sensor Peugeot 407 2010 Handleiding (in Dutch)
Page 35 of 247
3COMFORT
35
Let erop dat voor een gelijkmatige ver-
deling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit,
de ventilatieroosters, de luchtkanalen
onder de voorstoelen en de ventila-
tieopeningen in de bagageruimte vrij
blijven.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een zware aanhanger op
een steile helling bij een hoge buiten-
temperatuur) kan de airconditioning tij-
delijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Sluit alle ruiten, zodat de airconditio-
ning effectief kan werken.
Controleer regelmatig de staat van het
i n t e r i e u r fi l t e r . D e fi l t e r e l e m e n t e n d i e -
nen periodiek te worden vervangen.
L a a t d e fi l t e r e l e m e n t e n t w e e k e e r z o
vaak vervangen als de omstandighe-
den dit vereisen.
Het airconditioningssysteem is chloor-
vrij en is niet schadelijk voor de ozon-
laag.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per
maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.
Bij stilstand is het normaal dat er onder
de auto een plasje water verschijnt,
aangezien de airconditioning het con-
denswater druppelsgewijs afvoert via
een daarvoor bestemde afvoerope-
ning. Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT-netwerk
controleren.
1. Ventilatieroosters middenconsole.
2. Regeling luchttoevoer dashboard-
kastje (zie hoofdstuk "Indeling in-
terieur").
3. Uitstroomopening beenruimte.
4. Twee uitstroomopeningen onder
aan de middenconsole voor de
achterzitplaatsen.
5. Zijventilatieroosters.
6. Uitstroomopeningen zijruitontwa-
seming.
7. Uitstroomopeningen voorruitont-
waseming.
8. Zonnesensor.
9. Ventilatierooster matige luchtver-
deling. AUTOMATISCHE REGELING AIRCONDITIONING
Het is aan te raden de automatische
regeling van de airconditioning te ge-
bruiken. Hiermee worden de luchthoe-
veelheid, de binnentemperatuur en de
luchtverdeling automatisch en opti-
maal geregeld aan de hand van signa-
len van verschillende sensoren, zodat
u de instelling niet handmatig hoeft te
wijzigen.
Matige luchtverdeling
Het ventilatierooster voor de matige
luchtverdeling, boven in de midden-
console, zorgt voor een gelijkmatige
verdeling van de luchtstroom, zonder
dat tocht optreedt, en voor een opti-
male temperatuur in het interieur.
D e k d e z o n n e s e n s o r
8 niet af.
D e z e z o r g t v o o r d e r e g e l i n g v a n d e
airconditioning.
Gebruiksadviezen
Sluit voor een goede ventilatie
het ventilatierooster voor ma-
tige luchtverdeling 9 niet af.
Sluit voor een optimale ventilatie bij
warm weer het ventilatierooster voor
matige luchtverdeling af en gebruik uit-
sluitend de ventilatieroosters 1 en 5 .
Als de binnentemperatuur zeer hoog
blijft nadat de auto lang in de zon heeft
gestaan, kunt u het passagierscom-
partiment kort ventileren.
Page 84 of 247
5
75
Automatisch inschakelen van de
verlichting
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: bij mist of sneeuw kan de licht-
sensor voldoende licht waarnemen
en zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht zelf in. Inschakelen Handmatig inschakelen van de
follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Bij het inschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Ga naar het menu "Per-
soonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e " van het mul-
tifunctionele display om de
functie in of uit te schake-
len.
Het inschakelen van de func-
tie "Automatisch inschakelen
van de verlichting" via het
menu, mag om veiligheidsre-
denen alleen bij stilstaande
auto plaatsvinden. Ga om de functie "Automa-
tisch inschakelen van de fol-
low-me-home verlichting"
in of uit te schakelen naar
het menu
"Persoonlijke
i n s t e l l i n g e n - c o n fi g u r a -
tie" van het multifunctio-
nele display.
De duur van de tijdscha-
keling kan worden inge-
steld vanuit het menu
"Persoonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e " v a n h e t m u l t i -
functionele display.
Automatisch inschakelen van de
follow-me-home verlichting
Als u de auto verlaat als de functie
automatisch inschakelen van de
verlichting is ingeschakeld, blijven de
parkeer- en dimlichten na het afzetten
van het contact nog gedurende de in-
gestelde tijd branden.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Dek de zonne-/lichtsensor,
die zich in het midden van de
voorruit bevindt, niet af. Deze
sensor wordt gebruikt voor de
regeling van de airconditioning en het
automatisch inschakelen van de ver-
lichting.
Bij een storing in de zonne-/licht-
sensor worden de parkeer- en dim-
lichten ingeschakeld.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen:
zet de motor af,
geef een "lichtsignaal",
verlaat en vergrendel de auto.
Page 85 of 247
5
75
Automatisch inschakelen van de
verlichting
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: bij mist of sneeuw kan de licht-
sensor voldoende licht waarnemen
en zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht zelf in. Inschakelen Handmatig inschakelen van de
follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Bij het inschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Ga naar het menu "Per-
soonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e " van het mul-
tifunctionele display om de
functie in of uit te schake-
len.
Het inschakelen van de func-
tie "Automatisch inschakelen
van de verlichting" via het
menu, mag om veiligheidsre-
denen alleen bij stilstaande
auto plaatsvinden. Ga om de functie "Automa-
tisch inschakelen van de fol-
low-me-home verlichting"
in of uit te schakelen naar
het menu
"Persoonlijke
i n s t e l l i n g e n - c o n fi g u r a -
tie" van het multifunctio-
nele display.
De duur van de tijdscha-
keling kan worden inge-
steld vanuit het menu
"Persoonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e " v a n h e t m u l t i -
functionele display.
Automatisch inschakelen van de
follow-me-home verlichting
Als u de auto verlaat als de functie
automatisch inschakelen van de
verlichting is ingeschakeld, blijven de
parkeer- en dimlichten na het afzetten
van het contact nog gedurende de in-
gestelde tijd branden.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Dek de zonne-/lichtsensor,
die zich in het midden van de
voorruit bevindt, niet af. Deze
sensor wordt gebruikt voor de
regeling van de airconditioning en het
automatisch inschakelen van de ver-
lichting.
Bij een storing in de zonne-/licht-
sensor worden de parkeer- en dim-
lichten ingeschakeld.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen:
zet de motor af,
geef een "lichtsignaal",
verlaat en vergrendel de auto.
Page 88 of 247
5
78
Automatische ruitenwissers
Inschakelen SCHAKELAAR RUITENWISSER ACHTER (407 SW)
Uitschakelen
Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnenspie-
gel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat of
controleer of de schakelaar niet in de
stand voor automatisch wissen staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is. Automatische ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld op het moment dat u de ach-
teruitversnelling inschakelt, wordt de
ruitenwisser achter geactiveerd in de
intervalstand.
Opmerking: schakel bij mon-
t a g e v a n e e n fi e t s e n d r a g e r
deze functie uit via het menu
"persoonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e " v a n h e t m u l t i f u n c t i o n e l e
display of gebruik een speciale, door
P E U G E O T g e h o m o l o g e e r d e fi e t s e n -
drager.
Draai de ring in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet dient de
schakelaar opnieuw geactiveerd te
worden. Zet de schakelaar hiervoor in
een willekeurige stand en vervolgens
weer in de gewenste stand.
Zet de schakelaar eerst in de stand
0
en vervolgens weer in de stand AUTO .
Er verschijnt een pictogram op het
display van het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
In de stand AUTO werken de rui-
tenwissers automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de hoe-
veelheid neerslag aangepast.
Schakelaar met alleen de automati-
sche stand
In het geval van een storing werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Schakelaar met intervalstand en automatische stand
De stand AUTO wordt onderbroken als de
ruitenwissers handmatig worden bediend
met de schakelaar, waarbij het pictogram
op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt in combinatie met een
melding op het multifunctionele display.
De stand AUTO wordt onderbroken
als de ruitenwissers handmatig wor-
den bediend door de schakelaar A
omhoog te bewegen en deze weer in
de stand "
0" te zetten, waarbij het pic-
togram op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
Page 89 of 247
5
78
Automatische ruitenwissers
Inschakelen SCHAKELAAR RUITENWISSER ACHTER (407 SW)
Uitschakelen
Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnenspie-
gel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat of
controleer of de schakelaar niet in de
stand voor automatisch wissen staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is. Automatische ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld op het moment dat u de ach-
teruitversnelling inschakelt, wordt de
ruitenwisser achter geactiveerd in de
intervalstand.
Opmerking: schakel bij mon-
t a g e v a n e e n fi e t s e n d r a g e r
deze functie uit via het menu
"persoonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e " v a n h e t m u l t i f u n c t i o n e l e
display of gebruik een speciale, door
P E U G E O T g e h o m o l o g e e r d e fi e t s e n -
drager.
Draai de ring in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet dient de
schakelaar opnieuw geactiveerd te
worden. Zet de schakelaar hiervoor in
een willekeurige stand en vervolgens
weer in de gewenste stand.
Zet de schakelaar eerst in de stand
0
en vervolgens weer in de stand AUTO .
Er verschijnt een pictogram op het
display van het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
In de stand AUTO werken de rui-
tenwissers automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de hoe-
veelheid neerslag aangepast.
Schakelaar met alleen de automati-
sche stand
In het geval van een storing werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Schakelaar met intervalstand en automatische stand
De stand AUTO wordt onderbroken als de
ruitenwissers handmatig worden bediend
met de schakelaar, waarbij het pictogram
op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt in combinatie met een
melding op het multifunctionele display.
De stand AUTO wordt onderbroken
als de ruitenwissers handmatig wor-
den bediend door de schakelaar A
omhoog te bewegen en deze weer in
de stand "
0" te zetten, waarbij het pic-
togram op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
Page 105 of 247
7VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
om de inzittenden (behalve de middel-
ste achterpassagier) te beschermen
bij ernstige aanrijdingen. De airbags
vormen een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met gordel-
krachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (behalve de middelste
achterpassagier); direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas uit de air-
bags zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding de bestuurder en
voorpassagier om de kans op hoofd-
en borstletsel te verminderen.
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met wat onscha-
delijke rook en een knal, als
gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die daar gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins ver-
minderen. Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd
(behalve als de airbag vóór aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld) bij een
ernstige frontale aanrijding binnen de
frontale impactzone
A , in de lengterich-
ting van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de in-
zittende naar voren wordt geworpen.
De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Page 118 of 247
8RIJDEN
102
DETECTIESYSTEEM TE LAGE BANDENSPANNING
Sensoren controleren tijdens het rij-
den de bandenspanning en zenden
een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is.
Te lage bandenspanning Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel.
Het pictogram verschijnt in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display die
aangeeft welke band(en) het betreft.
Laat als dit pictogram verschijnt zo
snel mogelijk de bandenspanning
controleren.
Lekke band
Dit pictogram verschijnt in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display
die aangeeft welke band(en) het be-
treft en wordt gevolgd door het picto-
gram STOP . Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en de
remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van een
band moeten worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd, dient het systeem
door het PEUGEOT-netwerk opnieuw
geïnitialiseerd te worden.
Het detectiesysteem te lage ban-
denspanning is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder niet door het
systeem kunnen worden vervangen.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning nog regelmatig worden
gecontroleerd (zie de sticker op de
middenstijl in de opening van het be-
stuurdersportier). De bandenspanning
heeft een belangrijke invloed op het
weggedrag van de auto en de slijtage
van de banden, vooral onder zware rij-
omstandigheden (zware lading, hoge
rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van het
reservewiel te controleren.
Het detectiesysteem te lage banden-
spanning kan tijdelijk worden ver-
stoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
Opmerking : deze melding
wordt ook weergegeven als
één van de wielen niet op de
auto aanwezig is (bij repara-
tie) of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden ge-
monteerd.
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele dis-
play, betekent dit dat de bandenspan-
ning van één of meerdere wielen niet
meer gecontroleerd wordt of het duidt
op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Page 119 of 247
8RIJDEN
103
PARKEERHULP VOOR EN ACHTER MET GRAFISCHE WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN
Zorg er voor een optimale
werking voor dat de sensoren
bij slecht weer of in de winter
niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Dit systeem bestaat uit ultrasoonsen-
soren:
- vier in de voorbumper,
en
- vier in de achterbumper. Detectiezone
Het systeem wordt onderbro-
ken als de auto langer dan
3 seconden stilstaat.
Detectie
De detectie wordt ingeschakeld zodra:
- de achteruit wordt ingeschakeld,
- de auto met een snelheid lager
dan 10 km/h vooruit rijdt.
Een geluidssignaal en de weergave
van de auto op het multifunctionele
display geeft aan dat het systeem is
ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich voor of achter
de auto bevindt. Het systeem detec-
teert echter geen obstakels die zich
vlak onder de bumper bevinden.
Een paaltje, een pylon of een gelijk-
soortig voorwerp wordt bij het begin
van de manoeuvre wel waargenomen,
maar niet meer als de auto dichter bij
het voorwerp komt.