PEUGEOT EXPERT 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Page 141 of 324
139
Rijden
6► Draai de sleutel in stand 2 (contact aan) om de
motor te laten voorgloeien.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uit gaat en draai dan
de sleutel in stand 3 zonder het gaspedaal in te
drukken om de startmotor in te schakelen totdat de
motor start. Zodra de motor start, laat u de sleutel
los, zodat deze teruggaat naar stand 2 .
Het waarschuwingslampje gaat niet branden
als de motor al op bedrijfstemperatuur is.
Onder sommige weersomstandigheden moeten
de volgende aanbevelingen worden gevolgd:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
–
Bij winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje voor voorgloeien langer
branden na het inschakelen van het contact.
Wacht met starten totdat het lampje uit is.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan
-23
°C) gedurende 4 minuten stationair
draaien voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat
de mechanische onderdelen van de auto (motor
en versnellingsbak) goed werken en langer
meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten ruimte:
verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Als de motor niet onmiddellijk start, zet dan het contact uit.
Wacht een paar seconden voordat u opnieuw
probeert te starten. Als de motor ook na een
aantal pogingen niet start, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor en de
motor kunnen dan beschadigd raken.
Met Sleutelloos instap- en startsysteem
► Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich in de
auto bevindt, in het detectiegebied.
► Druk op de toets " START/STOP".
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor start
vrijwel direct.
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij
sommige weersomstandigheden wordt
aanbevolen om de volgende voorschriften te
volgen:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen niet
stationair warmdraaien, maar rijd meteen weg
zonder de motor veel toeren te laten maken.
–
Als het contact onder winterse
omstandigheden wordt ingeschakeld, blijft het
controlelampje voor voorgloeien langer branden.
Wacht totdat het lampje uit is voordat u de motor
start.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan -23
°C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat de
mechanische onderdelen van de auto (motor
en versnellingsbak) goed werken en langer
meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten ruimte:
verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Als, bij een auto met dieselmotor, de temperatuur onder nul is, start de
motor alleen wanneer het waarschuwingslampje
voor het voorgloeien uit is.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat
u op de toets "START/STOP" hebt gedrukt, moet
u het rem- of het koppelingspedaal ingetrapt
houden totdat het waarschuwingslampje dooft.
Druk niet nogmaals op de toets "START/STOP"
voordat de motor draait.
De afstandsbediening van het "Sleutelloos instap- en startsysteem"-systeem moet zich
binnen het detectiegebied bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor terwijl u
de afstandsbediening op zak hebt.
Page 142 of 324
140
Rijden
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn
voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.
Starten / afzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzehendel moet in stand P staan.
► Wanneer u een gewone sleutel of
afstandsbediening gebruikt, trap het rempedaal in
en draai de sleutel in stand 3 totdat de motor start,
zonder het gaspedaal in te trappen. Zodra de motor
start, laat u de sleutel los, zodat deze teruggaat naar
stand 2.
► Wanneer u Sleutelloos instap- en startsysteem
gebruikt, trap dan het rempedaal in en druk kort op
de knop "START/STOP".
► Houd het rempedaal ingetrapt totdat het
controlelampje READY gaat branden en u een
geluidssignaal hoort, om aan te geven dat u met de
auto kunt gaan rijden.
► Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer stand
D of R .
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden en slaat de naald van
de vermogensmeter één keer volledig uit. Deze gaat
vervolgens naar de neutraalstand. De stuurkolom
Als de afstandsbediening zich buiten het
detectiegebied bevindt, wordt er een melding
weergegeven.
Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor
zorgen dat de afstandsbediening zich binnen het
gebied bevindt.
Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuurwiel heen en
weer worden bewogen terwijl de toets "START/
STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen. Er wordt een melding
weergegeven.
Uitschakelen
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
► Zet de auto stil.
► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en
verwijder deze vervolgens uit het contact.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
► Controleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, met name als de auto op een helling
staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
afstandsbediening mee te nemen.
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Eco-mode
Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop), kunt
u gedurende een maximale duur van in totaal
ongeveer 30 minuten functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de interieurverlichting en het
dimlicht nog blijven gebruiken.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact)
van het contactslot blijft staan, zal het contact na
een uur automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om
het contact weer aan te zetten.
Met Sleutelloos instap- en startsysteem
► Zet de auto stil.
► Druk op de toets " START/STOP" terwijl de
afstandsbediening zich in het detectiegebied
bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
–
gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik
van deze bevestigingen is verplicht,
–
leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
Page 143 of 324
141
Rijden
6Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn
voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.
Starten / afzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzehendel moet in stand P staan.
► W anneer u een gewone sleutel of
afstandsbediening gebruikt, trap het rempedaal in
en draai de sleutel in stand 3 totdat de motor start,
zonder het gaspedaal in te trappen. Zodra de motor
start, laat u de sleutel los, zodat deze teruggaat naar
stand 2.
►
W
anneer u Sleutelloos instap- en startsysteem
gebruikt, trap dan het rempedaal in en druk kort op
de knop "START/STOP".
►
Houd het rempedaal ingetrapt totdat het
controlelampje READY gaat branden en u een
geluidssignaal hoort, om aan te geven dat u met de
auto kunt gaan rijden.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer stand
D of R .
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden en slaat de naald van
de vermogensmeter één keer volledig uit. Deze gaat
vervolgens naar de neutraalstand. De stuurkolom
wordt automatisch ontgrendeld (u kunt een geluid
horen en voelen dat het stuurwiel beweegt).
Uitschakelen
► Wanneer u een gewone sleutel of sleutel met
afstandsbediening gebruikt, draai dan de sleutel
helemaal in stand 1 (Stop).
►
Als u
Sleutelloos instap- en startsysteem
gebruikt, druk dan op de toets "START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
–
De transmissie in stand
P
staat.
–
Het controlelampje
READY niet brandt.
De transmissie wordt automatisch in stand P gezet wanneer de motor wordt afgezet of
wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl er niet aan de vereiste voorwaarden
voor het afzetten is voldaan, hoort u een
geluidssignaal en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven.
Bijzonderheid Sleutelloos
instap- en startsysteem
Contact inschakelen zonder de motor te
starten
Wanneer de elektronische sleutel van het "Sleutelloos instap- en startsysteem"-
systeem zich in de auto bevindt, kunt u op de toets "
START/STOP" drukken zonder een van de
pedalen in te trappen om het contact aan te zetten.
►
Druk nogmaals op deze toets om het contact af
te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als
het systeem de sleutel niet waarneemt in de
detectiezone of als de batterij van de elektronische
sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer.
►
Zet bij een auto
met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
►
Selecteer bij een auto
met een automatische
transmissie of selectiehendel
(elektrisch) stand P
en trap vervolgens het rempedaal in.
►
Druk op de toets "
START/STOP".
De motor wordt gestart.
Afstandsbediening niet herkend
Als de afstandsbediening zich niet meer in het
detectiegebied bevindt, verschijnt er een melding
Page 144 of 324
142
Rijden
Altijd met draaiende motor:
► Trek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
► Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel
te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Deze automatische werking kan in bepaalde
situaties worden uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel het instrumentenpaneel als de bediening om te
bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in
combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgegeven, in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgegeven".
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig in of uit te
schakelen.
op het instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te zetten.
►
Druk ongeveer 3 seconden op de toets "
START/
STOP" om het afzetten van de motor te bevestigen
en neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Geforceerd afzetten (ook wel
noodprocedure voor afzetten genoemd)
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd
worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).
►
Houd daarvoor de toets "
START/STOP"
ongeveer 5 seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra
de auto stilstaat.
Modus "Key off"
Met de modus "Key off" kunt u de auto
vergrendelen terwijl u de motor laat draaien als de
sleutel of de
Sleutelloos instap- en startsysteem
-afstandsbediening niet in de auto aanwezig is.
In deze modus blijven elektrische voorzieningen
werken, zodat ze thermisch comfort en veiligheid
kunnen blijven bieden en bepaalde systemen van de
auto kunnen blijven werken.
KEY OFF
► U kunt deze modus in- of uitschakelen door
op deze toets te drukken (het controlelampje
van de toets gaat branden wanneer de modus is
ingeschakeld).
Bij een auto met elektromotor blijft deze modus ongeveer 10 minuten actief nadat de
auto is vergrendeld.
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
► Trap het rempedaal in en trek de hefboom van
de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten (op vlakke
ondergrond)
► Houd het rempedaal ingetrapt, trek de
parkeerremhendel iets omhoog, druk de
ontgrendelknop in en duw de hendel geheel omlaag.
Als dit waarschuwingslampje tijdens het rijden brandt in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Stuur bij het parkeren op een helling, zeker wanneer de auto zwaar is beladen, de
voorwielen in de richting van het trottoir en trek
vervolgens de parkeerrem aan.
Door het rempedaal in te trappen kan de handbediende parkeerrem gemakkelijker
worden aangetrokken en vrijgezet.
Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak een versnelling in en zet het
contact uit.
Selecteer bij een automatische transmissie de stand P en zet vervolgens het contact uit.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en
zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.
Page 145 of 324
143
Rijden
6
Altijd met draaiende motor:
► T rek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
►
Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel
te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Deze automatische werking kan in bepaalde
situaties worden uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel het instrumentenpaneel als de bediening om te
bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in
combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgegeven, in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgegeven".
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig in of uit te
schakelen.
Bij een lege accu werkt de elektrische parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is ingeschakeld bij een
auto met een handgeschakelde versnellingsbak,
moet u uit veiligheidsoverwegingen een
versnelling inschakelen om te voorkomen dat de
auto wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij een
auto met een automatische transmissie of een
keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische
auto), moet u uit veiligheidsoverwegingen het
meegeleverde wielblok tegen een van de wielen
plaatsen om te voorkomen dat de auto wegrolt.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u de auto verlaat of de parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op een steile helling, de auto zwaar beladen
is of als een aanhanger wordt getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak draait
u de wielen naar de stoeprand toe en schakelt u
een versnelling in.
Bij een auto met een automatische transmissie
of keuzeschakelaar draait u de wielen naar de
stoeprand toe en zet u de transmissie in stand P .
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, mag
het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger
zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
► T rap het rempedaal in.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op
de hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► T rek kort aan de hendel.
Page 146 of 324
144
Rijden
► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
► Laat de hendel los.
► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
inschakelen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
► Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het controlelampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra
de hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de
auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief
is.
Bij een storing in het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem
defect" op het instrumentenpaneel.
Het controlelampje van de hendel gaat knipperen
om het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
►
T
rap het koppelingspedaal volledig in en schakel
de eerste versnelling of de achteruitversnelling in.
►
Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen.
Bij een auto met een automatische transmissie
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand
D, M of R .
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Met een keuzeschakelaar
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand
D, B of
R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een automatische transmissie of een
keuzeschakelaar voor de transmissie (elektrische
auto) niet automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt
ingeschakeld.
In de automatische stand kan de parkeerrem op elk moment handmatig met
de hendel worden aangetrokken of vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende
motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u af om de parkeerrem aan te trekken.
Bij een auto met een automatische transmissie of een keuzeschakelaar van de
transmissie (elektrische auto) wordt stand P
automatisch geselecteerd als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische transmissie of een selectiehendel
(elektrisch): als u het bestuurdersportier opent
terwijl stand N is ingeschakeld, dan klinkt er een
geluidssignaal en wordt stand P ingeschakeld.
Het geluidssignaal stopt wanneer het
bestuurdersportier is gesloten.
Automatische werking uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij
zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger
of bij slepen, moet de automatische werking van het
systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor .
► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
►
Laat het rempedaal volledig los.
Page 147 of 324
145
Rijden
6► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
inschakelen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
►
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het controlelampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra
de hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de
auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief
is.
Bij een storing in het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem
defect" op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en DSC-systemen, aangegeven door het
branden van een of beide waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
►
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft
door de hendel van de elektrische parkeerrem
herhaaldelijk aan te trekken en los te laten totdat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden op een
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In
die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende
voorwaarden:
–
De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
–
Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
–
Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem handmatig
aan. Controleer vervolgens of het controlelampje
van de parkeerrem en het controlelampje
P in de
hendel van de elektrische parkeerrem permanent
branden.
De functie Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto op zijn plaats te
houden, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Wanneer uw auto is uitgerust met een automatische transmissie en u met een
zwaar beladen auto moet wegrijden op een steile
helling (hellingopwaarts of -afwaarts), houd dan
het rempedaal ingetrapt, selecteer de stand D ,
zet de parkeerrem vrij en laat vervolgens het
rempedaal weer los.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze
even op zijn plaats gehouden wanneer de
bestuurder het rempedaal loslaat:
–
Als de eerste versnelling of de neutraalstand
is geselecteerd bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
–
Als stand
D of M is geselecteerd bij een
automatische transmissie.
Page 148 of 324
146
Rijden
nummer van de geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past de schakelinstructies aan de rijomstandigheden (zoals helling,
belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd vermogen,
accelereren, remmen) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
– De eerste versnelling in te schakelen.
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Automatische transmissie
Automatische transmissie (6 of 8 versnellingen),
het schakelen wordt elektronisch aangestuurd. De
transmissie biedt ook de mogelijkheid handmatig
sequentieel te schakelen met de schakelflippers aan
de stuurkolom.
Keuzeschakelaar
Wanneer u de keuzeschakelaar draait, raden wij u uit veiligheidsoverwegingen aan
om het rempedaal ingedrukt te houden.
– Als stand D of B is geselecteerd met de
keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische
auto).
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als de
bestuurder het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de 6e
versnelling
► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk naar
rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen.
Wanneer u dit niet doet, dan kan de versnellingsbak permanent beschadigd
raken (per ongeluk schakelen naar de 3
e of 4e
versnelling).
De achteruitversnelling
inschakelen
► Zet de ring onder de knop omhoog en beweeg
de versnellingshendel eerst naar links en dan naar
voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:
–
zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
–
trap het koppelingspedaal in.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motor)
Dit systeem is ontwikkeld om het brandstofverbruik
te verminderen door de meest geschikte versnelling
aan te bevelen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitvoering van de auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
De schakeladviezen hoeft u echter niet op te volgen.
De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte
en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Bij bepaalde BlueHDi-dieseluitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak kan het
systeem u onder bepaalde rijomstandigheden
verzoeken om de versnellingsbak in de
neutraalstand te zetten (weergave van de letter N op
het instrumentenpaneel), zodat de motor tijdelijk kan
worden uitgeschakeld (STOP-stand van de Stop &
Start).
Bij auto's met een automatische transmissie werkt dit systeem alleen in de handbediende
stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl omhoog of omlaag in combinatie met het
Page 149 of 324
147
Rijden
6nummer van de geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past de schakelinstructies aan de rijomstandigheden (zoals helling,
belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd vermogen,
accelereren, remmen) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
–
De eerste versnelling in te schakelen.
–
de achteruitversnelling in te schakelen.
Automatische transmissie
Automatische transmissie (6 of 8 versnellingen), het schakelen wordt elektronisch aangestuurd. De
transmissie biedt ook de mogelijkheid handmatig
sequentieel te schakelen met de schakelflippers aan
de stuurkolom.
Keuzeschakelaar
Wanneer u de keuzeschakelaar draait, raden wij u uit veiligheidsoverwegingen aan
om het rempedaal ingedrukt te houden.
P. Parkeren.
R. Achteruitversnelling.
N. Neutraalstand.
D. Rijden (automatisch schakelen).
M. Handmatig (handmatig schakelen met
sequentieel schakelen tussen de versnellingen).
De stand N kunt u gebruiken in een file of bij
het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
► Trek de rechterflipper "+ " of linkerflipper "-" naar
u toe om op of terug te schakelen.
Met de schakelaars op of rondom het stuurwiel kunt u de neutraalstand niet
selecteren en de achteruitversnelling niet in- en
uitschakelen.
Page 150 of 324
148
Rijden
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als u
het gaspedaal plotseling loslaat.
Selecteer nooit stand N als de auto rijdt.
Selecteer nooit stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers "+ "
en "- ” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
het toestaat, wordt de gevraagde versnelling
ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde
situaties, zoals het inhalen van een andere auto of
het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op de
automatische stand.
Kruipen (bewegen zonder het
gaspedaal te gebruiken)
Dankzij deze functie kan de auto bij een lage
snelheid gemakkelijker worden bediend (inparkeren,
file rijden enz.).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet en
stand D, M of R is geselecteerd, zet de auto zich
langzaam in beweging zodra u het rempedaal
loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal intrapt).
Vanwege de veiligheid mag u de auto nooit met draaiende motor verlaten en de
portieren sluiten.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op
toets M drukt, worden de betreffende versnelling
en het controlelampje op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het symbool - wordt weergegeven bij een ongeldige
waarde.
► Als de melding " Voet op het rempedaal"
op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven, moet u het rempedaal stevig
indrukken.
De auto starten
► Trap het rempedaal in en selecteer stand P .
►
Start de motor
.
Als er niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
► Zet de parkeerrem vrij, tenzij deze in de
automatische stand staat (met elektrische
parkeerrem).
►
Selecteer stand
R, N of D .
Als u op een steile helling wegrijdt met een
zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand D , zet de
parkeerrem vrij, tenzij deze in de automatische
stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en
laat het rempedaal los.
►
Laat het rempedaal geleidelijk los.
Of
►
Accelereer geleidelijk om de elektrische
parkeerrem vrij te zetten (als deze in de
automatische stand staat).
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel terwijl de
keuzeschakelaar in een andere stand staat, dient
u de keuzeschakelaar in stand P te zetten om te
kunnen starten.
Als stand N tijdens het rijden per ongeluk wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, selecteer stand D en trap
het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en stand R , D of M is
geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet wordt ingetrapt.
Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achter.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel of
afstandsbediening mee te nemen.
Schakel de parkeerrem in en selecteer stand
P als er onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij een draaiende motor.
Probeer een auto met een automatische transmissie nooit aan te duwen of te slepen
om de motor te starten.
Automatische werking
► Selecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De transmissie
kiest voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en
de belading van de auto.
► Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de transmissie te wijzigen trapt
u het gaspedaal volledig in (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch
terug voor een betere motorremwerking.