Peugeot 307 SW 2005 Handleiding (in Dutch)

Page 161 of 193

Controles
144 -
28-02-2005
145
Controles
-
28-02-2005
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringkast.
7. Luchtilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
1,6 LITER 16V BENZINEMOTOR
* Volgens land van bestemming.

Page 162 of 193

Controles
146 -
28-02-2005
147
Controles
-
28-02-2005
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast.
7. Luchtilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
2 LITER 16V BENZINEMOTOR
* Volgens land van bestemming.

Page 163 of 193

Controles
146 -
28-02-2005
147
Controles
-
28-02-2005
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast.
7. Luchtilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
10. Handopvoerpomp.
1,6 LITER HDI 16V TURBODIESELMOTOR (90 pk/110 pk)
* Volgens land van bestemming.

Page 164 of 193

Controles
148 -
28-02-2005
149
Controles
-
28-02-2005
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast.
7. Luchtilter.
8. Motoroliereservoir.
9. Motoroliepeilstok.
10. Handopvoerpomp.
11. Ontluchtnippel.
2 LITER HDI 16V TURBODIESELMOTOR (136 pk)
* Volgens land van bestemming.

Page 165 of 193

Controles148 -
28-02-2005
149Controles-
28-02-2005
NIVEAUS CONTROLEREN
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tussen
twee verversingen eventueel olie bij-
vullen. (Maximum olieverbruik: 0,5 liter
per 1 000 km.)
De controle dient bij koude motor
en horizontaal geplaatste wagen
te geschieden, met behulp van de
olieniveaumeter in het instrumenten-
paneel of de oliepeilstok.2 merktekens op de peil-
stok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit
boven dit merkteken uit-
komen.
B = mini.
Voor het behoud van de
bedrijfszekerheid van de
motoren en de emissiere-
gelsystemen mogen in geen
geval additieven aan de mo-
torolie worden toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het on-
derhoudsboekje.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de
voorgeschreven kwaliteitsnormen te
voldoen.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Open het reservoir bij koude motor
(omgevingstemperatuur), het vloeistof-
niveau dient boven het MINI en dichtbij
het MAXI merkteken te staan.
Oliepeilstok
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilator.
De koelventilator kan nog (gaan) wer-
ken als het contact is afgezet, bij auto's
met roetilter zelfs als de motor koud is.
Bovendien staat het koelsysteem onder
druk; wacht voor werkzaamheden aan
het koelsysteem dan ook ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
Opmerking: de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers*
Gebruik voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door PEUGEOT aanbevolen
producten.
Niveau brandstofadditief
Als het verklikkerlampje service gaat
branden in combinatie met een mel-
ding en een geluidssignaal, duidt dit
erop dat het additiefreservoir moet
worden bijgevuld.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend
middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar-
voor bestemde containers bij een
PEUGEOT-servicepunt.
* Volgens land van bestemming.
Remvloeistofniveau
De vloeistof dient volgens de door de
constructeur voorgeschreven inter-
vallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.

Page 166 of 193

Controles150 -
28-02-2005
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter door
een PEUGEOT-servicepunt contro-
leren.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau contro-
leren volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.
Luchtilter en interieurilter
Laat de ilters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanlei-
ding geeft, moeten de ilters twee
keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem zelfs tussen
twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Olieilter
Vervang het olieilterelement re-
gelmatig, volgens het onderhouds-
schema. Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje, die betrek-
king hebben op de motoruitvoe-
ring van uw auto, voor het laten
controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen
volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen pro-
ducten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als de stuurbekrachtiging en het
remsysteem te optimaliseren, selec-
teert en biedt PEUGEOT speciieke
producten aan.
Om te voorkomen dat het elektrisch
systeem beschadigd raakt, is het
niet toegestaan met een hogedruk-
reiniger de motorruimte schoon te
maken.

Page 167 of 193

151
-
28-02-2005
Plaatsen van de auto
F
Zet de auto voor zover mogelijk
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
F Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in (bij
automatische transmissie in de
stand P). Toegang tot het reservewiel
F
Open de bagageruimte.
F Open het luik met de lus om de lier
los te maken en bij de bout van de
reservewielhouder te komen.
F Draai de bout volledig los met de
wielsleutel 1 om de houder met
het reservewiel te laten zakken.
WIEL VERWISSELEN
Beschikbaar gereedschap
Het volgende gereedschap bevindt
zich:
- in het rechter zijpaneel van de ba- gageruimte,
1. Wielsleutel.
2. Afneembaar sleepoog.
3. Gereedschap voor verwijderen
slotbouten.
- in de kist in het hart van het reser- vewiel,
4. Krik met verlengstuk wielsleutel.
5. Centreerpen.
6. Gereedschap voor verwijderen
sierdop.
Praktische informatie

Page 168 of 193

152 -
28-02-2005
153
-
28-02-2005
F
Verwijder de houder met het re-
servewiel via de achterzijde van
de auto.
F Haal de gekartelde haak eruit om
het reservewiel uit de houder te
nemen, zoals aangegeven in de
afbeelding. Wiel demonteren
F
Schuif het deksel van de kist
open om bij het gereedschap te
komen.
F Blokkeer indien nodig het wiel
kruislings tegenover het te verwis-
selen wiel met een wielblok.
F Verwijder de wieldop door de wiel-
sleutel 1 in de opening van het
ventiel te steken en de wieldop
los te trekken (auto's met stalen
velgen).
F Draai de wielbouten iets los (zie
paragraaf 'Bijzonderheden licht-
metalen velgen' voor auto's met
lichtmetalen velgen).
Opmerking: U kunt het andere
uiteinde van het gereedschap 6
gebruiken om de wielbouten los te
draaien. F
Plaats de kop van de krik 4 in één
van de vier steunpunten A aan de
onderzijde bij het te verwisselen
wiel.
F Vouw de krik 4 uit tot het voetstuk
op de grond staat. Zorg ervoor dat
het voetstuk zich loodrecht onder
het steunpunt A bevindt.
F Krik de auto op.
F Verwijder één wielbout en vervang
deze door de centreerpen 5.
F Verwijder de andere wielbouten
en het wiel.
Praktische informatie

Page 169 of 193

152 -
28-02-2005
153
-
28-02-2005
Wiel monteren
F
Plaats het wiel met behulp van de
centreerpen 5.
F Draai de wielbouten met de hand
vast en verwijder de centreerpen
5 .
F Draai de wielbouten met de wiel-
sleutel 1 enigszins vast.
F Laat de krik 4 zakken en verwijder
deze vervolgens.
F Draai de wielbouten met de wiel-
sleutel 1 vast.
F Plaats de wieldop, begin bij de
opening voor het ventiel en druk
de wieldop rondom met de hand
vast.
F Berg het desbetreffende gereed-
schap op in de kist en sluit het
deksel.
F Zet de kist op de grond en cen-
treer het reservewiel op de kist.
F Plaats de gekartelde haak in het
deksel van de kist.
F Monteer het wiel onder de auto
door de bout van de reservewiel-
houder aan te draaien met de
wielsleutel 1.
F Draai de bout aan en controleer
of het wiel goed vlak tegen de
bodem van de bagageruimte
aan ligt .
F Sluit het luik met de lus om de lier
te vergrendelen.
F Berg het overige gereedschap op
in het rechter zijpaneel van de ba-
gageruimte. Verwissel een wiel uit
veiligheidsoverwegingen
alleen:
- op een horizontale, stabiele en vlakke ondergrond,
- met aangetrokken handrem, afge- zet contact,
- met de 1
e versnelling of de achter-
uit ingeschakeld (bij een automati-
sche transmissie de stand P),
- als de auto geblokkeerd is met een wielblok.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken).
Monteer de gereedschapskist
nooit zonder het reservewiel on-
der de auto.
Gebruik nooit ander gereedschap
dan de wielsleutel om de haspel te
bedienen. Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van het noodreservewiel*
Uw auto kan zijn voorzien van een
reservewiel waarvan de velg anders
is dan het standaard wiel.
Zorg ervoor dat dit reservewiel na
gebruik zo snel mogelijk wordt ver-
vangen.
Volg de volgende voorschriften op
om het rijgedrag van uw auto niet te
veranderen:
- rijd niet harder dan
80 km/h,
- monteer geen wieldop,
- rijd voorzichtig,
- controleer de bandenspanning, aangegeven op de sticker.
* Volgens uitvoering en land van bestemming.
Na het verwisselen van het wiel:
- Laat zo snel mogelijk de montage
van het wiel met de lekke band
onder de auto, het aanhaalmoment
van de wielbouten en de ban-
denspanning van het reservewiel
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
- Laat de lekke band zo spoedig mo- gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
- Laat de montage van het reserve- wiel onder de auto controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Praktische informatie

Page 170 of 193

154 -
28-02-2005
155
-
28-02-2005
Bijzonderheden lichtmetalen
velgen
Sierdoppen
De wielbouten van de lichtmetalen
velgen zijn voorzien van chromen
sierdoppen.
Voordat de wielbouten worden los-
gedraaid dienen de sierdoppen met
behulp van het gele gereedschap
6
te worden verwijderd. Monteren van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een
reservewiel met stalen velg, is het
normaal
dat bij het monteren de
ringen van de bouten de velg niet
raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de be-
vestiging van het reservewiel.
Slotbouten
Als de velgen zijn voorzien van slot-
bouten (één per wiel), dient u eerst
met behulp van het gele gereed-
schap 6 de chromen dop en vervol-
gens de plastic huls te verwijderen
alvorens de bout los te draaien met
behulp van een van de twee dop-
sleutels en de wielsleutel.
Opmerking: Deze twee dopsleutels
zijn u overhandigd bij alevering van
uw auto, gelijktijdig met de reserve-
sleutel en de codekaart.
Noteer de op de dopsleutel gegraveer-
de code nauwkeurig. Met deze code
kunt u bij uw PEUGEOT-dealer een
nieuwe dopsleutel verkrijgen.
Monteren van winterbanden
Als u op uw auto winterbanden met
stalen velgen wilt monteren,
dient
u speciale bouten te gebruiken, die
verkrijgbaar zijn bij uw PEUGEOT-
dealer.
Praktische informatie

Page:   < prev 1-10 ... 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 200 next >