Peugeot 508 2012 Handleiding (in Dutch)

Page 161 of 340

6
159
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL- SU:zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:


- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,

- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,

- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X:zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.

Page 162 of 340

160
!
!
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen





Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van deachterportierruiten.
Inschakelen
)Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevesti
gt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zi
jruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen
)
Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.


Als het lampje een ander signaal geeft,wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.


Dit systeem werkt onafhankelijk van decentrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contactaltijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto altijdde sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt deelektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiersde auto ongehinderd kunnen verlaten.

Page 163 of 340

7
161
i
Veiligheid












Richtingaanwijzers
)Links: duw de hendel helemaal omlaag.)Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.

Functie "snelweg"

Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
ver volgens drie keer.


Wanneer de richtingaanwijzers nameer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.





Alarmknipperlichten
Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijker tijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, en afhankelijk van de mate
van remvertraging, en als het ABS ingrijpt of alseen aanrijding wordt gesignaleerd, worden de
alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.) U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.

Page 164 of 340

162
i
Veiligheid





Claxon
)Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor directgevaar.
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen:


- direct gevaar,

- inhalen van een fietser of voetganger,

- naderen van een onoverzichtelijke situatie.









Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT- he lp de sk .
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

Page 165 of 340

7
163
i!
i
i
Veiligheid








Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal uitzendt als de
bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan
20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Alle reparaties aan een wiel dat met ditsysteem is uitgerust en het ver vangenvan een band moeten wordenuitgevoerd door het PEUGEOT- net wer k of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het ver wisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordtgedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats opnieuwgeïnitialiseerd te worden.
Deze melding wordt ook weergegevenals één van de wielen niet op de autoaanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor opde auto worden gemonteerd.


Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeeninhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder nietdoor het systeem kunnen worden vervangen.



Ondanks dit systeem moet debandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig wordengecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op hetweggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zwarerijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaaléén keer per maand gecontroleerdte worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteemkan tijdelijk worden verstoorddoor radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.
Er wordt een meldin
g op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, incombinatie met een geluidssignaal, om aan tegeven welke band(en) het betreft.


Te l age bandenspanning
Dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje
STOP
gaan brandenin combinatie met een geluidssignaalen een melding op het display van het instrumentenpaneel die aangeeft welke
band(en) het betreft.) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen. ) Ver vang de beschadigde band (lekke band
of veel te lage bandenspanning) en laat debandenspanning zo snel mogelijk controleren.

Lekke band
Er wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en)de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt of om
aan te geven dat er een storing in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de defecte sensor(en) te
vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
)Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.

Page 166 of 340

164
Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC:Electronic Stability Control) dat de volgendesystemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de d
ynamische stabiliteitscontrole (CDS).







Elektronische stabiliteitscontrole (ESC)


Begrippen


Antiblokkeersysteem (ABS) enelektronische remdrukregelaar (REF)

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid vanuw auto en voor een betere controle in bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukre
gelaar verdeelt deremdruk over de wielen.


Noodremassistentie (AFU)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodatde remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt er voor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.

Antispinregeling (ASR)

De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aan
gedreven wielenen de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.


Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)

De CDS houdt de vier wielen in de gaten engrijpt, als de koers van de auto afwijkt vande door de bestuurder gewenste richting,automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.

Page 167 of 340

7
165
i
!
Veiligheid
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt deIntelligent Traction Controlhet doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zor
gen. Zo wordt de aandrijving en debestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,modder, enz.) kan het nuttig zijn de
dynamische stabiliteitscontroleen deantislipregelingtijdelijk uit te schakelen, zodatde wielen kunnen slippen, waardoor ze meer grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
w
eer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) enelektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.


Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw autozijn gehomologeerd.
De normale werking van hetantiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden incombinatie met een geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.

Als dit lampje gaat branden incombinatie met het lampje STOP
, Peen geluidssignaal en een meldingop het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 168 of 340

166
!
Veiligheid
Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weini
g grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat
geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.

Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het ESP-systeem uit teschakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. Debestuurder mag zich echter nooit latenverleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving vande voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van hetremsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en hetuitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT- netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerdewerkplaats.



Storing
Als dit verklikkerlampje gaat brandenin combinatie met een geluidssignaalen een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.

Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aan
gezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.)Druk nogmaals op de knop "ESP OFF"
om
het systeem handmatig weer in te schakelen.

)
Druk op de knop "ESP OFF"
.

Als dit verklikkerlampje en het lampje
op de knop gaan branden, grijpt hetESP-systeem niet meer in op de
werking van de motor.

Page 169 of 340

7
167
Veiligheid
Veiligheidsgor dels

Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
Omdoen
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. )
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.



Losmaken
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.


De veili
gheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige
aanrijding zorgen de pyrotechnischegordelspanners er voor dat de veiligheidsgordelsstevig tegen de lichamen van de inzittenden
worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.

De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.

Page 170 of 340

168
Veiligheid
Hoogteverstelling vóór
)Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop in en schuif deze in één van de
standen.



Als de wagensnelheid hoger is
dan 20 km/h, knippert (knipperen)het pictogram (de pictogrammen)gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de
pictogrammen) branden zolang de bestuurder
of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet
heeft (hebben) vastgemaakt.









Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt
1.Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2. Pictogram veiligheidsgordel links voor.3.
Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.4.Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.Pictogram veiligheidsgordel midden achter.
6. Pictogram veiligheidsgordel links achter.


Pictogram(men)veiligheidsgordel(s) voor en achter
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram 1op het
instrumentenpaneel en de
desbetreffende picto
grammen(2 t/m 6) op het pictogrammendisplay van
de veiligheidsgordels en passagiersairbagrood branden als de desbetreffendeveiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.

Page:   < prev 1-10 ... 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 ... 340 next >