Peugeot Bipper 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 11 of 180

9
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oogopslag
VOORZIENINGEN ACHTER (COMBI)




110


Met achterdeuren



1.
Sjorogen.

2.
Bagagenet.

3.
Gereedschapsetui.

4.
Hoedenplank.


Met achterklep



1.
Sjorogen.

2.
Bagagenet.

3.
Hoedenplank.

4.
Bevestigingsriemen/gereedschapsetui.

5.
Uitneembare lamp/
bagageruimteverlichting.

Page 12 of 180

10
In een oogopslag

COMFORT


Bestuurdersstoel verstellen


In lengterichting
In hoogte


Rugleuningverstelling (A)
Lendensteun (B)



95

Page 13 of 180

11
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oogopslag


Veiligheidsgordels vóór



A.
Vastmaken.



118


COMFORT


Stuurwiel verstellen



1.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel.


2.
Verstellen in hoogte en diepte.

3.
Vergrendelen van het stuurwiel met de
hendel.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit als de
auto stilstaat.



48



Buitenspiegels elektrisch verstellen


A

.
Selecteren van de buitenspiegel aan
bestuurderszijde.

B.
Selecteren van de buitenspiegel aan
passagierszijde.

C

.
Verstellen van de buitenspiegel.



46



Binnenspiegel instellen



1.
Selecteren van de dag/nachtstand van de
spiegel.

2.
Verstellen van de binnenspiegel.



46

Page 14 of 180

12
In een oogopslag

ZICHT


Ring
Uit.
Parkeerlicht.
Dimlicht/grootlicht.

Mistlampen vóór
Mistachterlicht.
of
Mistlampen vóór en mistachterlicht.



41




Richtingaanwijzers


Functie "autosnelweg"
Beweeg de lichtschakelaar kort omhoog
of omlaag tot aan het zware punt. De
richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde
knipperen drie keer.



41




Ruitenwissers


Ring A: ruitenwissers vóór



43


Ring B: ruitenwisser achter



43

Eén keer wissen.
Interval.
Ruitensproeier. Ruitensproeiers.
Uit.


Verlichting

Uit.
Interval.
Constant wissen met lage snelheid.
Constant wissen met hoge snelheid. Beweeg de lichtschakelaar omhoog of
omlaag tot voorbij het zware punt. De
richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde
blijven knipperen tot de schakelaar weer in de
middelste stand terugkomt.

Page 15 of 180

13
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oogopslag




103

VENTILATIE


Aanbevolen instellingen



Gewenste werking



Verwarming of handbediende airconditioning




Luchtverdeling



Luchtopbrengst





Luchtrecirculatie / toevoer
van buitenlucht



Temperatuur



Handbediende
airconditioning




WARM





KOUD





ONTWASEMEN

ONTDOOIEN

Page 16 of 180

14
In een oogopslag

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Instrumentenpaneel
Rij drukschakelaars



A.
Als het contact wordt aangezet, geeft
de wijzer de resterende hoeveelheid
brandstof aan.
Bij draaiende motor gaat het bijbehorende
waarschuwingslampje uit. Als het blijft
branden, is het minimumniveau van de
brandstofvoorraad bereikt.

B.
Als het contact wordt aangezet, geeft de
wijzer de koelvloeistoftemperatuur aan.
Bij draaiende motor gaat het bijbehorende
waarschuwingslampje uit.

C.
Als het contact wordt aangezet, blijft het
waarschuwingslampje motorolieniveau niet
branden.
Ga indien nodig tanken of vul koelvloeistof of
olie bij.

A.
Intelligent Traction Control.

117


1.
Als het contact wordt aangezet, gaan
de oranje en rode verklikker- en
waarschuwingslampjes branden.

2.
Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er
lampjes blijven branden.

Verklikker- en waarschuwingslampjes




29
of
Antislipregeling (ASR).

115

B.
Stop & Start-systeem.


55

C.
Alarmknipperlichten.

113

D.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming.


102

E.
Vergrendeling /Ontgrendeling laadruimte
(Bedrijfswagen).

39





22

Page 17 of 180

IN EEN OOGOPSLA
G
In een oogopslag
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN


Airbag vóór aan passagierszijde

De airbag vóór aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld met behulp van de toets
MENU, die zich links van het stuurwiel bevindt.

Niet-vastgemaakte veiligheidsgordels



A.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
bestuurder niet vastgemaakt.



118



122



Laddervormige afscheiding
(Bedrijfswagen)
De laddervormige afscheiding beschermt de
bestuurder tegen schuivende lading.



108


1.
Druk op de toets MENU.

2.
Selecteer "Bag" en bevestig met de toets
MENU.

3.
Selecteer "OFF" en bevestig met de toets
MENU,

4.
Selecteer "JA" en bevestig met de toets
MENU.

Page 18 of 180

16
In een oogopslag

RIJDEN


Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak

Weergave op het instrumentenpaneel
Starten



50
Deze versnellingsbak met 5 versnellingen
biedt naar keuze het comfort van automatisch
schakelen of het plezier van handmatig
schakelen.

N.
Neutraalstand.

R.
Achteruit.

M +/-.
Handmatige stand.

A.
Automatische stand.

E.
Programma voor zuinig rijden. De ingeschakelde versnelling en de
geselecteerde schakelwijze verschijnen op het
display van het instrumentenpaneel.

N:
neutraalstand.

R:
achteruit.

1 2 3 4 5:
ingeschakelde versnellingen.

AUTO:
automatische stand.

E:
programma voor zuinig rijden. Selecteer de stand N
en trap het rempedaal in
tijdens het starten van de motor.
Start de motor.
Zet de selectiehendel in de handmatige stand
of in de automatische stand door deze eerst in
de middenstand te zetten en vervolgens enige
tijd naar links te drukken of schakel met behulp
van de selectiehendel de achteruitversnelling
(stand R
) in.
Zet de handrem vrij.
Laat het rempedaal los en geef gas.

Page 19 of 180


Overgang naar de STOP-stand van de motor


Stop & Start-systeem



- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak;
trap het
koppelingspedaal in,

- auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak;




laat het rempedaal los terwijl de
selectiehendel in de stand A
of M
staat,


of laat het rempedaal los terwijl de
selectiehendel in de stand N
staat en zet
de hendel vervolgens in de stand A
of M
,


of schakel de achteruitversnelling in.

Overgang naar de START-stand van de motor


Uitschakelen / Inschakelen


- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak;
zet, terwijl de auto stilstaat,
de versnellingspook in de neutraalstand en
laat het koppelingspedaal los,

- auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak;

houd, terwijl de auto stilstaat, het
rempedaal ingetrapt of zet de
selectiehendel in de stand N
.
U kunt het systeem op elk gewenst moment
uitschakelen door op de toets "S - OFF"
te
drukken; het controlelampje van de toets gaat
branden en er wordt een melding weergegeven
op het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor met de sleutel wordt
gestart. Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan de motor automatisch overgaan in
de START-stand. In dat geval wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje
"S"
enkele seconden knipperen om vervolgens
te doven.
Zet altijd het contact met de sleutel
af als u brandstof gaat tanken,
handelingen onder de motorkap gaat
uitvoeren of als u de auto verlaat. Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan het voorkomen dat de motor niet overgaat
in de STOP-stand. In dat geval wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje
"S"
enkele seconden knipperen om vervolgens
te doven.



55



56




57

Het controlelampje "S"
op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor wordt afgezet: Het controlelampje "S"
dooft en de
motor wordt gestart:
Om te voorkomen dat de motor te vaak
wordt afgezet als u langzaam rijdt,
wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de wagensnelheid hoger
dan ongeveer 10 km/h is geweest.
17
IN EEN OOGOPSLA
G
In één oogopslag

Page 20 of 180

18
In een oogopslag

RIJDEN


Snelheidsregelaar



1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsregelaar.

2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.
Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.

4.
Snelheidsregeling onderbreken/hervatten.
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij
een wagensnelheid hoger dan 30 km/h en met
minimaal de tweede versnelling ingeschakeld.



44


1.
Stand STOP
- Uit.

2.
Stand MAR
- Contact aan.

3.
Stand AV V
- Starten.


Contactslot

Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnen de instellingen van het systeem op
het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel

Snelheidsregelaar


STARTEN

Hang geen zware voorwerpen aan
de sleutel; hierdoor wordt er druk
uitgeoefend op het contactslot, wat
storingen kan veroorzaken.



34

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 180 next >