CITROEN C3 PICASSO 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2012, Model line: C3 PICASSO, Model: CITROEN C3 PICASSO 2012Pages: 245, PDF Size: 8.34 MB
Page 21 of 245

19
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Weergave op het
instrumentenpaneel
1.
Selecteren/deactiveren van de snel-
heidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer aan/uit. Als de snelheidsregelaar of -begrenzer
is ingeschakeld, verschijnen de instel-
lingen van het systeem op het instru-
mentenpaneel.
1.
Selecteren/deactiveren van de snel-
heidsregelaar.
2.
Instellen van een snelheid / Verlagen
van de ingestelde snelheid.
3.
Instellen van een snelheid / Verhogen
van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer uit / Hervatten
snelheidsbegrenzer.
Snelheidsregelaar "CRUISE"
123
121
Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is
alleen mogelijk bij een wagensnelheid
hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak. Het instellen van de snelheid is alleen
mogelijk bij draaiende motor.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
RIJDEN
Page 22 of 245

20
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van deversnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een hand-
geschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzin-
gen van de schakelindicator (indien
aanwezig) die op het instrumentenpa-
neel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een auto-
matische transmissie of een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak,
laat de selectiehendel dan in de stand
Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk van
het type versnellingsbak) staan en trap
het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem
bij voorkeur af op de motor in plaats
van het rempedaal te gebruiken en
trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u
deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot
af en wordt de geluidsoverlast door het
verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, ge-
bruik dan vanaf een snelheid van on-
geveer 40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de tem-
peratuur in de auto hoog is opgelopen,
open dan alle ruiten en de ventilatie-
roosters alvorens de airconditioning in
te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h
de ruiten, maar laat de ventilatieroos-
ters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interi-
eur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het
panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (be-
halve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en
de ontwaseming uit zodra deze niet
meer nodig zijn als deze niet automa-
tisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlam-
pen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg: uw
auto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk mul-
timedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto
aan om het elektriciteitsverbruik, en dus
het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de
auto verlaat.
Page 23 of 245

21
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over
de auto: plaats de zwaarste voorwer-
pen in de bagageruimte, zo dicht mo-
gelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweer-
stand (dakdragers, imperiaal, fi etsen-
drager, aanhanger, enz.) van uw auto.
Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en
het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk
de winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspan-
ning (bij koude banden), houd u daarbij
aan de bandenspanning die staat ver-
meld op de sticker op de portierspon-
ning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met
name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd
niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van
de aanhanger of de caravan te contro-
leren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, oliefi lter en luchtfi lter
vervangen, enz.) en houd u daarbij
aan het door de fabrikant voorgeschre-
ven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet
meer dan drie keer afslaan; zo voor-
komt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat
pas na 3000 km het gemiddelde brand-
stofverbruik zich stabiliseert.
Page 24 of 245

1
22
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL
Het instrumentenpaneel, het multifunctionele display en de controle- en waarschu-
wingslampjes geven informatie over de werking van de auto.
1.
Toerenteller.
Geeft het motortoerental aan
(x 1000 t/min).
2.
Gedeelte van de toerenteller dat aan-
geeft wanneer u moet opschakelen.
3.
Snelheidsbegrenzer
of
Snelheidsregelaar.
(km/h of mph)
4.
Controlelampje elektrische kinder-
beveiliging.
Gaat bij het inschakelen van de elek-
trische kinderbeveiliging (blokkering
van de ruitbediening achter en van de
binnenportiergrepen van de achter-
portieren) enkele seconden branden
om het inschakelen te bevestigen.
Digitaal lichtdoorlatend instrumentenpaneel
Dit display geeft waarschuwings- en in-
formatiemeldingen weer.
Multifunctioneel display
Gedeelte controle- en
waarschuwin
gslampjes
Dit gedeelte bevat de controle- en waar-
schuwingslampjes die informatie geven
over de werking van de auto.
Resetknop
Met deze knop kunt u de geselecteerde
functie op 0 zetten (dagteller of onder-
houdsintervalindicator).
Regelknop dashboardverlichting
Met deze knop kunt u de lichtsterkte
van de dashboardverlichting regelen.
Raadpleeg voor meer informatie
over de werking en de weerga-
ve van een bepaalde functie de
desbetreffende paragraaf.
5.
Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
6.
Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan
(km/h of mph).
7.
Dagteller.
(km of miles)
8.
Onderhoudsintervalindicator.
(km of miles), vervolgens,
Kilometerteller.
(km of miles)
9.
Motorolieniveaumeter.
Page 25 of 245

1
23
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Een aantal verklikkerlampjes
heeft beide mogelijkheden. Of
het constant branden of knip-
peren van een verklikkerlampje
duidt op een storing, is afhanke-
lijk van de werkingsfase van de
auto.
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of
waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multifunctionele display.
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is inge-
schakeld.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer links
knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.
Parkeerlichten
permanent. De lichtschakelaar staat in
de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent. De lichtschakelaar staat in
de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent. Als u de lichtschakelaar
naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Page 26 of 245

1
24
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Mistlampen
vóór
permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contactslot staat in de
tweede stand (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Handrem
permanent. De handrem is
aangetrokken of niet goed
vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het controlelampje
uitgaat; trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over de handrem.
Koelvloeistoftemperatuur
permanent
blauw. Bij het starten van de motor
geeft het blauw branden
van het lampje aan dat de
motor nog koud is. Na enkele minuten rijden gaat het controlelampje uit om aan te
geven dat de normale bedrijfstemperatuur van de motor is bereikt.
Om de levensduur van de motor te bevorderen is het raadzaam de
motor niet te zwaar te belasten zolang het controlelampje nog brandt.
Stop & Start
permanent. Het Stop & Start-systeem
heeft de motor in de
STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord,
opstopping, enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert
enkele
seconden en
gaat dan uit. De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch
gestart. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - §
Stop & Start-systeem" voor bijzonderheden
van de Stop- en Start-stand.
Page 27 of 245

1
25
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in
het dashboard aan
passagierszijde staat in de
stand " ON
".
De passagiersairbag is
ingeschakeld.
Plaats in dit geval geen
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting". Zet de schakelaar in de stand " OFF
" om de
passagiersairbag uit te schakelen.
U kunt nu een kinderzitje plaatsen met de "rug in
de rijrichting".
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Elektrisch
bediende
kinderbeveiliging
tijdelijk
. De elektrisch bediende
kinderbeveiliging is actief. Elke keer als u het contact aanzet en deze functie
inschakelt, brandt de signalering enkele seconden.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk
"Veilig vervoeren van kinderen".
Page 28 of 245

1
26
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar aan
passagierszijde in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF
".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON
" om de
frontairbag aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen
kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
ESP/ASR
permanent. De toets midden op het
dashboard wordt ingedrukt.
Het bijbehorende
controlelampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het controlelampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld wordt het
automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden
hoger dan ongeveer 50 km/h.
Page 29 of 245

1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden
een van de volgende waarschuwingslamp-
jes gaat branden, wijst dit op een storing in
het desbetreffende systeem en moet de
bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat
branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifuncti-
onele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, alleen
of in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje
brandt bij een ernstige
storing met betrekking
tot het remsysteem, de
stuurbekrachtiging, de
motoroliedruk of bij een te
hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats want de motor kan tijdens het rijden
uitvallen.
Parkeer de auto, zet het contact af en neem
contact op met het CITROËN-netwerk of met een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Service
tijdelijk, in
combinatie
met een
geluidssignaal en
een melding op
het display. Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen
specifi ek controlelampje
gaat branden.
Identifi ceer de storing met behulp van de melding op
het display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- het niveau van de ruitensproeiervloeistof,
- de batterij van de afstandsbediening,
- al dan niet branden van de lampen,
- vervuiling van het roetfi lter bijauto's met dieselmotor
(zie het hoofdstuk "Controles - § Roetfi lter").
Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding op het display.
Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen
specifi ek controlelampje
gaat branden. Identifi ceer de storing met behulp van de melding
op het display en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Remsysteem
permanent, in
combinatie met
het STOP-lampje. Het remvloeistofniveau is
te laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek.
Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van
een artikelnummer van CITROËN.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren door het CITROËN-
netwerk of door eengekwalifi ceerde werkplaats.
+
permanent, in combinatie met
het waarschuwingslampje
ABS en het STOP-lampje.
Er is een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (EBD). Stop onmiddellijk op een veilige plek.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
Page 30 of 245

1
28
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is
actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt
voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het ESP-/ASR-systeem,
tenzij deze is uitgeschakeld (toets
ingedrukt en verklikkerlampje van
de toets brandt). Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor
wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent. Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 5 liter
brandstof
in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden zolang er niet
voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine)
of 48 liter (diesel); (Afhankelijk van de uitvoering:
ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.