stop start Peugeot 308 2021 Handleiding (in Dutch)

Page 94 of 244

92
Rijden
De bestuurder kan op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de
hendel.

Door kort aan de hendel te trekken om de
parkeerrem aan te trekken.



Door de hendel kort in te drukken

terwijl het
rempedaal ingetrapt wordt gehouden om de
parkeerrem vrij te zetten.
Het verklikkerlampje op de hendel gaat
knipperen als u de hendel bedient om de
parkeerrem aan te trekken of vrij te zetten.
In het geval van een lege accu werkt de
bediening van de elektrische parkeerrem
niet.
Om veiligheidsredenen, als de parkeerrem
niet aangetrokken is:
Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak een
versnelling in om de auto op zijn plaats te
houden.
Zet een auto met een EAT6 automatische
transmissie de selectiehendel in de stand P
om de auto op zijn plaats te houden.
Plaats bij een auto met een EAT8
automatische transmissie wielblokken voor en
achter een van de wielen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Als een aanhanger achter uw auto is gekoppeld, op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen,
dient u bij het parkeren de voorwielen naar
het trottoir te sturen en een versnelling in te
schakelen.
Als een aanhanger achter uw auto is
gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Vanwege de voor de elektrische
parkeerrem gebruikte technologie is de
montage van 15 inch-velgen niet mogelijk.
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden .
Auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: trap het koppelingspedaal
volledig in, schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in, geef gas en laat de
koppeling opkomen.
Auto met een automatische transmissie:
selecteer de stand D, M of R en geef gas.
Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd door
het doven van het verklikkerlampje remsysteem
en het verklikkerlampje P op de hendel in
combinatie met de weergave van een melding.
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het gaspedaal in, omdat hierbij de
parkeerrem kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als het contact
wordt uitgezet.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd
door het verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in combinatie
met de weergave van een melding.
Als de motor is afgeslagen of is afgezet door de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem, wordt de parkeerrem niet
automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is geactiveerd, kunt u op elk moment zelf
de parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaiende motor de
parkeerrem vrij te zetten:


trap het rempedaal in,



druk de hendel kort in.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van
het verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in combinatie
met een melding en een permanent
geluidssignaal tot de portieren zijn gesloten.
Als u de hendel indrukt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto: trek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het
controlelampje van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd
door het controlelampje voor het remsysteem en
het controlelampje P in de hendel in combinatie
met de weergave van een melding.


De ruimte vóór de hendel van de
elektrische parkeerrem is niet bedoeld
als opbergruimte.

Page 96 of 244

94
Rijden
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de EAT8 automatische
transmissie , in het bijzonder met betrekking
tot het in de vrijloop zetten van de auto.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.


Start de motor
.


T
rek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.


Laat het rempedaal volledig los.



Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.



Laat de hendel los.




Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.


Houd de hendel gedurende 2 seconden in de
stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het branden
van dit lampje op het instrumentenpaneel.


Laat de hendel en het rempedaal los.
V

anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het lampje
op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of in
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt, bij rijles geven (indien
wettelijk toegestaan), enz.), kan de auto worden
gestopt door aan de bedieningshendel te trekken
en deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de parkeerremhendel wordt
getrokken. Het afremmen wordt onderbroken als
de parkeerremhendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt het bericht
"Parkeerrem defect".

Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van
de twee lampjes op het instrumentenpaneel,
kan de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor
zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend
aan de hendel te trekken en deze weer los te
laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar
het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:


de auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,



als aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,



het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start

Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Trek de parkeerrem handmatig aan als u de
auto moet verlaten terwijl de motor draait.
Controleer vervolgens of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt (niet knippert).

Page 100 of 244

98
Rijden
S wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Bij uitvoeringen met Driver Sport Pack is de toets
"S" vervangen door de toets " SPORT".
"Sneeuw"
► Druk op deze toets als de motor is
gestart.

"T" wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Dit schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker weg kunt rijden en geeft meer
tractie op een ondergrond met weinig grip.
Driver Sport Pack
Deze functie maakt een dynamische rijstijl
mogelijk.
► Druk op de toets " SPORT" als de
motor is gestart.
De letter "S" wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over Driver Sport Pack .
Terugkeren naar de automatische
werking
► U kunt het geactiveerde programma op elk
moment uitschakelen en terugkeren naar de
auto-adaptieve modus door opnieuw op de
geselecteerde toets ( S
of T) te drukken.
Handmatig schakelen
U kunt het brandstofverbruik beperken
wanneer u langere tijd met draaiende
motor stilstaat (bijvoorbeeld in de file) door de
selectiehendel in stand N te zetten en de
parkeerrem aan te trekken.


W

anneer u de hendel in stand
M
zet,
kunt u sequentieel schakelen tussen de zes
versnellingen.


Beweeg de selectiehendel kort naar achteren
om één versnelling op te schakelen.



Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op
de automatische modus.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend
ingeschakelde versnellingen weergegeven.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Er kan elk moment van stand D naar stand M
worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw werken niet
bij handmatig schakelen.
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
selectiehendel bevindt zich tussen twee standen
in).
De auto uit zetten
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N zetten om de
transmissie in de neutraalstand te zetten.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de
automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.


Zet de selectiehendel weer in stand P

; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Storing
Wanneer het contact is ingeschakeld en
er zich een storing voordoet, gaat dit
waarschuwingslampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
– Wanneer het gaspedaal en de
rempedalen tegelijkertijd worden ingetrapt.
– Wanneer er een probleem met de accu is
waardoor de selectiehendel vanuit stand P
naar een andere stand wordt geforceerd.
Het aanduwen van de auto om de motor
te starten is bij een auto met een
automatische transmissie niet toegestaan.
EAT8 automatische
transmissie
Automatische transmissie met acht versnellingen en een impulsselectiehendel. De transmissie
biedt ook de mogelijkheid handmatig te
schakelen met de schakelflippers achter het
stuurwiel.
Standen van de
selectiehendel
P. Parkeerstand
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.

Page 103 of 244

101
Rijden
6Handbediende stand
Inschakelen van de stand:
► Met stand D geselecteerd.


Druk op toets
M; het groene lampje in de
toets gaat branden.
Uitschakelen van de stand:


Duw de hendel één keer naar voren om
stand

D weer te selecteren.
of


Druk op toets
M; het lampje in de toets gaat
uit.
Afzetten van het contact
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Activeren van de vrijloop
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt er een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra
u het bestuurdersportier sluit.
Bijzonderheden van de automatische
stand
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling in, waarbij rekening wordt gehouden
met de buitentemperatuur, het wegprofiel,
de belading van de auto en de rijstijl van de
bestuurder.
Trap voor een maximale acceleratie het
gaspedaal volledig in (kick-down): De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximumtoerental bereikt.
Met de schakelflippers kan de bestuurder tijdelijk
zelf schakelen als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende
stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Starten van de auto
Vanuit stand P:

T rap het rempedaal volledig in.


Start de motor
.


Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets

Unlock.


Duw de hendel een of twee keer naar
achteren om de automatische stand
D

te selecteren of naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N:


T
rap het rempedaal volledig in.


Start de motor
.


Houd het rempedaal ingetrapt, druk
de selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D

te selecteren of naar
voren terwijl u de toets Unlock indrukt om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
En daarna vanuit stand D of R:


Laat het rempedaal los.
► Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Het aanduwen van de auto om de motor
te starten is bij een auto met een
automatische transmissie niet toegestaan.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt bij
het afzetten van het contact automatisch stand P
ingeschakeld.
Alleen als de transmissie in stand N staat, wordt
stand P pas na 5 seconden ingeschakeld (om de
vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes op het
instrumentenpaneel moeten branden.
Toets SPORT/ECO
Driver Sport Pack
Als Driver Sport Pack wordt geactiveerd terwijl
de motor draait, dan schakelt de transmissie bij
een hoger toerental op zodat een sportievere
rijstijl mogelijk is.
Het programma wordt automatisch uitgeschakeld
bij het afzetten van het contact.

Page 106 of 244

104
Rijden
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals
met name het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
De functie uit-/inschakelen:
Met de dashboardtoets



► Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.
W
anneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
het oranje controlelampje branden; als de motor
door de functie was gestopt, wordt deze direct
gestart.
Met de toets van het touchscreen
Deze functie kan via het menu
Rijverlichting /Auto op het touchscreen
worden ingesteld.
Een melding op het instrumentenpaneel
bevestigt de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze
direct gestart.
Bijbehorend controlelampje
Functie geactiveerd.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– De deur aan bestuurderszijde moet zijn
gesloten.


De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.



Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.



De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.



De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen.


Als u
bij een handgeschakelde
versnellingsbak bij een snelheid lager dan
3
km/h (bij uitvoeringen met de BlueHDi
130 S&S-motor) of bij stilstaande auto (bij
uitvoeringen met een andere motor) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat.
– Als u bij een automatische transmissie bij
stilstaande auto het rempedaal intrapt of stand
N selecteert.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
– Steile helling (omhoog of omlaag).
– De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de "START/STOP"-knop) niet sneller
dan 10 km/h gereden.
– De elektrische parkeerrem is/wordt
ingeschakeld.
– Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
– De ontwaseming is ingeschakeld.
– De remassistentie wordt gebruikt.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand mogelijk niet beschikbaar
zolang de auto nog geen snelheid van 8 km/h
heeft bereikt.

Page 107 of 244

105
Rijden
6versnellingshendel in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat.

Als u
bij een automatische transmissie bij
stilstaande auto het rempedaal intrapt of stand
N selecteert.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:


Steile helling (omhoog of omlaag).



De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de "

START/STOP"-knop) niet sneller
dan 10
km/h gereden.


De elektrische parkeerrem is/wordt
ingeschakeld.



Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.



De ontwaseming is ingeschakeld.



De remassistentie wordt gebruikt.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand mogelijk niet beschikbaar
zolang de auto nog geen snelheid van 8 km/h
heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
Motor opnieuw starten (stand START)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
de bestuurder de intentie aangeeft weer weg te
willen rijden.


Met een handgeschakelde
versnellingsbak

, koppelingspedaal volledig
ingetrapt.


als u,
bij een automatische transmissie:


Met de selectiehendel in de stand D

of M,
het rempedaal niet ingetrapt.


Met de selectiehendel in de stand N

en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand D of M.


Met de selectiehendel in de stand P

en het
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel
in de stand R, N, D of M.


Achteruitversnelling ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor start automatisch opnieuw als er weer
aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan
en in de volgende gevallen:

De elektrische parkeerrem wordt
ingeschakeld.



Rijsnelheid hoger dan 3
km/h.
– Onder specifieke omstandigheden
(bijvoorbeeld bij remassistentie of een instelling
van de airconditioning).
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Bij een systeemstoring gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Het lampje van deze toets knippert en er
wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een
storing.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een
waarschuwingsmelding worden weergegeven,
waarbij u wordt verzocht om de selectiehendel in
stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.


Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de toets

START/STOP.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu
alleen door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.

Page 114 of 244

11 2
Rijden
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen
uitgaande van de huidige snelheid van de auto:


Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in
stappen van +
of - 1 km/h te wijzigen.


Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van +
of - 5 km/h te wijzigen.
Wijzigen van de ingestelde snelheid met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:


druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,


druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
► Druk één keer op toets 5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.


Druk nogmaals op toets 5

om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
► Houd het gaspedaal volledig ingedrukt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.


U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om
weer terug te keren naar een snelheid lager dan
de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rem waar nodig om de rijsnelheid te
beperken.
Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt
bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing

De weergave van streepjes (eerst knipperend
en dan permanent) wijst op een storing in de
snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de
snelheidsregelaar uitsluitend als de
verkeerssituatie het mogelijk maakt om
gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u op een van de toetsen voor het wijzigen van
de snelheid drukt, kan de snelheid van uw
auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
Druk het gaspedaal voorbij de weerstand
in om de ingestelde snelheid tijdelijk te
overschrijden (de ingestelde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
– In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
– In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).
– Op bochtige of steile wegen.
– Op gladde of overstroomde wegen.
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Bij rijden op een racecircuit.

Page 115 of 244

11 3
Rijden
6de snelheid drukt, kan de snelheid van uw
auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
Druk het gaspedaal voorbij de weerstand
in om de ingestelde snelheid tijdelijk te
overschrijden (de ingestelde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:


In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.



In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).



Op bochtige of steile wegen.



Op gladde of overstroomde wegen.



Bij slechte weersomstandigheden.



Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 30
km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Afhankelijk van de motor kan de werking van de snelheidsregelaar handmatig
worden onderbroken (met toets 4), door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of als
het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP)
om veiligheidsredenen wordt geactiveerd.
Afhankelijk van de motor blijft de
snelheidsregelaar bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak en het Stop
& Start-systeem na het schakelen actief.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars

1. ON (stand CRUISE)/OFF (stand 0)
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid

Page 135 of 244

133
Rijden
6Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode hoeken
bevinden.
Het Park Assist-systeem werkt niet als de
motor is afgezet.


Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek niet uw handen
tussen de spaken van het stuurwiel.
Let op voorwerpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (zoals wijde
kleding, sjaals en dassen) - Kans op letsel!
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop & Start niet in de STOP-stand. In de
STOP-stand wordt bij het activeren van de
Park Assist de motor gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de
controle van de stuurinrichting
gedurende maximaal 4 parkeercycli over. Na
deze 4 cycli wordt de functie gedeactiveerd.
Als u vindt dat uw auto op dat moment niet
goed geparkeerd staat, moet u zelf het
stuurwiel weer ter hand nemen om de
manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het touchscreen
weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de
weergave van dit pictogram in
combinatie met een maximumsnelheid geeft
aan dat het sturen wordt overgenomen door
het systeem: raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: de
weergave van dit pictogram geeft aan
dat het sturen niet meer door het systeem
wordt uitgevoerd: u moet het stuurwiel zelf
weer ter hand nemen.
Controleer altijd de directe omgeving van
uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.
De functie parkeerhulp is niet
beschikbaar tijdens de meting van de
beschikbare ruimte. Na deze meting
waarschuwt de functie u tijdens de
manoeuvre als uw auto een obstakel nadert:
het geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch weer
geactiveerd gedurende de geassisteerde
parkeermanoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
Werking
Hulp bij fileparkeren
Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden:► Selecteer " Park Assist" in het menu
Auto/Rijverlichting en daarna het
tabblad Snelkoppelingen


van het touchscreen
om de functie te activeren.

Page 141 of 244

139
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15
°C is het beter om
de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 53 liter (of
45 liter, afhankelijk van de uitvoering).
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 6 liter brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt,
wordt dit waarschuwingslampje telkens
weergegeven wanneer het contact wordt
ingeschakeld, samen met een melding en een
geluidssignaal. Onder het rijden worden deze
melding en het geluidssignaal steeds vaker
herhaald terwijl het brandstofniveau naar 0 gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Een pijltje bij het waarschuwingslampje
geeft aan aan welke zijde de
brandstofvulklep zich bevindt.
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter is het raadzaam minimaal
6 liter brandstof te tanken.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan
er een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >