ESP PEUGEOT EXPERT 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 4 of 324

2
Inhoudsopgave
 ■
OverzichtOverzicht 4
 ■
Eco-rijden
 1InstrumentenpaneelInstrumentenpaneel 9
Head-up display 11
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 12
Meters 18
Kilometerteller en dagteller 23
Dimmer verlichting 23
Boordcomputer 24
Touchscreen 25
Op afstand bedienbare aanvullende functies
(elektrische auto)
27
Datum en tijd instellen 28
 2 ToegangElektronische sleutel met afstandsbedieningsfunctie
en geïntegreerde sleutel 29
Ontgrendelen/Volledige of selectieve ontgrendeling 31
Noodprocedures 35
Centrale vergrendeling 38
Elektrisch bedienbare schuifdeur(en) 38
Algemene aanbevelingen voor de schuifdeuren 40
Handsfree-functie schuifdeur(en) 42
Achterdeuren 44
Achterklep 45
Ruit van de achterklep 45
Alarm 45
Elektrische ruitbediening 47
 3Ergonomie en comfortJuiste zitpositie 49
Voorstoelen 49
Tweezitsbank vóór 51
Het stuurwiel verstellen 53
Spiegels 53
Moduwork 54
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de stoelen en banken
58
Vaste eendelige bank 59
Vaste stoel en bank achter 60
Zitplaatsen achter en bank op rails 62
Achterstoel(en) op rails 64
Dubbele cabine, vast 67
Dubbele cabine, neerklapbaar 68
Voorzieningen in het interieur 69
Inrichting laadruimte 73
Voorzieningen passagierscompartiment 74
Panoramadak 76
Wegklapbare schuiftafel 76
Verwarming en ventilatie 79
Verwarming 80
Handbediende airconditioning 80
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
81
Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste zijruiten 83
De achterruit- en buitenspiegelverwarming gebruiken 84
Verwarming - airconditioning achter 84
Extra verwarmings-/ventilatiesysteem 85
Voorverwarmen/voorkoelen (Elektrisch) 87
Plafonnier(s) 88
 4Verlichting en zichtLichtschakelaar 90
Richtingaanwijzers 91
Dagrijverlichting / Parkeerlichten 92
Automatisch inschakelen koplampen 92
Follow me home- en instapverlichting 92
Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
93
Grootlichtassistent 93
Hoogteverstelling van de koplampen 95
Sfeerverlichting 95
Ruitenwisserschakelaar 95
Automatische stand ruitenwissers 96
Ruitenwisserbladen vervangen 98
 5VeiligheidAlgemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid 99
Alarmknipperlichten 99
Noodoproep of pechhulpoproep 100
Claxon 102
Geluidssignaal voor voetgangers (Elektrisch) 102
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 102
Advanced Grip Control 104
Veiligheidsgordels 105
Airbags 109
Kinderzitjes 11 2
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen 11 4
ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes 120
i-Size-kinderzitjes 131
Mechanisch kinderslot 134
Elektrisch kinderslot 134
Kinderslot op de achterruiten 135
 6RijdenRijadviezen 136
Starten / afzetten van de motor 138
Handbediende parkeerrem 142

Page 5 of 324

3
Inhoudsopgave
Elektrische parkeerrem 142
Hill Start Assist 145
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 146
Schakelindicator 146
Automatische transmissie 147
Selectiehendel (elektrisch) 150
Rijstanden (elektrische auto) 151
Stop & Start 152
Bandenspanningscontrolesysteem 154
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 155
Snelheden opslaan 157
Verkeersbordherkenning 157
Snelheidsbegrenzer 160
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen 161
Snelheidsregelaar 162
Adaptieve snelheidsregelaar 164
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente noodremassistentie
167
Lane Departure Warning 171
Systeem voor detecteren van onoplettendheid 171
Dodehoekbewaking 172
Parkeerhulp 174
Visiopark 1 175
 7Praktische informatieCompatibiliteit van brandstoffen 180
Tanken 180
Tankbeveiliging diesel 181
Laadsysteem (elektrische auto) 182
Laden van de tractiebatterij (Elektrisch) 190
Eco-stand 193
Sneeuwkettingen 194
Trekhaak 194
Dakdragers / imperiaal 195
Motorkap 196
Onder de motorkap 197
Niveaus controleren 198
Controles 200
AdBlue® (BlueHDi) 202
Vrijloop 204
Onderhoudstips 205
 8In geval van pechGevarendriehoek 208
Brandstoftank leeg (diesel) 208
Gereedschapskist 209
Bandenreparatieset 210
Reservewiel 213
Een lamp vervangen 217
Zekeringen 223
Accu van 12 V / Hulpaccu 223
De auto slepen 226
 9Technische gegevensTechnische gegevens motoren en
aanhangergewichten 229
Dieselmotoren 230
Elektromotor 233
Afmetingen 235
Identificatie 237
 10Bluetooth®-audiosysteemDe eerste stappen 238
Stuurkolomschakelaars 239
Menu's 239
Radio 240
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 241
Media 242
Telefoon 245
Veelgestelde vragen 247
  11Audiosysteem met touchscreenDe eerste stappen 250
Stuurkolomschakelaars 251
Menu's 252
Applicaties 253
Radio 253
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 255
Media 256
Telefoon 257
Configuratie 260
Veelgestelde vragen 261
 123D Connect-navigatieDe eerste stappen 264
Stuurkolomschakelaars 265
Menu's 265
Gesproken commando's 267
Navigatie 271
Online navigatie 273
Applicaties 275
Radio 278
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 279
Media 280
Telefoon 281
Configuratie 284
Veelgestelde vragen 286
 13Registratie van autogegevens en privacy
 ■
Trefwoordenregister
 ■
Bijlage

Page 15 of 324

13
Instrumentenpaneel
1Kabel aangesloten (Elektrisch)Brandt permanent bij het aanzetten van het contact.
De laadkabel is aangesloten op de aansluiting van
de auto.
Brandt permanent bij het aanzetten van het contact, in combinatie met een melding.
De auto kan niet worden gestart als de laadkabel op
de aansluiting van de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep.
Oververhitting van de tractiebatterij
(Elektrisch)
Brandt permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, een
melding en een geluidssignaal.
De temperatuur van de tractiebatterij is te hoog.
Voer (1) uit.
Stap zo snel mogelijk uit de auto en ga op veilige
afstand staan.
Voer (2) uit.
Storing in de tractiebatterij (Elektrisch)Brandt permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje Service en
een melding.
Er zit een storing in de tractiebatterij.
Voer (2) uit.
Laadstroom accuBrandt permanent. Een storing in het laadstroomcircuit van de
accu (vervuilde accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet goed gespannen of gebroken enz.). Reinig de nokjes en bevestig deze weer als het
waarschuwingslampje niet uitgaat wanneer de motor
is gestart, (2) uitvoeren.
Veiligheidsgordels losgemaakt of niet
vastgemaakt
Permanent of knipperend, samen van
een toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of
is weer losgemaakt (afhankelijk van de uitvoering).
Portier geopendBrandt permanent, samen met een melding dat aangeeft welk portier of de achterklep is
geopend.
Samen met de waarschuwing wordt er een
geluidssignaal gegeven als de snelheid hoger is dan
10 km/h.
Een portier, de achterklep of de achterruit is nog
open (afhankelijk van de uitvoering).
Sluit wat er niet gesloten is.
Als uw auto is uitgerust met een deur aan de
rechterzijde, dan geeft dit waarschuwingslampje
niets aan als deze deur nog open is.
Elektrische parkeerremBrandt permanent. De elektrische parkeerrem is aangetrokken.
Knippert.Het aantrekken / vrijzetten werkt niet.
Voer (1) uit: parkeer de auto op een vlakke
(horizontale) ondergrond.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in. Bij een auto met een automatische transmissie of
een selectiehendel (elektrisch): selecteer stand P
.
Zet het contact af en voer (2) uit.
Handbediende parkeerremBrandt permanent. De parkeerrem is ingeschakeld of niet goed
vrijgezet.
RemmenBrandt permanent. Het remvloeistofpeil in het remcircuit is
aanzienlijk gedaald.
Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir bij met
de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.
Zie (2) als het probleem niet verdwijnt.
Brandt permanent. Een storing in het systeem van de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
Voer (1) en dan (2) uit.
Oranje waarschuwingslampjes
Service
Brandt tijdelijk in combinatie met een melding.
Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd
waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat
branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp
van de melding op het instrumentenpaneel.
Sommige problemen kunt u zelf oplossen, zoals het
vervangen van de batterij in de afstandsbediening.
Voer (3) uit voor andere problemen, zoals een
storing in het bandenspanningscontrolesysteem.

Page 22 of 324

20
Instrumentenpaneel
reservevoorraad die goed is voor een actieradius
van 2.400 km.
Samen met de waarschuwingslampjes herinneren
meldingen u er regelmatig aan dat u het reservoir
moet bijvullen om te voorkomen dat de motor
niet meer kan worden gestart. Zie het hoofdstuk
Waarschuwings- en controlelampjes voor
informatie over de weergegeven meldingen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue® (BlueHDi) en met
name over het bijvullen ervan.
Bij BlueHDi-motoren (Euro 6.3 / 6.4)
Waarschuwings-
/ controlelampjes aanActie Resterende
actieradius


Vul bij.Tussen
2.400 km en
800 km


Vul zo snel
mogelijk bij.Tussen
800 km en
100 km


Bijvullen is
noodzakelijk;
de kans
bestaat dat de
motor niet meer
kan worden
gestart.Tussen 100
en 0 km
Koelvloeistof-
temperatuurmeter (diesel)


Bij draaiende motor:

In zone A is de temperatuur in orde.


In zone
B is de temperatuur te hoog. Het
bijbehorende waarschuwingslampje en het
waarschuwingslampje STOP
branden rood op
het instrumentenpaneel, er wordt een melding
weergegeven en er klinkt een geluidssignaal.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Zet het contact uit, open voorzichtig de motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Controle
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:


laat de motor ten minste één uur afkoelen,



draai de dop twee omwentelingen los om de druk

te laten dalen,


verwijder vervolgens de dop,



vul bij tot aan het merkteken "MAX".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer


informatie over het controleren van de niveaus.
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul
niet bij tot boven het maximumniveau
(aangegeven op het reservoir).
AdBlue®-
actieradiusindicatoren
(BlueHDi)
De BlueHDi-dieselmotoren zijn uitgerust met
een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt
gecombineerd met het SCR-emissieregelsysteem
(Selective Catalytic Reduction) voor de
nabehandeling van de uitlaatgassen. Deze kunnen
niet functioneren zonder AdBlue
®-vloeistof.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®-reservoir
is aangesproken (tussen 2400 en 0 km), gaat bij
het aanzetten van het contact een verklikkerlampje
branden en wordt een melding weergegeven die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt
rijden voordat het opnieuw starten van de motor
automatisch wordt geblokkeerd.
Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch
geactiveerd zodra het AdBlue
®-reservoir leeg is.
De motor kan weer worden gestart nadat
AdBlue
® is bijgevuld tot het minimale niveau.
Handmatige weergave van de
actieradius
Een actieradius van meer dan 2.400 km wordt niet
automatisch weergegeven.




► Druk op deze toets om de actieradius tijdelijk
weer te geven.
Met touchscreen
U kunt informatie over de actieradius weergegeven in het menu "Rijverlichting/
Auto".
Benodigde maatregelen vanwege te
weinig AdBlue®
De volgende waarschuwingslampjes gaan branden
wanneer de hoeveelheid AdBlue® minder is dan de

Page 77 of 324

75
Ergonomie en comfort
3► Breng aan beide zijden van de 2e zitrij de
bevestigingspunten aan in de verankeringen op de
vloer en draai deze een kwart omwenteling om ze te
vergrendelen (zoals hierboven afgebeeld).
Plaats ze zo dicht mogelijk bij het uiteinde van de
rail.
Onderste bevestigingspunten (achter de
2e zitrij)


► Gebruik de sjorogen.
Plaatsen van het net
Maak de bovenste afdekkapjes los en zet de
onderste bevestigingspunten vast (zoals eerder
beschreven).


Klap de stoelen en banken op de 2e en 3e zitrij

(volgens uitvoering) neer (in de tafelstand).


Sluit de ventilatieroosters van de airconditioning

en de verwarming achter (volgens uitrusting).


Rol het bagagenet voor hoge belading uit.
► Bevestig de haken aan de bovenzijde van het net
in de daarvoor bestemde bevestigingspunten in het
dak (eerst de ene en vervolgens de andere zijde).


T
rek de riemen er volledig uit.


Bevestig het net aan de onderste

bevestigingspunten aan beide zijden achter de 1e
zitrij of aan de sjorogen aan beide zijden achter de
2e zitrij.


Span het net met behulp van de riemen.



Controleer of het net goed is bevestigd en

gespannen.
Gebruik nooit de ISOFIX-ring die is bedoeld voor de bevestiging van de riem van een
kinderzitje met Top Tether.
Zijruiten van de 2e zitrij
De zijruiten van de 2e zitrij (afhankelijk van de
uitvoering) kunnen worden geopend.


Tijdens het rijden moeten deze ruiten zijn gesloten of
in een van de standen zijn vastgezet.
► Knijp de twee knoppen in en schuif de ruit open.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het kinderslot van de
zijruiten achter.
Zonneschermen voor de
zijruiten
De zonneschermen voor de zijruiten van de 2e zitrij
beschermen het interieur tegen de zon.


► Trek het zonnescherm aan lip A uit en bevestig
het aan haak B .
Beweeg het zonnescherm altijd langzaam
met de lip omhoog of omlaag.

Page 104 of 324

102
Veiligheid
Indien uw auto is uitgerust met de Peugeot Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende
diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Claxon

► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (Elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat het
voertuig nadert. Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
het voertuig rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:


Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische

remdrukregelaar (EBD).


Noodremassistentie (BAS).



Antispinregeling (ASR).



Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).



Intelligent T
raction Control.


Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS) / elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
rijgedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.


W
anneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd
die druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit waarschuwingslampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en
met een matige snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
Zet de auto stil.
Zet het voertuig zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding Laat het systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.

Page 108 of 324

106
Veiligheid
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking treedt
bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een
stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittenden wordt
getrokken en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijdingDe gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de
gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat
onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra
bescherming van de personen op de voorstoelen bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en verhoogt daarmee de veiligheid.
Omdoen

► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.


Controleer of de veiligheidsgordel goed is

vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

Page 109 of 324

107
Veiligheid
5Hoogteverstelling

► Beweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te plaatsen.


Schuif het bevestigingspunt omhoog om het

hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel moet in het holle gedeelte van de schouder vallen.
Voorbank met twee zitplaatsen

Als de auto een voorbank heeft, zorg dan dat elke
veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt
gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder niet in
de gordelsluiting van de middelste veiligheidsgordel
en andersom, en gebruik de gordel van de
bestuurder niet voor de middelste zitplaats.
Veiligheidsgordels achter



De driezitsbank (eendelig of 1/3 - 2/3 gedeelde
bank) is voorzien van driepuntsgordels en
oprolautomaten bij de buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats heeft een gordelgeleider
en een oprolautomaat die zijn bevestigd aan de
rugleuning.
De oprolautomaten voor de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen op de 2e zitrij beschikken
over spankrachtbegrenzers.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met oprolautomaten.
Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Verwissel geen gordels of gespen van de
buitenste zitplaatsen met die van de middelste
zitplaats.
Zorg dat de gordel van de middelste zitplaats
niet klem komt te zitten bij het neerklappen van
de buitenste zitplaatsen of het plaatsen van de
rugleuningen in de tafelstand.
Controleer na het opklappen of verplaatsen van
(een deel van) de achterbank of de gordels goed
zijn opgerold en of deze goed kunnen worden
vastgemaakt.
Wanneer u de buitenste zitplaatsen verwijdert/
terugplaatst of wanneer u bij de 3e zitrij moet zijn,
zorg dan dat de middelste veiligheidsgordel niet
klem komt te zitten.
Met individuele stoelen
Allure, Business VIP

Page 114 of 324

11 2
Veiligheid
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:


Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter
in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht
geschikte kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd.


V

olgens de statistieken is de achterbank van
uw auto de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind.


Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug

in de rijrichting in het voertuig worden geplaatst,
op de voorstoel of een achterzitplaats van het
voertuig.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van het voertuig te
vervoeren:


tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting".


vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het
kind bij een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in
gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel
wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel
verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar
voren schuiven.
Verwijder de hoofdsteun voordat u
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats bevestigt.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een zittingverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van
de schouder.
Extra beveiliging Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de portierruiten
achter per ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterportierruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen nooit:


een kind alleen en zonder toezicht in de auto

achter;


een kind of een dier in een auto achter

wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de
zon staat;


de sleutels binnen bereik van de kinderen

achter in de auto.

Page 158 of 324

156
Rijden
Matten / pedaalbekledingenHet gebruik van matten of
pedaalbekledingen die niet door PEUGEOT
zijn goedgekeurd, kan de werking van de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar
hinderen.
Voorkom dat de pedalen blijven hangen:
– Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of
km/h), overeenkomt met de in het land geldende
eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door
het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van
snelheid zodat deze overeenkomt met de ter
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie kunt u snelheden instellen
en opslaan en daarna gebruiken voor de
volgende twee systemen: de snelheidsbegrenzer
(beperkt de rijsnelheid van de auto) en de
snelheidsregelaar (houdt een kruissnelheid aan).
U kunt voor beide systemen 6 snelheden opslaan.
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten dicht
bij de pedalen houden en iedere twee uur pauze
nemen.
Parkeerhulpsystemen Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder met name met de buitenspiegels de
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar(s) De radar(s), samen met bijbehorende
functies, werkt/werken mogelijk minder goed als
er zich vuil heeft verzameld (bijvoorbeeld modder
of ijs), bij slechte weersomstandigheden (zoals
bij zware regen of sneeuw), als de detectiezone
is afgedekt met stickers of andere voorwerpen, of
als de bumpers zijn beschadigd.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat de voor-
of achterbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar(s) beïnvloeden.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat het bijbehorende systeem dan mogelijk
niet goed werkt.


Rijhulpcamera Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal niet
als het gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt met sneeuw,
beschadigd of bedekt met een sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Bij slecht zicht (bijvoorbeeld door onvoldoende
straatverlichting, zware regenval, dikke mist
of sneeuwval), verblinding (door bijvoorbeeld
koplampen van een tegenligger, een
laaghangende zon, weerspiegelingen op een
nat wegdek, bij het verlaten van een tunnel,
afwisseling van licht en schaduw) kan de detectie
mogelijk niet goed werken.
Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats om de camera
opnieuw te laten kalibreren; de werking van de
bijbehorende rijhulpsystemen kan anders worden
verstoord.
Overige camera’s De beelden van de camera('s) op het
touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen
door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.
Sensoren De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord door
omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige
voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of
drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode
bladeren op de weg, of bij beschadigde bumpers
en spiegels.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen
verstoren, wat niet altijd door het systeem wordt
vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen
hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te
laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen,
palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens
het wassen van de auto op minimaal 30
cm van
de radar, sensoren en camera's.

Page:   1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 ... 50 next >