Peugeot 508 2019 Handleiding (in Dutch)
Page 121 of 320
119
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje brengt
de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een ongeval.
Volg nauwkeurig de montagevoorschriften
in de handleiding die bij het kinderzitje is
geleverd.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto, waarin staat vermeld welke
kinderzitjes geschikt zijn.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
montage-instructies van de fabrikant.
Om het kinderzitje aan de TOP TETHER te bevestigen:
F v er wijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop u
het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun
op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is ver wijderd),
F
v
oer de riem van het kinderzitje over de rugleuning
van de zitplaats heen, tussen de openingen voor
de pennen van de hoofdsteun door,
F
b
evestig de aansluiting van de bovenste riem aan
de bevestigingsring B ,
F
s
pan de bovenste riem aan.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de
linker zitplaats van de achterbank kunt
plaatsen, moet u eerst de middelste
veiligheidsgordel achter naar het midden
van de auto duwen op een zodanige
manier dat de gordel normaal blijft
werken. "
RÖMER Baby- Safe Plus met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboor te tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt bevestigd.
Wordt alleen geplaatst op de voorpassagiersstoel of op de buitenste zitplaatsen achter.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
RÖMER Duo Plus ISOFIX(lengtecategorie: B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en,
met
de bovenste riem, aan de ring B ,
de
TOP TETHER.
Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel
vóór of op de buitenste zitplaatsen achter. De hoofdsteun van de zitplaats moet omhoog worden gezet.
3 kantelstanden: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel
van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
5
Veiligheid
Page 122 of 320
120
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het i-Size logo aangegeven met een letter (A t /m G ).
Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie
< 10
kg
(groep 0)
Tot ongeveer 6
maanden< 10
kg
< 13
kg
(groep 0)
(groep 0+)
Tot ongeveer 1 jaar 9 -18 kg
(g ro e p 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"Rug in de rijrichting"
"Rug in de rijrichting""Gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Zitplaats
Zitrij 1 (a) Passagiers-
stoel
met hoogtever- stelling Met airbag
vóór aan
passagierszijde uitgeschakeld: "OFF" X
IL ILIUF/IL
Met airbag vóór aan
passagierszijde ingeschakeld: "ON" X
XXIUF/IL
Zitrij 2 (b) Buitenste zitplaatsen achter
ILIL (c) IL (c)IUF/IL (c)
Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX
Veiligheid
Page 123 of 320
121
I UF:zitplaats geschikt voor de bevestiging
met behulp van de Top Tether van een
universeel ISOFIX-kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting".
IL: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel gehomologeerd
ISOFIX-kinderzitje:
-
"
met de rug in de rijrichting",
bevestigd met behulp van een
bovenste riem of een steun,
-
"
met het gezicht in de rijrichting",
bevestigd met behulp van een steun.
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste
riem of een steun.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van
uw land alvorens een kinderzitje op deze
plaats te bevestigen.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is
bevestigd, kunnen één of beide andere
zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk
niet meer worden gebruikt.
(c) Verwijder de hoofdsteunen.i-Size-kinderzitjes
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen .
X: zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie. i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten
die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen
worden vastgemaakt.
i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
-
e
en bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan bevestigingsring B
-
o
f een steun die op de vloer rust vóór de
voor
i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats
van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een
ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over ISOFIX-bevestigingen .
5
Veiligheid
Page 124 of 320
122
Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het
bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen
die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
i- U:zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting of met de rug in de rijrichting.
i - UF: zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting. (a)
Raadpleeg de wettelijke bepalingen
van uw land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
(b) Zet de rugleuning in een stand van 45°
en installeer het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze
contact met de rugleuning van het
kinderzitje maakt.
Handbediend kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de
carrosserie aangebrachte sticker.
Inschakelen
F Draai met de geïntegreerde sleutel de rode
knop tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links bij het rechter achterportier.
Zitplaats
Airbag
voorpassagier
i-Size-bevestigings- systeem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel (b) Uitgeschakeld:
"OFF" i-U
Ingeschakeld: "ON" i-UF
Zitrij 2 Buitenste zitplaatsen
i-U
Middelste zitplaats Geen i-Size
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor i-Size-kinderzitjes
Veiligheid
Page 125 of 320
123
Uitschakelen
F Draai met de geïntegreerde sleutel de rode
knop tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
Ver war de rode knop van de kinderbeveiliging
niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Elektrische
kinderbeveiliging
(Afhankelijk van de uitvoering).
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend en blokkeert de bediening van
de achterportierruiten.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het rode lampje van de toets gaat branden.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit
rode lampje branden.
Het blijft mogelijk om de portieren van
buitenaf te openen en de achterportierruiten
via het bedieningspaneel op het
bestuurdersportier te bedienen.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets. Het lampje van de toets gaat uit.
Het lampje blijft uit zolang de kinderbeveiliging
is uitgeschakeld.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto kunnen verlaten.
5
Veiligheid
Page 126 of 320
124
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto (motor en
versnellingsbak) ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 127 of 320
125
Bij het trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F
A
ls dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP, stop dan zo
snel mogelijk en zet de motor af. Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000 km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Sommige rijhulp- of parkeerhulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die over een
geheime code beschikt. Om te kunnen starten,
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem de
motorregelmodule om te voorkomen dat de motor
na een eventuele inbraak in de auto gestart kan
worden.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk.
Starten/afzetten van de
motor
Starten van de motor
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
6
Rijden
Page 128 of 320
126
De elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem moet zich in de auto
te bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, wordt er een
melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel naar deze
zone zodat de motor kan worden gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de rubriek
"Sleutel niet gedetecteerd – Noodprocedure
voor het starten".
F
D
ruk op de knop " START/STOP"; houd
het pedaal ingetrapt tot de motor is
aangeslagen.
De stuurkolom wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie (EAT6/EAT8) wordt het stuurslot
niet vergrendeld.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor
bij temperaturen onder nul en/of bij koude
motor pas gestart als het lampje voor het
voorgloeien is gedoofd. F
m
oet u bij een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal
ingetrapt houden en niet nogmaals op de
knop " START/STOP " drukken voordat de
motor is aangeslagen.
F
m
oet u bij een automatische transmissie
het rempedaal ingetrapt houden en niet
nogmaals op de knop " START/STOP"
drukken voordat de motor is aangeslagen.
Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuur wiel
heen en weer worden bewogen ter wijl de
knop " START/STOP " wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen.
F Houd, als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt, het koppelingspedaal volledig
ingetrapt.
of
F
Z
et bij een automatische transmissie de
selectiehendel in de stand P of N.
F
T
rap, ter wijl de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt, het rempedaal in.Als dit lampje gaat branden nadat u op
de knop " START/STOP " hebt gedrukt:
Bij benzinemotoren kan na een koude
start gedurende maximaal 2 minuten
het voor ver warmen van de katalysator
bij een stilstaande auto met draaiende
motor (verhoogd stationair toerental)
waarneembare motortrillingen met zich
meebrengen.
Als de motor afslaat, laat dan het
koppelingspedaal los en trap dit
ver volgens weer in. De motor start
vervolgens automatisch. Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto ter wijl de motor nog draait.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair
draaien.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie bij voorkeur de
stand P of N .
F
D
ruk, ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt, op de knop " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuur wiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie (EAT6/EAT8) wordt het stuurslot
niet vergrendeld, maar wordt de versnellingsbak
vergrendeld in stand P .
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Rijden
Page 129 of 320
127
Aanzetten
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap ver volgens het
koppelingspedaal volledig in.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap ver volgens het rempedaal stevig in.
F
D
ruk op de knop " START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten
van de motor
F Houd om het afzetten van de motor te bevestigen de knop
"START/STOP " ongeveer
5
seconden ingedrukt.
Druk, met de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem in het interieur
van de auto, zonder een pedaal in te trappen
op de knop "
START/STOP " om het contact aan
te zetten.F Druk op de knop " START/STOP":
de verlichting en lampjes van het
instrumentenpaneel gaan branden zonder dat
de motor wordt gestart.
F
Druk nogmaals op deze knop om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.F Houd de afstandsbediening tegen de lezer. Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied bevindt,
verschijnt een melding op het instrumentenpaneel
als een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
afzetten van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het rijden).
Houd de knop " START/STOP
" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
6
Rijden
Page 130 of 320
128
Elektrische parkeerrem
Wanneer de automatische werking is
geactiveerd, zorgt dit systeem er voor dat de
parkeerrem automatisch wordt aangetrokken
bij het afzetten van de motor en automatisch
wordt vrijgezet bij het wegrijden.
Verklikkerlampje
Dit verklikkerlampje gaat zowel op
het instrumentenpaneel als op de
hendel branden om te bevestigen
dat de parkeerrem is aangetrokken.
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit
verklikkerlampje uit om dit te bevestigen.
Dit verklikkerlampje knippert op de hendel
wanneer de parkeerrem handmatig wordt
aangetrokken of vrijgezet.
In het geval van een lege accu werkt de
elektrische parkeerrem niet.
Beveilig bij een handgeschakelde
versnellingsbak als de parkeerrem niet is
aangetrokken de auto tegen wegrollen door
een versnelling in te schakelen
Beveilig bij een automatische transmissie
als de parkeerrem niet is aangetrokken
de auto tegen wegrollen door de
meegeleverde wielblokken tegen een van
de wielen te plaatsen.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De bestuurder kan op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de
hendel:
F
d
oor kort aan de hendel te trekken om de
parkeerrem aan te trekken,
F
d
oor de hendel kort in te drukken ter wijl
u het rempedaal ingetrapt houdt om de
parkeerrem vrij te zetten.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd. Controleer voordat u de auto verlaat
of de parkeerrem is aangetrokken:
de lampjes van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en op de hendel
moeten allebei permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken,
klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven als het
bestuurdersportier wordt geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Als een aanhangwagen achter uw auto is
gekoppeld, op een steile helling wordt geparkeerd
of uw auto zwaar is beladen, dient u bij een auto
met een handgeschakelde versnellingsbak bij
het parkeren de voor wielen naar het trottoir te
sturen en een versnelling in te schakelen. Als een
aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, op
een steile helling wordt geparkeerd of uw auto
zwaar is beladen, dient u bij een auto met een
automatische transmissie bij het parkeren de
voor wielen naar het trottoir te sturen en de stand
P
te selecteren. Als een aanhangwagen achter
uw auto is gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra
de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan het stuurslot niet
worden vergrendeld.
Rijden