Seat Alhambra 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 241 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Rijsituaties Afb. 223
Schematische weergave:  Situatie
v an het
inhalen met verkeer aan de achterzij-
de.  Indicatie van de dodehoekhulp in de
linker buitenspiegel. Afb. 224
Schematische weergave:  Situatie
v an het

inhalen en daarna opnieuw invoegen
in de rechter rijstrook.  Indicatie van de do-
dehoekhulp in de rechter buitenspiegel. In de volgende situaties wordt een indicatie
g
et
oond in de b

uitenspiegel ››› afb. 223 B
(pijl) of ››› afb. 224 B (pijl):
● Wanneer de wagen wordt ingehaald door
een ander voer
tuig ››› afb. 223 A.
● Wanneer de wagen een ander voertuig in-
haalt ›

›› afb. 224 A met een snelheidsverschil
van ca. 10 km/u (6 mph). Indien het inhalen aanzienlijk sneller gebeurt, wordt geen enke-
le indicatie g

etoond.
Hoe sneller een voertuig nadert, hoe vroeger
de indicatie wordt getoond in de buitenspie-
gel, aangezien de dodehoekhulp rekening
houdt met het snelheidsverschil ten opzichte
van andere voertuigen. Zelfs als de afstand
tot een ander voertuig identiek is, wordt de
indicatie dus vroeger of later getoond naar-
gelang de situatie. Fysieke beperkingen en beperkingen eigen
aan het sys
teem
In bepaalde rijomstandigheden is het moge-
lijk dat de dodehoekhulp de verkeerssituatie
niet juist inschat. Bijvoorbeeld in de volgen-
de situaties:
● in scherpe bochten
● in rijstroken met wisselende breedte
● op de top van hellingen »
239
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 242 of 340

Bedienen
● bij s
l
echte weersomstandigheden
● bij speciale constructies aan de zijkant,
zoal
s bijv. hoge of niet in lijn staande van-
grails
Uitparkeerhulp (RCTA) Afb. 225
Schematische voorstelling van de
uitp ark
eerhu

lp: bewaakt gebied rond de wa-
gen die een parkeerplaats verlaat. De uitparkeerhulp bewaakt met behulp van
de r
a
d

arsensoren in de achterbumper ››› afb.
222 het verkeer in dwarsrichting aan de ach-
terzijde van de wagen wanneer die achteruit
uit een schuine parkeerplaats rijdt of ma-
noeuvreert, bijvoorbeeld in onoverzichtelijke
situaties. Wanneer het systeem een weggebruiker de-
tecteer

t die nadert aan de achterzijde van de
wagen ››› afb. 225, klinkt een geluidssignaal.
● In wagens zonder ParkPilot klinkt een
"gong" en w
ordt een bericht getoond in het
instrumentenpaneel.
● Is de wagen uitgerust met ParkPilot, dan
klinkt het
continue geluidssignaal van de
ParkPilot.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
Indien de uitparkeerhulp een weggebruiker
detecteert die nadert aan de achterzijde van
de wagen zonder dat de bestuurder het rem-
pedaal intrapt, bedient het systeem automa-
tisch de remmen.
Het uitparkeersysteem helpt de bestuurder
met remmen, zodat de omvang van de scha-
de beperkt blijft. De remmen worden automa-
tisch bediend indien men achteruit rijdt met
een snelheid van ca. 1-12 km/u (1-7 mpu).
Zodra het systeem detecteert dat de wagen
stilstaat, wordt hij onbeweeglijk gehouden
gedurende ca. 2 seconden.
Na het automatisch bedienen van de remmen
om de schade te verminderen, moeten onge-
veer 10 seconden voorbijgaan voordat het
systeem opnieuw kan ingrijpen in het rem-
systeem. Het automatisch bedienen van de remmen
kan wor

den onderbroken door het gas- of
rempedaal krachtig in te trappen, waardoor
de bestuurder opnieuw de controle over de
wagen krijgt. ATTENTIE
De intelligente technologie in de uitparkeer-
hulp k an de limiet

en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. U moet zich vanwege het vergrote ge-
mak dat de uitparkeerhulp biedt nooit laten
verleiden risico's te lopen. Ondanks het sys-
teem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Gebruik het systeem nooit wanneer het
zicht
beperkt is of in complexe verkeerssitua-
ties, bijv. op erg drukke wegen of om ver-
scheidene rijstroken over te steken.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aang
ezien het systeem bijv. fietsen
of voetgangers niet in alle situaties perfect
opmerkt.
● De uitparkeerhulp remt de wagen niet altijd
vanz
elf af tot volledige stilstand. 240

Page 243 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
ark
eerhulp (RCTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RCTA) in- en uit
s

chakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld in het menu "As-
sistenten" van het SEAT-infotainmentsysteem
of, naargelang de uitrusting, door middel van
de toets van de hulpsystemen op de groot-
lichthendel.
Menu Assistenten openen.
●  Dodehoekhulp (BSD)
● 

Uitparkeerhulp
Indien het
selectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, gaat de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort branden.
Het controlelampje van het instrumentenpa-
neel geeft de staat van het systeem aan.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op-
nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en weer inschakelen van het contact. Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
D
e r

adarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht
Rijden met een aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu.
Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoekhulp en uitparkeer- hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhan
gwagen wordt gereden.
Detectie van verkeersborden
(Sign Assi
st)*
Inleiding tot thema De verkeersborddetectie kan de bestuurder
helpen met inf
orm

atie over bijvoorbeeld
snelheidsbeperkingen of een inhaalverbod.
Verkeersborden en aanvullende informatie
die worden geregistreerd door het systeem,
worden op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven en op de kaart van het
navigatiesysteem.
Toepassingsgebied:
Verkeersborddetectie wordt ondersteund in
de volgende landen:
Andorra, België, Denemarken, Duitsland, Fin-
land, Frankrijk, Ierland, Italië, Liechtenstein,
Luxemburg, Monaco, Nederland, Noorwegen,
Oostenrijk, Polen, Portugal, San Marino, Zwe-
den, Zwitserland, Spanje, Zweden, Zwitser-
land, Spanje, Tsjechische Republiek, Vere-
nigd Koninkrijk, Vaticaanstad. »
241
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 244 of 340

Bedienen
ATTENTIE
De instructies en verkeersborden die getoond
wor den door de
verkeersborddetectie, kun-
nen verschillen van de werkelijke verkeerssi-
tuatie.
● De verkeerssignalering en de richtlijnen
van de v
erkeerswetgeving hebben altijd voor-
rang boven de instructies en aanduidingen
van de verkeersborddetectie.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het systeem kan niet altijd alle verkeers-
borden corr
ect tonen. ATTENTIE
De verkeersborddetectie kan de oplettend-
heid v an de be

stuurder niet vervangen.
● Bij slecht zicht, in het donker of bij sneeuw,
reg
en en mist kan het gebeuren dat het sys-
teem niet alle verkeersborden (correct) toont. VOORZICHTIG
● Als

het navigatiesysteem gebruik maakt
van oude gegevens, kunnen verkeersborden
verkeerd weergegeven worden.
● In de routepuntmodus (navigatie met be-
hulp v
an routepunten) van het navigatiesys- teem is de verkeersborddetectie slechts be-
perkt be
s

chikbaar. Indicatie op het display
1) Afb. 226
Display in het instrumentenpaneel:
v oorbeel
den

van snelheidsbeperkingen of in-
haalverboden die geregistreerd worden, sa-
men met aanvullende verkeerssignalen. 1)
Afhankelijk van de versie kan het scherm in kleu-
ren of

zwart-wit zijn.
242

Page 245 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Weergaveteksten van de verkeersborddetec-
tie op het in
s
trumentenpaneel
Fout: Sign AssistSysteemstoring.
Laat het systeem bij een ge-
specialiseerde werkplaats
controleren.
Sign Assist: Maakde voorruit
schoon!Er zit vuil op de voorruit in de
buurt van de camera.
Maak de voorruit schoon.
Sign Assist: mo-
menteel alleen
beperkt beschik-
baar.Er worden geen gegevens
overgedragen vanaf het navi-
gatiesysteem.
Schakel het navigatiesysteem
in en voer de gegevensdrager
van het navigatiesysteem in.
OF: De verkeersborddetectie
wordt niet ondersteund in het
land waarin u momenteel
rijdt. ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waar s

chuwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen in het midden
van het verkeer, of kunnen zich ongevallen of
ernstig letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
neger
en.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een vei
lige wijze mogelijk is. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
branden en de t ek

stberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. Werkwijze
De verkeersborddetectie werkt niet in alle
landen. Houd d
aar r

ekening mee wanneer u
naar het buitenland reist.
Verkeersborden weergeven
Snelheidbeperkingen of inhaalverboden kun-
nen samen met de aanvullende signalen op
het display van het instrumentenpaneel wor-
den weergegeven ›››
afb. 226. Afhankelijk
van het navigatiesysteem dat in de auto geïn-
stalleerd is, wordt de verkeerborddetectie
ook op de kaart van het navigatiesysteem ge-
toond.
Als de verkeersborddetectie ingeschakeld is,
registreert de wagen de verkeersborden via
een camera onderaan de binnenspiegel. Na-
dat de informatie van de camera, het naviga-
tiesysteem en de actuele gegevens van de
wagen is gecontroleerd en geëvalueerd, wor-
den maximaal drie geldige verkeerssignalen,
samen met de aanvullende signalen weerge-
geven. Het verkeerssignaal dat momenteel
geldt voor de bestuurder wordt als eerste ge-
toond, aan de linkerkant van het display. Als
tweede wordt een beperkend verkeerssignaal getoond, bijv. 90 km/u
(56 mph) samen met
het aan

vullende signaal "op nat wegdek". Als
de regensensor van de auto regen meet,
wordt het geldende verkeerssignaal ver-
plaatst naar de eerste positie, samen met het
aanvullende signaal "op nat wegdek".
Informatie wordt permanent weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel als
de werkelijke verkeerssignalen binnenko-
men. De in- en uitgangssignalen activeren de
weergave van de geldende snelheidsbeper-
kingen op wegen binnen de bebouwde kom
of op hoofdwegen, totdat de snelheid niet
meer beperkt wordt door een verkeerssig-
naal.
Het einde van een verbod of beperking wordt
niet aangegeven. Als de getoonde snelheids-
beperkingen worden overschreden, wordt
geen waarschuwing gegeven. Het systeem
registreert geen gebieden met weinig ver-
keer. De geldende wettelijke voorschriften
zijn van toepassing.
In- en uitschakelen
● Schakel het hulpsysteem in of uit via het
menu Instellingen in het S

EAT informa-
tiesysteem ›››
 pag. 28.
● OF: druk op de toets van de hulpsystemen
voor de be
stuurder op de grootlichthendel. »
243
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 246 of 340

Bedienen
Aanhangwagen
Sc h
ak
el de aanvullingen aanwijzingen m.b.t.
de snelheidslimieten en de geldende inhaal-
verboden bij rijden met aanhanger (aanhan-
gerstand) in of uit via het menu Instellin-
gen in het SEAT informatiesysteem
›››  pag. 28.
Vermoeidheidsherkenning (ad-
vies
om een pauze te nemen)
Inleiding tot thema ATTENTIE
Het hogere comfort dat de vermoeidheidsde-
tectie b iedt, m

ag geen aanleiding vormen tot
het nemen van risico's. Bij het maken van
lange ritten moet op regelmatige afstanden
worden gepauzeerd gedurende langere tijd.
● De bestuurder is te allen tijde verantwoor-
delijk v
oor het inschatten van zijn rijbe-
kwaamheid.
● Rijd nooit als u vermoeid bent.
● Het systeem detecteert niet altijd de ver-
moeidheid bij de bes
tuurder. Lees het onder-
deel ››› pag. 245, Beperkte werking grondig
door.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief
een bedoeld manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder. ●
Indien er spr ak

e is van een "kortstondige
dip" achter het stuur, wordt geen waarschu-
wing gegeven!
● Houd de indicaties op de display in het in-
strumentenp
aneel in de gaten en handel con-
form de indicaties. Let op
● De v

ermoeidheidsdetectie is uitsluitend be-
doeld voor ritten op auto(snel)wegen en bre-
de straten.
● Indien het systeem een storing vertoont,
laat dit
dan nakijken door een gespecialiseer-
de werkplaats. Werking en bediening
Afb. 227
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: symboo

l voor detectie van ver-
moeidheid. De vermoeidheidsdetectie registreert aan het
be
gin
v

an een traject het stuurgedrag van de
bestuurder en beoordeelt op basis daarvan
vervolgens of de bestuurder vermoeid raakt.
Het aan het begin geregistreerde gedrag
wordt continu vergeleken met het actuele
stuurgedrag. Zodra het systeem vermoeid-
heid vermoedt bij de bestuurder, geeft dit
een akoestisch signaal in de vorm van een
"gong", een optisch signaal middels een
symbool en een aanvullende melding op het
instrumentenpaneel ››› afb. 227. Het bericht
op het scherm in het instrumentenpaneel
wordt gedurende ongeveer 5 seconden weer-
gegeven en indien nodig herhaald. Het sys-
teem onthoudt het laatst weergegeven be-
richt.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet
door op de knop OK te drukken aan het mul-
tif u
nctie-

stuur of door op de ruitenwisserhen-
del te drukken ›››
 pag. 29. Via de multi-
functie-indicatie ›››
 pag. 29 kan worden
teruggekeerd naar weergave van het bericht
op het scherm van het instrumentenpaneel.
Bedrijfscondities
Het stuurgedrag wordt uitsluitend beoor-
deeld bij snelheden hoger dan 65 km/u (40
mijl per uur).
244

Page 247 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
In- en uitschakelen
Het sy
s
teem kan worden aan- en uitgezet via
het menu Assistent . Zodra een hulpsys-
teem is geactiveerd, wordt dat aangegeven
door een "markering".
Beperkte werking
De vermoeidheidsdetectie kent een aantal
beperkingen. Zo is het mogelijk dat onder
bepaalde omstandigheden het stuurgedrag
niet correct wordt geïnterpreteerd. Bijvoor-
beeld in de volgende situaties:
● bij snelheden lager dan 65 km/u (40 mijl
per uur),
● op kronkelige wegen
● op wegen met slecht wegdek
● bij slechte weersomstandigheden
● bij een sportieve rijstijl
● zodra de bestuurder flink wordt afgeleid.
De v
ermoeidheidsdetectie schakelt uit zodra
het contact wordt uitgezet resp. zodra de be-
stuurder de veiligheidsgordel ontgrendelt en
het portier opent. Bij een snelheid langzamer
dan ca. 65 km/u (40 mijl per uur) gedurende
langere tijd stopt het systeem automatisch
met controleren op vermoeidheid. Als vervol-
gens weer sneller wordt gereden, hervat het
systeem de controle van het stuurgedrag. Dynamische onderstelregeling
(DCC)*
Werk

ing en bediening Afb. 228
In de middenconsole: toets voor in-
s t
el

len van dynamische onderstelregeling. De dynamische onderstelregeling past tij-
den
s
het

rijden constant de demping aan de
toestand van het wegdek en de huidige rijsi-
tuatie aan, overeenkomstig het ingestelde
programma.
In het programma "Sport" wordt ook het rich-
tingsgevoel aangepast.
ProgrammaAanbevolen rijsituaties
"COMFORT" C
Instelling voor het maximale com-
fort, bijvoorbeeld bij het rijden op
een wegdek in slechte staat of het
afleggen van lange afstanden.
ProgrammaAanbevolen rijsituaties
"NORMAAL"Tussenafstelling, bijvoorbeeld
voor dagelijks gebruik.
"SPORT" SSportieve instelling, bijvoorbeeld
voor een sportieve rijstijl. Het programma selecteren
● Contact inschakelen.
● Druk de toets    zo v
aak als nodig is in tot
het gewenste programma weergegeven
wordt.
Het programma "NORMAAL" is actief wanneer
op de toets C noch S brandt. ATTENTIE
Als de dynamische onderstelregeling tijdens
het rijden in g

esteld wordt, kan dit de aan-
dacht van het verkeer afleiden en een ongeval
veroorzaken. ATTENTIE
De afstelling van de demping kan de rijeigen-
sc h

appen beïnvloeden. Het gebruik van de
dynamische onderstelregeling mag geen aan-
leiding zijn voor het nemen van risico's.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer. » 245
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 248 of 340

Bedienen
Let op
Als de dynamische onderstelregeling niet
werkt
zoals in dit hoofdstuk beschreven
wordt, laat het systeem dan in een gespecia-
liseerde werkplaats nakijken. Let op
Bij een storing van de dynamische onderstel-
re g

eling gaan op de toets de aanduidingen C
en S branden. Het rijcomfort kan tijdens de
storing negatief beïnvloed zijn. Laat het sys-
teem door een gespecialiseerde werkplaats
controleren. Bandenspanningscontrolesys-
t
eem
In l

eiding tot thema De bandenspanningsindicator controleert tij-
den
s
het

rijden met behulp van de ABS-sen-
soren de bandenspanning van de vier ban-
den. De sensoren controleren de afrolomtrek
en de trillingen van elke band. De banden-
spanningsindicator geeft tijdens het rijden
een waarschuwing af als het systeem een
aanzienlijke daling van de bandenspanning
in een of meer van de banden waarneemt.
Het systeem waarschuwt u over de daling van
de bandenspanning via het lampje , in
combinatie met een akoestisch signaal, en een tekstbericht in het display van het instru-
mentenpaneel

. Als u het bestuurdersportier
opent, vindt u aan de binnenkant van de stijl
een sticker waarop de vulspanning van de
banden wat maximaal toelaatbare belasting
per goedgekeurde band voor de wagen in
kwestie betreft, vermeld staat. Als u op de in-
stelknop van de bandenspanningsindicator
drukt, kunt u de bandenspanning vergelijken
zodat de te controleren bandenspanning
overeenkomt met de huidige bandenspan-
ning ››› pag. 248.
Toepasselijk gebruik van instelknop ››› pag.
248. ATTENTIE
Als u de wielen en banden verkeerd gebruikt,
kan de b anden

spanning plotseling afnemen,
het loopvlak loslaten of de band zelfs explo-
deren.
● Controleer de bandenspanning regelmatig
en zor
g dat de banden altijd tot de aangege-
ven bandenspanning gevuld zijn. Als de ban-
denspanning te laag is, kunnen de banden te
heet worden en kunnen de loopvlakken losla-
ten en zelfs exploderen.
● Als de banden koud zijn, moet u ervoor zor-
gen dat
de bandenspanning altijd gelijk is
aan de bandenspanning die op de sticker ver-
meld is ››› pag. 307.
● Controleer wanneer de banden koud zijn re-
gelmatig de b
andenspanning. Pas indien no-
dig de bandenspanning van de op de wagen ingebouwde banden aan aan die van de ban-
dens
p

anning bij koude banden.
● Controleer regelmatig of de banden slijtage
vert
onen of beschadigd zijn.
● Overschrijd nooit de snelheid en maximum
toelaat
bare belasting voor het type band van
uw wagen. ATTENTIE
Als u de instelknop van de bandenspannings-
indic ator niet

correct gebruikt, is het moge-
lijk dat de indicator verkeerde waarschuwin-
gen afgeeft, of dat, ook al bestaat er het risi-
co dat de bandenspanning te laag is, dit niet
aanduidt ››› pag. 248. VOORZICHTIG
● Als

de ventieldoppen niet geplaatst zijn,
kunnen de ventielen van de banden bescha-
digd raken. Zorg er daarom voor dat de ven-
tieldoppen dezelfde zijn als de ventieldoppen
uit de serie en dat ze correct vastgeschroefd
zijn. Gebruik geen metalen ventieldoppen
››› pag. 248.
● Beschadig de ventielen niet wanneer u de
banden wi
sselt ››› pag. 248. Milieu-aanwijzing
Als de bandenspanning te laag is, neemt het
brand s

tofverbruik en slijtage van de banden
toe. 246

Page 249 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Let op
● Ver tr
ouw niet alleen maar op het banden-
spanningscontrolesysteem. Controleer de
banden regelmatig om er zeker van te zijn dat
de bandenspanning correct is en dat de ban-
den niet beschadigd zijn (steken, sneden,
scheuren en bulten). Haal het voorwerp uit de
band, mits dit niet in de band zelf vastzit.
● Het bandenspanningscontrolesysteem is in
de fabriek in
gesteld op de aanbevolen ban-
denspanning. Deze vindt u op de sticker aan
de binnenkant van de stijl ››› afb. 252. Elementen van bandenspanningsindi-
c
at
or
Bandenspanningsindicator met toets.
Zie ››› pag. 248. 
Controlelampje  in het instrumentenpaneel.

Knop   in de middenconsole.

Controle van afrolomtrek van alle banden met ABS-
sensoren (indirecte meting). 
Instelbare bandenspanning voor normale en volle la-
ding. 
Toets voor bijwerken van systeem na wijzigen van
bandenspanning. Controlelampje

Knippert of brandt
De bandenspanning
van een band is aan-
zienlijk gedaald ten
opzichte van de
door de bestuurder
ingestelde banden-
spanning
››› pag.
248.  Zet de wagen stil!
Verlaag de
snelheid onmiddellijk! Breng de
wagen tot stilstand zodra dit op
een veilige wijze mogelijk is.
Voorkom bruuske manoeuvres
en abrupt remmen!
Controleer of alle banden alsme-
de de bandenspanning daarvan.
Vervang de beschadigde ban-
den.
Storing in het sys-
teem.
Als de bandenspanning correct
is en het lampje na het uit- en
inschakelen van het contact
blijft branden, ga dan naar een
gespecialiseerde werkplaats.
Laat het systeem nakijken. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c

ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. ATTENTIE
Als de bandenspanning verschillend of te
laag i s, k

an een van de banden kapot gaan en kunt u de controle over de wagen verliezen,
wat
k

an leiden tot een ernstig of dodelijk on-
geval.
● Als het lampje  gaat br
anden, zet de wa-
gen dan onmiddellijk stil en controleer de
banden.
● Als de bandenspanning van de banden ver-
schi
llend of te laag is, kunnen de banden
sneller slijten, neemt de stabiliteit van de wa-
gen af en neemt de remweg toe.
● Als de bandenspanning van de banden ver-
schi
llend of te laag is, kan een van de banden
kapot gaan en exploderen, waardoor u de
controle over de wagen kunt verliezen.
● De bestuurder is er verantwoordelijk voor
dat a
lle banden van de wagen de correcte
bandenspanning hebben. De aanbevolen
bandenspanning vindt u op een sticker ››› afb.
252.
● Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt a
lleen correct als alle banden in koude
toestand de correcte bandenspanning heb-
ben.
● Als de bandenspanning niet correct is, kun-
nen de banden bes
chadigd raken en kan dit
leiden tot ongevallen. Controleer of de ban-
denspanning van alle banden altijd overeen-
stemt met de lading van de wagen.
● Vul voordat u gaat reizen de banden altijd
eerst
met lucht aan tot de correcte banden-
spanning.
● Als de bandenspanning te laag is, komen
de banden onder druk t
e staan en worden ze
heet waardoor de loopvlakken beschadigd » 247
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 250 of 340

Bedienen
kunnen raken en de banden kunnen explode-
ren.

Bij hog e s
nelheden en een overbeladen wa-
gen ku
nnen de banden heet worden en explo-
deren, waardoor u de controle over de wagen
kunt verliezen.
● Een te lage of te hoge bandenspanning ver-
kort
de levensduur van de banden, en heeft
een ongunstige uitwerking op het rijgedrag
van de wagen.
● Als de band niet "lek" is en niet noodzake-
lijkerw
ijs onmiddellijk vervangen moet wor-
den, rijd dan met lage snelheid naar de
dichtstbijzijnde gespecialiseerde werkplaats
en laat de bandenspanning controleren en
aanpassen. Bandenspanningscontrole
Afb. 229
Deel van de middenconsole: toets
v an b anden

spanningsindicator. De bandenspanningsindicator vergelijkt met
de ABS-
sen
sor

en de omwentelingen en dus
het loopoppervlak van iedere band. Als de af-
rolomtrek van een band verandert, geeft de
bandenspanningsindicator dit in het instru-
mentenpaneel aan. Het loopoppervlak van
een band kan variëren:
● Als de bandenspanning onvoldoende is.
● Als de bandenstructuur beschadigd is.
● Als de wagen onevenwichtig geladen is.
● Als de banden van een as meer last dragen
(bijv
. bij het rijden met aanhangwagen).
● Als de wagen met sneeuwkettingen rijdt.
● Als het wiel van een as werd vervangen.
De banden
spanningsindicator  kan onder
bepaalde omstandigheden vertraagd reage-
ren of niets aanduiden (bijv. bij sportief rij-
den, besneeuwde wegen of onverharde we-
gen).
Bandenspanningsindicator aanpassen
Houd na het wijzigen van de bandenspan-
ning of het verwisselen van een of meerdere
wielen, en bij ingeschakeld contact, de toets
››› afb. 229 van de bandenspanningsindica-
tor ingedrukt tot een akoestisch bevesti-
gingssignaal weerklinkt. Doe dit bijvoorbeeld
ook wanneer u de voor- en achterwielen om-
wisselt ››› afb. 251. Als de wielen een zware lading moeten dra-
gen (rijden met aanh

angwagen, zware la-
ding), moet u de bandenspanning vergroten
tot de aanbevolen maximum bandenspan-
ning ››› pag. 303. Druk op de toets van de
bandenspanningsindicator om de nieuwe
spanningswaarde te bevestigen. Let op
Wanneer u sneeuwkettingen gebruikt, kan er
een fout e aan

wijzing worden weergegeven
omdat door de kettingen de wielomtrek toe-
neemt. 248

Page:   < prev 1-10 ... 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 ... 340 next >