ESP Peugeot RCZ 2013 Handleiding (in Dutch)

Page 113 of 336

5/
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS

VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR








Omdoen



)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem
te trekken.



Losmaken



)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.



Pictogrammendisplay veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt


A.
Pictogram veiligheidsgordels voor losgemaakt/niet vastgemaakt.

B.
Pictogram veiligheidsgordel links voor.

C.
Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
Als het contact wordt aangezet, verschijnt het pictogram A
op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het pictogram
gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal. Na deze 2 minuten wordt het pictogram weergegeven
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Het pictogram B
of C
van de desbetreffende zitplaats wordt rood als de
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en
passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt
aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen
het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee
de veiligheid.

Page 114 of 336

11 2

VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER

De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer.

Omdoen



1.
Trek aan de gordel en steek de gesp F
in de zwarte gordelsluiting F

in het midden van de bank.

2.
Steek de gesp G
in de rode gordelsluiting G
aan de kant van de
zijbekleding.

3.
Controleer of elke gordelsluiting goed is vergrendeld door even aan
de riem te trekken.



Losmaken



1.
Druk op de rode knop van de gordelsluiting G
, en vervolgens op de
zwarte knop van de gordelsluiting F
.

2.
Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt en bevestig eerst de gesp
G
en vervolgens de gesp F
aan het desbetreffende bevestigingspunt
aan de rugleuning.



Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt



A.
Pictogram veiligheidsgordels achter losgemaakt.

D.
Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.

E.
Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, verschijnt het pictogram
A
op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan ongeveer 20 km/h, knippert het
pictogram gedurende twee minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten wordt het pictogram
weergegeven zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, met draaiende motor of als
de wagensnelheid lager is dan ongeveer 20 km/h, worden de
pictogrammen D
en E
ongeveer 30 seconden rood weergegeven als de
desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een wagensnelheid hoger dan ongeveer 20 km/h het pictogram D
of E
rood wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier losgemaakt.
Detectie van een losgemaakte gordel vindt plaats bij beide
gespen. Bij het losmaken van ten minste één van de twee
gespen wordt het bijbehorende pictogram weergegeven.

Page 115 of 336

5/
VEILIGHEID





Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun
veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn
dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die
ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel
wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze
goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden
geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt
opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden
getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets
aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats, vooral als
de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.


Voorschriften voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.


Bij aanrijdingen

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de
kracht van de aanrijding
, vóór en onafhankelijk van de airbags
afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.

Page 137 of 336

6/
RIJDEN
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er
tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduiding M
en de handmatig ingeschakelde versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand)
naar de stand M
(rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1
.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in
de handbediende stand.

Onjuiste waarde bij handmatige bediening

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is
ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee
standen in).



PARKEREN VAN DE AUTO

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P
of N

zetten om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen
van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.


)
Zet de selectiehendel in de stand P
; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.



STORING

Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de
3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen
bij het selecteren van R
vanuit de stand P
, of R
vanuit de stand N
. De
transmissie raakt hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende
snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier.

In de volgende gevallen kan de versnellingsbak beschadigd
raken:


- bij het gelijktijdig intrappen van het gaspedaal en het
rempedaal,

- bij het geforceerd van stand P
naar een andere stand
schakelen als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met draaiende motor (fi les) de
selectiehendel in de stand N
en trek de parkeerrem aan om
brandstof te besparen.

Page 149 of 336

7/
ONDERHOUD










BRANDSTOFKWALITEIT VOOR
BENZINEMOTOREN

Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op
biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en
24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en
EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn
uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen
aan de Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot
100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Alleen auto's die in Rusland worden verkocht, kunnen rijden op loodvrije
benzine met een octaangetal van 92 RON.














BRANDSTOFKWALITEIT VOOR
DIESELMOTOREN

Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel
die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden
(met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde
dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans
op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Na het tanken:


)
breng de dop aan,

)
draai deze naar rechts,

)
sluit de brandstofvulklep.


Bij vorst

Bij vorst kan het voorkomen dat de brandstofvulklep vastzit.
In dat geval kunt u de klep vanuit de bagageruimte met de hand
losmaken.

Page 154 of 336

152






NIVEAUS CONTROLEREN



















MOTOROLIENIVEAU


Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden
gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok.

De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto
op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens
30 minuten niet heeft gedraaid.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats.

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul deze niveaus indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.


Olie verversen

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het
verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling
te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie
moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het
aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.


Type motorolie

Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en
motoruitvoering.












REMVLOEISTOFNIVEAU

Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Remvloeistof verversen

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven
verversingsinterval.


Type remvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet
aan de DOT3 of DOT4-norm.












STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOFNIVEAU

Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om het niveau te controleren.

Page 161 of 336

8/
PRAKTISCHE INFORMATIE



)
Activeer de compressor door de schakelaar B
in de stand "I"
te
zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem
gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting
(kans op spatten).



)
Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto
terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik.

)
Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

)
Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning
met de set.


Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is
aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt
anders buiten de band gespoten.



Controlesysteem bandenspanning

Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor
de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden
tot u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.


Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset;
neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om u verder te helpen.

Page 170 of 336

168

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie
en het remgedrag van de auto.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw
auto:
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Maximale afmeting van de
schakels
235/45 R18
sneeuwkettingen niet mogelijk
235/40 R19
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden
voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een
sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over
het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg
om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Het is
raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Als uw auto
is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting
en de bevestigingen de velg niet raken.


Maat van banden die van
sneeuwkettingen kunnen worden voorzien Maximale afmeting van de
schakels
225/45 R18 9 mm


Montagetips



)
Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan
langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

)
Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of
achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

)
Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de
fabrikant.

)
Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van
maximaal 50 km/h.

)
Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen
zijn.

Page 172 of 336

170
ECO-MODE
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal
functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals
het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten en de
plafonnier nog in totaal maximaal dertig minuten gebruiken.
Afhankelijk van de laadtoestand van de accu kan deze periode veel
korter zijn.

INSCHAKELEN VAN DE ECO-MODE

Na het verstrijken van deze tijd geeft een melding op het display aan
dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de
ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het
telefoneren bent:


- kan het gesprek nog 5 minuten worden voortgezet met de
handsfree set van uw Peugeot Connect Sound,

- kan het telefoongesprek gewoon worden voortgezet met de
Peugeot Connect Nav of de Peugeot Connect 3D Nav.



UITSCHAKELEN VAN DE ECO-MODE

De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Start de motor om de functies direct weer te kunnen gebruiken en laat
de motor ten minste 5 minuten draaien.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een
juiste lading van de accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu
bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de
paragraaf "Accu").
SPAARFASE

De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het
ontladen van de accu te voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de
accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk
worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand
van de accu dit toelaat.

Page 191 of 336

8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
TREKKEN VAN EEN AANHANGER

De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen
van een aanhanger en een elektrische aansluiting voor de verlichting en
signalering.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en
bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door
PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak met een zonder
gereedschap afneembare kogel, inclusief de originele bedrading,
en deze door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door een ander bedrijf dan
van het PEUGEOT-netwerk, moet de montage worden uitgevoerd
volgens de voorschriften van de constructeur.


ADVIEZEN

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Gewichtsverdeling



)
Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de
toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af
als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de
1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor
elke volgende 1000 m.
Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en
aanhangergewichten die voor uw uitvoering van de auto van toepassing
zijn.


Zijwind



)
Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto
groter is.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 70 next >