BMW 7 SERIES 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: 7 SERIES, Model: BMW 7 SERIES 2016Pages: 349, PDF Size: 5.97 MB
Page 291 of 349

ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.
Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀
Grenzen van het systeem Het systeem werkt niet correct wanneer geen
reset uitgevoerd werd, er wordt bijv. banden‐
pech gemeld ondanks een juiste bandenspan‐
ning.
De bandenspanning hangt af van de tempera‐
tuur van de band. Door een verhoging van de
bandentemperatuur, bijv. tijdens het rijden of
door zonnestraling, neemt ook de banden‐
spanning toe. De bandenspanning neemt af
wanneer de bandentemperatuur daalt. Hier‐
door kan bij sterk dalende temperaturen een
waarschuwing gegeven worden vanwege over‐
schrijding van de waarschuwingslimieten.
Ernstige, plotselinge beschadigingen van een
band van buitenaf kunnen door het systeem
niet vooraf worden aangekondigd.Storing
Geel waarschuwingslampje knippert en
brandt vervolgens continu. Er wordt
een Check-Control-melding weerge‐
geven. Er kan geen bandenpech of verlies van
bandenspanning herkend worden.
Voorbeelden en aanbevelingen voor de vol‐
gende situaties:▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd, bijv. een noodwiel: Evt. laten contro‐
leren door een Service Partner van de fa‐
brikant of een andere gekwalificeerde
Service Partner of specialist.▷Storing: systeem door een Service Partner
van de fabrikant of een andere gekwalifi‐
ceerde Service Partner of specialist laten
controleren.▷RDC kon de reset niet afsluiten. Reset van
het systeem opnieuw uitvoeren.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.
Bandenpechwaarschuwing
RPA
Principe
Het systeem herkent de bandenspanning aan
de hand van een toerentalvergelijking tussen
de afzonderlijke wielen tijdens het rijden.
Bij verlies aan bandenspanning verandert de
diameter en daardoor de draaisnelheid van het
betreffende wiel. Deze verandering wordt her‐
kend en als bandenpech gemeld.
Het systeem meet niet de daadwerkelijke ban‐
denspanning in de banden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐
Seite 291Wielen en bandenMobiliteit291
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 292 of 349

trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke aanpassing van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.
Statusweergave
De huidige status van de RPA bandenpech‐
waarschuwing kan worden weergegeven bijv.
of de RPA actief is.
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Autostatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. De ini‐
tialisatie wordt gestart door bevestiging van de spanning van de banden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Autostatus"3.Bandenpechwaarschuwing reset4.Motor starten - niet wegrijden.5.De initialisatie starten: "Reset uitvoeren"6.Wegrijden.
Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Er is een lekke band of een band met een aan‐
zienlijk spanningsverlies aanwezig.1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 283, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
WAARSCHUWING
Een beschadigde normale band met een
geringe bandenspanning of spanningsverlies
heeft een negatieve invloed op de rijeigen‐
schappen, bijv. het stuur- en remgedrag. Ban‐
den met noodloopeigenschappen kunnen nog
een bepaalde stabiliteit instandhouden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Niet verder rijden
als de auto niet met banden met noodloopei‐
genschappen is uitgerust. De aanwijzingen
m.b.t. de banden met noodloopeigenschappen
en verder rijden met deze banden in acht ne‐
men.◀
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Grenzen van het systeem
Een natuurlijk, gelijkmatig spanningsverlies in
alle vier de banden wordt niet herkend.
Daarom de bandenspanning regelmatig con‐
troleren.
Ernstige, plotselinge beschadiging van een
band van buitenaf kan niet vooraf worden aan‐
gekondigd.
In de volgende situaties kan het systeem ver‐
traagd of onjuist werken:
▷Systeem is niet geïnitialiseerd.▷Rijden op besneeuwde of gladde wegen.▷Sportieve rijstijl: slip op de aangedreven
wielen, hoge dwarsversnelling.Seite 292MobiliteitWielen en banden292
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 293 of 349

▷Rijden met sneeuwkettingen.
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden
1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daartoe de bandenspanning in
alle vier banden.
Daarvoor kan de bandenspanningindicatie
van het Mobility System, zie pagina 284,
worden gebruikt.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem in dat geval initialiseren.
Als identificatie van de beschadiging van
een band niet mogelijk is, contact opne‐
men met een Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist.2.Bandenpech bij beschadigde band met het
Mobility System, zie pagina 284, verhel‐
pen.
Banden met noodloopeigenschappen
Maximale snelheid
Verder rijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met een beschadigde band
Bij verder rijden met beschadigde banden:
1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem in dat geval initialiseren.Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met een beschadigde
band afgelegd kan worden, is afhankelijk van
de belading en de belasting van de auto tijdens
de rit.
Bij een gemiddelde voertuigbelading bedraagt
de mogelijke afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels, zoals
stoepranden, gaten in de weg, etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading, etc. korter zijn, maar
ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.Seite 293Wielen en bandenMobiliteit293
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 294 of 349

Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het rijden
kunnen het definitieve einde van de band aan‐
kondigen.
Snelheid verminderen en stoppen. Er kunnen
stukjes band loskomen, wat tot een ongeval
zou kunnen leiden.
Niet doorrijden, maar contact opnemen met
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist.Seite 294MobiliteitWielen en banden294
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 295 of 349

MotorruimteUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Belangrijke zaken in de motorruimte
1Reservoir voor sproeiervloeistof2Starthulp, accupluspool3Olievulpijp4Koelvloeistofreservoir motor5Alleen benzinemotor: koelmiddelreservoir
extra koeling6Starthulp, accuminpool7VoertuigidentificatienummerSeite 295MotorruimteMobiliteit295
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 296 of 349

MotorkapAanwijzingen WAARSCHUWING
Door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden in de motorruimte kunnen onder‐
delen worden beschadigd en tot een veilig‐
heidsrisico leiden. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Werkzaamheden in de mo‐
torruimte door een Service Partner van de fa‐
brikant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist laten controleren.◀
WAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich bewe‐
gende onderdelen. Bepaalde onderdelen in de
motorruimte kunnen ook bij uitgeschakelde
auto bewegen, bijv. de ventilator van de radia‐
teur. Er bestaat kans op letsel. Geen hand in de
buurt van bewegende onderdelen houden.
Kledingstukken en haren van bewegende on‐
derdelen verwijderd houden.◀
WAARSCHUWING
De motorkap is aan de binnenzijde van
uitstekende delen voorzien, bijv. vergrende‐
lingshaken. Er bestaat kans op letsel. Bij geo‐
pende motorkap op uitstekende delen letten
en deze gebieden vrijhouden.◀
WAARSCHUWING
Een niet correct vergrendelde motorkap
kan tijdens het rijden opengaan en het zicht
beperken. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Direct stoppen en de motorkap correct slui‐
ten.◀
WAARSCHUWING
Bij het openen en sluiten van de motor‐
kap kunnen lichaamsdelen worden ingeklemd.
Er bestaat kans op letsel. Bij het openen en
sluiten erop letten dat het bewegingsgebied
van de motorkap vrij is.◀ATTENTIE
Opgeklapte wissers kunnen bij het ope‐
nen van de motorkap worden ingeklemd. Er
bestaat gevaar voor schade. Voor het openen
van de motorkap erop letten dat de wissers
met gemonteerde wisserbladen op de voorruit
liggen.◀
Motorkap openen1.Aan de hendel trekken, pijl 1.
Motorkap wordt ontgrendeld.2.Na het loslaten van de hendel, opnieuw aan
de hendel trekken, pijl 2.
Motorkap kan worden geopend.3.Op uitstekende delen van de motorkap let‐
ten.
Motorkap sluiten
Motorkap vanaf een hoogte van ca. 40 cm la‐
ten vallen en aandrukken om opnieuw volledig
te vergrendelen.
Motorkap moet aan beide zijden hoorbaar
vastklikken.
Seite 296MobiliteitMotorruimte296
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 297 of 349

MotorolieUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Algemeen Het motorolieverbruik is afhankelijk van de
rijstijl en van de gebruiksomstandigheden.
Het motorolieverbruik kan hoger zijn, bijv. in de
volgende situaties:▷Bij een sportieve rijstijl.▷Bij het inrijden van de motor.▷Bij het stationair draaien van de motor.▷Bij het gebruik van motoroliesoorten die als
ongeschikt zijn aangemerkt.
Daarom regelmatig, na elke tankbeurt, het mo‐
toroliepeil controleren.
De auto beschikt over een elektronische olie‐
peilcontrole.
De elektronische oliepeilcontrole beschikt over
twee meetprincipes:
▷Statusweergave.▷Uitvoerige meting.Elektronische
oliepeilcontrole
Statusweergave
Principe
Het motoroliepeil wordt tijdens het rijden elek‐
tronisch bewaakt en in het Control Display
weergegeven.
Als het motoroliepeil het minimum bereikt, ver‐
schijnt er een Check-Control-melding.
Voorwaarden
Een actuele meetwaarde staat ter beschikking na ca. 30 minuten rijden. Bij een korte rit wordt
de status van de laatste, voldoende lange rit
weergegeven.
Wanneer vaak korte ritten worden afgelegd, re‐
gelmatig een uitvoerige meting uitvoeren.
Peil motorolie tonen Via iDrive:1."Mijn auto"2."Autostatus"3. "Motoroliepeil"
Het motoroliepeil wordt weergegeven.
Meldingen motorolie-indicator Afhankelijk van het motoroliepeil worden ver‐
schillende meldingen op het Control Display
weergegeven. Deze meldingen in acht nemen.
Bij een te laag motoroliepeil, binnen de vol‐
gende 200 km motorolie bijvullen, zie pa‐
gina 298.
ATTENTIE
Te weinig motorolie veroorzaakt motor‐
schade. Er bestaat gevaar voor schade. On‐
middellijk motorolie bijvullen.◀
Seite 297MotorolieMobiliteit297
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 298 of 349

Erop letten dat er niet te veel motorolie gevuld
wordt.
ATTENTIE
Te veel motorolie kan de motor of de ka‐
talysator beschadigen. Er bestaat gevaar voor
schade. Niet te veel motorolie bijvullen. Als te
veel motorolie is bijgevuld, het oliepeil door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten corrigeren.◀
Uitvoerige meting
Principe Bij de uitvoerige meting wordt het motorolie‐
peil gecontroleerd en op een schaalverdeling
weergegeven.
Bij benzinemotor:
Als het motoroliepeil het minimum bereikt, ver‐
schijnt er een Check-Control-melding.
Bij dieselmotor:
Als het motoroliepeil het minimum bereikt of
wordt vastgesteld dat te veel olie is bijgevuld,
verschijnt er een Check-Control-melding.
Tijdens de meting wordt het stationaire toe‐
rental iets verhoogd.
Algemeen
Een uitvoerige meting is alleen bij bepaalde
motoren mogelijk.
Voorwaarden▷De auto staat op een vlakke ondergrond.▷Keuzehendel in keuzehendelstand N of P
en gaspedaal niet ingedrukt.▷Motor draait en is op bedrijfstemperatuur.
Uitvoerige meting uitvoeren
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Autostatus"3. "Motoroliepeil"4."Motoroliepeilmeting starten"5."Meting starten"
Het motoroliepeil wordt gecontroleerd en op
een schaalverdeling weergegeven.
Duur: ca. 1 minuut.
Motorolie bijvullen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Bedrijfsstoffen, bijv. olie, vet, koelvloei‐
stof en brandstof, kunnen stoffen bevatten die
schadelijk zijn voor de gezondheid. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Aanwijzingen
op de verpakkingen in acht nemen. Ervoor zor‐
gen dat kleding, huid of ogen niet met bedrijfs‐
stoffen in contact komen. Bedrijfsstoffen niet
in andere flessen overgieten. Bedrijfsstoffen
buiten het bereik van kinderen bewaren.◀
ATTENTIE
Te weinig motorolie veroorzaakt motor‐
schade. Er bestaat gevaar voor schade.
Binnen de volgende 200 km motorolie bijvul‐
len.◀
ATTENTIE
Te veel motorolie kan de motor of de ka‐
talysator beschadigen. Er bestaat gevaar voor
schade. Niet te veel motorolie bijvullen. Als te
veel motorolie is bijgevuld, het oliepeil door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten corrigeren.◀
Algemeen
Motorolie pas bijvullen als de melding op het
instrumentenpaneel verschijnt. De hoeveel‐
heid bij te vullen olie is aangegeven in de mel‐
ding op het instrumentenpaneel.
Seite 298MobiliteitMotorolie298
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 299 of 349

Ruststand inschakelen en auto veilig parkeren
voordat motorolie bijgevuld wordt.
Erop letten dat er niet te veel motorolie gevuld
wordt.
Overzicht
De vulbuis bevindt zich in de motorruimte, zie
pagina 295.
Olievulpijp openen1.Motorkap openen, zie pagina 296.2.Olievulpijp linksom opendraaien, pijl.3.Motorolie bijvullen.
Soorten motorolie
Aanwijzingen ATTENTIE
Olietoevoegingen kunnen de motor be‐
schadigen. Er bestaat gevaar voor schade.
Geen olietoevoegingen gebruiken.◀
ATTENTIE
Onjuiste motorolie kan tot storingen van
de motor leiden of deze beschadigen. Er be‐
staat gevaar voor schade. Bij het kiezen van de
motorolie erop letten dat de motorolie de juiste
viscositeitsklasse heeft.◀
De motoroliekwaliteit is bepalend voor de le‐
vensduur van de motor.
Sommige soorten motorolie zijn mogelijk niet
in alle landen verkrijgbaar.
Viscositeitsklassen
Bij het kiezen van een motorolie erop letten dat
de motorolie een van de viscositeitsklassen
SAE 0W-40, SAE 0W-30, SAE 5W-40, SAE
5W-30, 0W-20 of 5W-20 heeft.
De viscositeitsklassen 0W-20 en 5W-20 zijn
alleen geschikt voor bepaalde motoren.
Meer informatie over geschikte oliespecifica‐
ties en viscositeiten van motoroliën kan bij een
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist
worden opgevraagd.
Geschikte motoroliesoorten Voor het bijvullen motorolie met de volgende
motoroliespecificaties gebruiken:BenzinemotorBMW Longlife-01.BMW Longlife-01 FE.BMW Longlife-04.BMW Longlife-12 FE.BMW Longlife-14 FE+.
De oliespecificatie BMW Longlife-14 FE+ is al‐
leen geschikt voor bepaalde benzinemotoren.
DieselmotorBMW Longlife-04.BMW Longlife-12 FE.
De oliespecificatie BMW Longlife-12 FE is al‐
leen geschikt voor bepaalde dieselmotoren.
Meer informatie over geschikte oliespecifica‐
ties en viscositeiten van motoroliën kan bij een
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist
worden opgevraagd.
Seite 299MotorolieMobiliteit299
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 300 of 349

Alternatieve motoroliesoortenIndien geschikte motoroliesoorten niet ver‐
krijgbaar zijn, kan tot maximaal 1 liter motorolie
met de volgende oliespecificatie worden bijge‐
vuld:BenzinemotorACEA A3/B4.DieselmotorACEA C3.
Olieverversing
ATTENTIE
Niet tijdig ververste motorolie kan tot een
verhoogde slijtage van de motor en daarmee
tot motorschade leiden. Er bestaat gevaar voor
schade. De in de auto aangegeven onder‐
houdstermijn niet overschrijden.◀
De fabrikant van de auto beveelt aan de motor‐
olie door een Service Partner van de fabrikant
of een andere gekwalificeerde Service Partner
of specialist te laten verversen.
Seite 300MobiliteitMotorolie300
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15