Peugeot 307 SW 2005 Handleiding (in Dutch)

Page 151 of 193

134 -
28-02-2005
135
-
28-02-2005
Wegrijden
Starten in de stand
P en wegrijden:
F trap altijd het rempedaal in,
F zet de handrem los,
F selecteer de stand R, D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint meteen te rijden.
U kunt ook starten vanuit de stand N.
Als de motor stationair
draait, het rempedaal is
losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet
de auto zich al in beweging,
zelfs als het gaspedaal niet wordt in-
getrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen
in de auto achter als de motor
draait.
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of 45 seconden
nadat het contact is afgezet een
geluidssignaal in combitie met een
melding.
Zet de selectiehendel in de stand P.
Het geluidssignaal stopt en de mel-
ding verdwijnt. Trek de handrem aan en se-
lecteer de stand
P indien er
onderhoudswerkzaamhe-
den moeten worden uitge-
voerd bij draaiende motor. Zet de selectiehendel nooit
in de stand
N als de auto
rijdt.
Zet de selectiehendel nooit
in de stand P of R als de
auto niet volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een
andere stand om af te remmen op
een glad wegdek.
Programma's Sport en Sneeuw
Naast het auto-adaptieve program-
ma heeft u de beschikking over twee
speciieke programma's. De geko-
zen stand wordt in het instrumenten-
paneel aangegeven.
Programma Sport
F Druk op de toets S als de motor is
gestart.
De versnellingsbak maakt automa-
tisch een dynamische rijstijl moge-
lijk.
Programma Sneeuw
Dit programma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een on-
dergrond met weinig grip.
F Druk op de toets
T als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor
het rijden op gladde wegen.
Opmerking: U kunt op elk moment
terugkeren naar het auto-adapta-
tieve programma.
F Druk nogmaals op de toets S of
T
om het huidige programma uit te
schakelen.
Automatische bediening
Automatisch schakelen in de vier
versnellingen:
F Selecteer de stand D in het scha-
kelpatroon.
De versnellingsbak kiest voortdu-
rend de meest geschikte versnelling
afhankelijk van de rijstijl, het proiel
van de weg en de belading van de
auto.
De transmissie werkt dan auto-
matisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel
te wijzigen, moet het gaspedaal vol-
ledig worden ingedrukt (kick down).
De transmissie schakelt automatisch
terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maxi-
mum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmis-
sie automatisch terug om sterker op
de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren scha-
kelt de transmissie niet naar een ho-
gere versnelling als u het gaspedaal
plotseling loslaat.
Rijden

Page 152 of 193

136 -
28-02-2005
137
-
28-02-2005
Handmatige bediening
Handmatig
schakelen in de vier ver-
snellingen:
F Selecteer de stand M in het scha-
kelpatroon.
F Duw de selectiehendel naar het
symbool + om op te schakelen.
F Trek de selectiehendel naar het
symbool - om terug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbe-
diende stand) worden geschakeld.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening Opmerkingen
Het schakelen naar een andere
stand kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de
motor dit toestaan, anders wordt er
tijdelijk overgegaan op de automati-
sche bediening.
Als het motortoerental te laag of te
hoog is, knippert de geselecteerde
versnelling enkele seconden en ver-
volgens wordt de werkelijk ingescha-
kelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie
automatisch de stand
M1.
De programma's S (sport) en
T
(sneeuw) kunnen niet worden inge-
schakeld in de handbediende stand.
Storing
Een storing wordt aange-
geven door dit pictogram,
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display.
In dit geval werkt de transmissie met
een noodprogramma (blokkering in
de 3
e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R vanuit de stand P, of
R vanuit de stand N, (zonder gevaar
voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (af-
hankelijk van de geldende snelheids-
limiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Als de accu geen stroom
levert en de selectiehendel
in de stand P staat, is het
onmogelijk om naar een
andere stand te schakelen.
Forceer in geen geval de selectie-
hendel; hierdoor kan de automati-
sche transmissie beschadigd raken.
Verschijnt als een versnel-
ling niet goed is ingescha-
keld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee
standen in).
Rijden

Page 153 of 193

136 -
28-02-2005
137
-
28-02-2005
SNELHEIDSBEGRENZER
Deze snelheidsbegrenzer is van de
nieuwste generatie, waarbij de inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op een display op het instrumenten-
paneel.
Met dit systeem kan de bestuurder
een maximumsnelheid instellen, zo-
dat deze niet wordt overschreden.
Als de maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het
gaspedaal geen effect.
De begrenzer werkt met een inge-
stelde snelheid vanaf 30 km/h en
blijft ook bij bediening van het rem- of
koppelingspedaal geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend:
- bij stilstaande auto, met draai-
ende motor,
of
- tijdens het rijden.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsbegrenzer is
geactiveerd, op deze knop om de
kilometerteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsbegrenzer. Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets
2 of 3 kort wordt inge-
drukt, wordt de ingestelde snelheid
met 1 km/h verlaagd of verhoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verlagen
of verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de inge-
stelde snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen of verhogen.
Selecteren van de functie F Draai de knop 1 in de stand
LIMIT . De begrenzer is dan nog
niet actief. Het display geeft het
volgende weer. Inschakelen/uitschakelen van de
begrenzer
Als de snelheidsbegrenzer wordt
ingeschakeld, werkt het systeem al-
leen als de wagensnelheid meer dan
5 km/h lager is dan de geprogram-
meerde snelheid.
Druk op de toets
4 om de begrenzer in te
schakelen. Druk nogmaals op de toets
om de begrenzer uit te schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld, ver-
schijnt op het display (bijv. bij 110 km/h):
Rijden

Page 154 of 193

138 -
28-02-2005
139
-
28-02-2005
Opmerking:
ook als de begrenzer
(bijv. bij een steile afdaling) niet kan
voorkomen dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden, knippert
deze snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen het gaspedaal los om de
wagensnelheid te verlagen tot een
snelheid lager dan de ingestelde
snelheid. Uitschakelen van de functie
F
Draai de knop 1 in de stand 0 of
zet het contact af om het systeem
uit te schakelen. De laatst inge-
stelde snelheid blijft in het geheu-
gen opgeslagen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes gedurende enkele seconden:
Het verklikkerlampje gaat
enkele seconden branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op
het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten con-
troleren. Bij een steile afdaling of
bij het krachtig intrappen
van het gaspedaal, kan de
snelheidsbegrenzer niet
voorkomen dat de ingestel-
de snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Maak uitsluitend gebruik van de door
PEUGEOT goedgekeurde matten. U
voorkomt hiermee dat de mat onder
het gaspedaal schuift en zo het volledig
intrappen van het pedaal verhindert.
In dat geval kan de ingestelde snel-
heid van de begrenzer niet tijdelijk
worden overschreden zonder de
stuurkolomschakelaar te bedienen.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan indien
nodig op de volgende wijze tijdelijk
worden overschreden.
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter
met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
knippert de ingestelde snelheid op
het display (bijv. bij 110 km/h):
Rijden

Page 155 of 193

138 -
28-02-2005
139
-
28-02-2005
SNELHEIDSREGELAAR
Deze snelheidsregelaar van de nieu-
we generatie is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer. De ingestelde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4
e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto's met automatische trans-
missie moet de selectiehendel in
de stand D staan of moet in de se-
quentiële stand minimaal de tweede
versnelling zijn ingeschakeld.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsregelaar is
geactiveerd, op deze knop om de
kilometerteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar. Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt. De snel-
heid is nu in het geheugen opgesla-
gen en op het display verschijnt (bijv.
bij 110 km/h):
Selecteren van de functie
F Zet de draaiknop 1 in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld. Op het
display verschijnt: Opmerking:
Het is mogelijk even
gas te geven zonder dat de snel-
heidsregelaar wordt uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid zal dan
knipperen. Als het gaspedaal wordt
losgelaten, wordt de ingestelde snel-
heid weer aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
F Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal. Op het
display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Rijden

Page 156 of 193

140 -
28-02-2005
141
-
28-02-2005
Ingestelde snelheid annuleren
F
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestel-
de snelheid gewist. Het verklikkerlampje gaat
enkele seconden branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op
het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten con-
troleren.
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door
het ingedrukt houden van
de toets goed op omdat de
snelheid zeer snel kan wor-
den verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den. Bij het gebruik van de snel-
heidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Snelheidsregelaar opnieuw activeren
Druk , na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op de toets 4.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan. Op het display
verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
F Druk op de toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verhoogd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
F Geef gas tot de gewenste snel-
heid is bereikt,
F Druk op de toets 2 of 3. Uitschakelen van de functie F
Draai de knop 1 in de stand 0 om
het systeem uit te schakelen. Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knipperen
de streepjes gedurende enkele se-
conden:
Ingestelde snelheid verlagen:
F
Druk op de toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
laagd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verlaagd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verlaagd.
Rijden

Page 157 of 193

140 -
28-02-2005
141
-
28-02-2005
SNELHEIDSREGELAAR
De ingestelde snelheid van deze
snelheidsregelaar wordt weergege-
ven op het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4
e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto's met automatische trans-
missie moet de selectiehendel in
de stand D staan, of minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld
in de sequentiële stand.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsregelaar is
geactiveerd, op deze knop om de
kilometerteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar. Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt. De snel-
heid is nu in het geheugen opgesla-
gen en op het display verschijnt (bijv.
bij 110 km/h):
Selecteren van de functie
F Zet de draaiknop 1 in de stand
ON . De snelheidsregelaar is nog
niet geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld. Op het display
verschijnt: Opmerking:
het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
F Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
Rijden

Page 158 of 193

142 -
28-02-2005
143
-
28-02-2005
Snelheidsregelaar opnieuw activeren
Druk
, na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op de toets 4.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan. Op het display
verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid annuleren
F Als het contact wordt afgezet,
wordt de ingestelde snelheid uit
het geheugen gewist.
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
F
Druk op toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verhoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verhogen.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
F Geef gas tot de gewenste snel-
heid is bereikt,
F Druk op de toets 2 of 3. Uitschakelen van de functie
F
Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF om het systeem uit te scha-
kelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knipperen
de streepjes gedurende enkele se-
conden:
Het verklikkerlampje gaat
enkele seconden branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op
het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten con-
troleren.
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door
het ingedrukt houden van
de toets goed op omdat de
snelheid zeer snel kan wor-
den verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheids-
regelaar niet voorkomen dat de inge-
stelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Ingestelde snelheid verlagen:
F
Druk op toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verlagen.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verlaagd.
Rijden

Page 159 of 193

142 -
28-02-2005
143
-
28-02-2005
PARKEERHULP
Dit systeem bestaat uit vier ultra-
soonsensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich achter de
auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor ob-
jecten die zich direct onder de bum-
per bevinden. Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.
Opmerking:
Deze functie zal au-
tomatisch worden uitgeschakeld bij
het trekken van een aanhangwagen
of de montage van een ietsendra-
ger (auto uitgerust met een door
PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
ietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs en sneeuw. Bij
het inschakelen van de achteruitver-
snelling is een langere piep te horen
om aan te geven dat de sensoren
vervuild kunnen zijn. De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een graische weergave op het mul- tifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
Afhankelijk van het type multifuncti-
oneel display worden de geluidssig-
nalen weergegeven door een zoemer
of door de luidsprekers achter, die de
geluidssignalen als volgt weergeven:
- een signaal uit de rechter luidspre- ker bij een obstakel aan de rechter-
zijde,
- een signaal uit de linker luidspreker bij een obstakel aan de linkerzijde,
- een signaal uit de rechter en linker luidspreker bij een obstakel in het
midden.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal
continu hoorbaar en verschijnt het
symbool "Gevaar" afhankelijk van
het multifunctionele display.
Onderbreken van het systeem
F Het systeem wordt onderbroken als
de achteruit wordt uitgeschakeld.
Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
het pictogram service ver-
schijnen in combinatie met
een geluidssignaal (kort piepje) en een
melding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Activeren/Deactiveren
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld
Dit wordt aangegeven door een ge-
luidssignaal en de weergave van de
auto afhankelijk van het multifunctio-
nele display. Het systeem kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het conigura-
tiemenu van het multi-
functionele display.
Deze instelling blijft op-
geslagen na het afzet-
ten van het contact.
Rijden

Page 160 of 193

Controles144 -
28-02-2005
145Controles-
28-02-2005
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Druk op de knop links
onder het dashboard.
Motorkapsteun
Bevestig de motorkapsteun om de
motorkap geopend te houden.
Plaats de motorkapsteun in de hou-
der alvorens de motorkap te sluiten.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten.
De ontluchtpomp, de ontluchtnippel
en de transparante slang bevinden
zich onder de motorkap (zie de des-
betreffende afbeelding):
1,6 liter 16V HDI-motor
- Vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel.
- Maak de afdekplaat los om bij de handopvoerpomp te komen.
-
Bedien de handpomp van de ontluch-
ting tot u brandstof in de transparante
slang met de groene aansluiting ziet
komen.
- Houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
2 liter 16V HDI-motor
- Vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel.
- Draai de ontluchtnippel los.
- Bedien de handpomp van de ont- luchting tot u brandstof via de ont-
luchtnippel ziet weglopen.
- Draai de ontluchtnippel vast.
- Houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
Buitenzijde:
Druk de veiligheids-
haak omhoog en til de motorkap op.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 200 next >