop-startsysteem 3 140.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan
zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 112.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 113.
Mistlampen voor
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen 3 115.

Page 107 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen105Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 116.
Cruisecontrol m en U branden groen.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Cruisecontrol 3 157.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld systeem.
Snelheidsbegrenzer 3 159.
Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 110.
Portier open
y brandt rood.Brandt wanneer een deur niet geheel
gesloten is.
Een bijbehorend bericht verschijnt
ook op het Driver Information Center
3 105.Displays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 89
● klok 3 90
● kilometerteller 3 94
● dagteller 3 94
● service-display 3 96
● boordinformatie 3 106
● boordcomputer 3 108

Page 108 of 241

106Instrumenten en bedieningsorganenInfo-Display
Op het Info-Display verschijnt infor‐
matie van het Infotainmentsysteem, de tijd en afhankelijk van de versie de
buitentemperatuur.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het Infotainmentsysteem, de knoppen op de stuurkolom, het stemherkennings‐systeem (mits beschikbaar) of via hetaanraakschermdisplay.
Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het
displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center en wellicht brandt
daarbij controlelamp j of C op de
instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem,
het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van
bepaalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
StoringsmeldingenStoringsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐
lelamp j. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te
wissen. Na enkele seconden
verdwijnt de melding automatisch en

Page 109 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen107blijft j in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display
wanneer de oorzaak van de storing
verholpen is.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten
kunnen worden opgeslagen in het
systeemgeheugen, zodat u prestaties kunt vergelijken.
Raadpleeg voor meer informatie de
Handleiding Infotainment.
Brandstofverbruikcijfer 3 108.Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden:
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐
riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
● Als de veiligheidsgordel niet omgedaan is 3 56.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent 3 160.
● Als de snelheid korte tijd een ingestelde limiet overschrijdt
3 157, 3 159.
● Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een
bepaalde snelheid.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 39.
● Bij een storing in het remsysteem
3 101.
● Als de accu niet oplaadt 3 101.● Als het smeren van de motor
wordt onderbroken 3 103.
● Als er AdBlue moet worden bijge‐
tankt of als er een storing is
3 145.
● Als de elektronische sleutel buiten het detectiebereik is.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23.
Aan/Uit-knop 3 136.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier:
● Als de sleutel nog in het contact zit.
● Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23.
Aan/Uit-knop 3 136.
● Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 140.
● Als de rijverlichting brandt 3 112.

Page 110 of 241

108Instrumenten en bedieningsorganenMotoroliepeilAls het minimum motoroliepeil wordt
bereikt, verschijnt er gedurende
30 seconden na het starten van de
motor een bericht op het Driver Infor‐
mation Center 3 105.
Oliepeil controleren 3 174.Tripcomputer
De tripcomputer geeft informatie over
rijgegevens die voortdurend geregi‐
streerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere malen in te drukken:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● momentaan verbruik
● actieradius
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
● restpercentage AdBlue 3 145
● afstand vóór onderhoudsbeurt 3 96
● klok 3 90
● buitentemperatuur 3 89
● opgeslagen snelheid cruise control en snelheidsbegrenzer
3 157
● brandstofverbruikcijfer (ecoSco‐ ring)
● storings- en informatieberichten
● kilometerteller 3 94
● dagteller 3 94
Brandstofverbruik Geeft de hoeveelheid brandstof aandie verbruikt is sinds de laatste reset.
De meting kan te allen tijde opnieuw
worden gestart door de knop inge‐
drukt te houden.
Gemiddeld verbruik De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 m.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 250 next >