reset CITROEN DS3 2018 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2018, Model line: DS3, Model: CITROEN DS3 2018Pages: 248, PDF Size: 8.86 MB
Page 134 of 248

132
Storing
Bij een storing in het systeem gaan
deze lampjes branden. Neem contact
op met het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Het lampje ECO op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
of 6
versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering uitvoering) bij een
snelheid lager dan 8
km/h het rempedaal intrapt
of de stand N selecteert.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie , bij
stilstaande auto het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd. De teller wordt iedere
keer gereset als het contact wordt
aangezet met de sleutel.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie: als
de stand D of M is geselecteerd.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als de automatische stand (stand A )
of de handbediende stand (stand M ) is ingeschakeld.Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
06
Rijden
Page 136 of 248

134
Als de motor in de STOP-stand staat, wordt hij
onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u
het contact opnieuw aanzet.
Druk op deze toets om het systeem uit te schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden
van het lampje van de toets en de weergave van
een melding.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer in
te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit en er wordt een
melding weergegeven. Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u
over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert het lampje
van de toets ECO OFF enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden.
Laat uw auto controleren door het dealernetwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval
het contact af en start de motor met behulp van de
sleutel. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu
.Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gedetecteerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
06
Rijden
Page 137 of 248

135
Ondanks de aanwezigheid van het
bandenspanningscontrolesysteem moet de
bestuurder altijd waakzaam blijven.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen
bandenspanning staat vermeld op de
bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van de
auto. De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (d.w.z.
de auto staat langer dan 1
uur stil of er is
minder dan 10
km gereden met een beperkte
snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal en een melding op het
display.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende. F
C
ontroleer als u een compressor in de auto hebt
(bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset)
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld. Rijd voorzichtig verder als het niet
mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
is gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
heb t gebracht en na het verwisselen van een of
meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u
het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de sticker
met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen waarschuwing als de bandenspanning
bij het resetten onjuist is.
06
Rijden
Page 138 of 248

136
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij
aangezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
Monochroom display A
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Config. auto te selecteren en bevestig
ver volgens uw keuze door op de toets OK te
drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu Reset
bandensp te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuze door op de toets OK te drukken.
Er wordt een melding weergegeven ter bevestiging
van het verzoek.
F
B
evestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Monochroom display C
F Druk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Configuratie auto instellen " te selecteren en
bevestig ver volgens uw keuze door op de toets
OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning " en vervolgens het menu
" Resetten " te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuzes door op de toets OK te drukken. Het
resetten wordt bevestigd door een melding.
Touchscreen
F Druk op de toets MENU .
F Sel ecteer " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina Resetten
bandenspanningscontrole .
Het resetverzoek wordt bevestigd door een melding.
F
Sel
ecteer " Ja" of " Nee" en bevestig vervolgens
uw keuze.
Het resetten wordt bevestigd door een melding.
De nieuwe opgeslagen bandenspanningsgegevens
worden door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Storing
Controleer voorafgaand aan werkzaamheden
aan het systeem altijd eerst de spanning
van de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Persoonlijke instellingen – configuratie " te
selecteren en bevestig vervolgens uw keuze
door op de toets OK te drukken. Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft
branden in combinatie met het lampje Ser vice, wijst
dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole niet
goed.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de
door de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft
het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient
minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de schakelaar.
06
Rijden
Page 167 of 248

165
Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten.Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de tankbeveiliging
(diesel) .
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F Z et het contact aan (zonder de motor te starten).
F
W
acht ongeveer 6 seconden en zet het contact
af.
F
H
erhaal de handelingen 10
keer.
F
B
edien de startmotor om de motor te starten.
Overige HDi-motoren
(behalve uitvoeringen met een BlueHDi- motor)
F
V
ul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F
O
pen de motorkap.
F
M
aak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F
B
edien de handopvoerpomp totdat u
weerstand
voelt (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn).
F
B
edien de startmotor om de motor te starten
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15
seconden en start de motor
opnieuw).
F
A
ls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en
vervolgens de startmotor opnieuw.
F
B
reng de sierkap van de motor aan en klem
deze vast.
F
S
luit de motorkap.
Bandenreparatieset
Scan de QR-code op pagina 3 om
i nstructievideo's te bekijken.
De bandenreparatieset bestaat uit een compressor
en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u
de
band tijdelijk repareren , zodat u
de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in het
loopvlak of de hiel van de band bevindt.
De elektrische installatie van de auto biedt de
mogelijkheid een compressor aan te sluiten
en te gebruiken voor de duur die nodig is om
een gerepareerde lekke band op spanning te
brengen.
Bandenspanningscontrole
Het lampje voor te lage bandenspanning zal
na het repareren van een wiel blijven branden
tot het systeem is gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
08
Storingen verhelpen
Page 171 of 248

169
Als na 7 minuten de druk niet 2 bar is, is de
b and niet te repareren; neem contact op met
uw dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om u
verder te helpen.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is bereikt, de
schakelaar in de stand " O".
F
V
erwijder de set en berg hem op.
Rijd met een tijdelijk gerepareerde band niet
meer dan 200
km; neem contact op met uw
dealer of een gekwalificeerde werkplaats om
de band te vervangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
i nstructievideo's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u
het wiel met
het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen
volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Overzicht van het gereedschap
1. Wielsleutel.
Hiermee kunt u
de wieldop ver wijderen en de
wielbouten losdraaien.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in
het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel
de speciale slotbouten (indien aanwezig)
worden verwijderd.
Deze gereedschappen zijn specifiek voor uw
auto en kunnen, afhankelijk van de uitvoering
van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn
2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloerplaat.
F
O
pen de achterklep.
F
T
il de vloerbekleding van de bagageruimte op
door aan de lus te trekken.
F
V
erwijder het opbergbak van polystyreen.
F
M
aak de houder met het gereedschap los en
haal hem er uit.
08
Storingen verhelpen
Page 225 of 248

21
Instellingen
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen zijn de
instellingen van de equalizer uitgeschakeld.
Na het veranderen van de instellingen van de
equalizer zijn de instellingen van de bassen en hoge
tonen gereset. De instellingen van de equalizer zijn gekoppeld aan
de instellingen van de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in
te stellen.
Wijzig de instellingen van de bassen en de hoge
tonen of de instellingen van de equalizer om de
gewenste klankkleur te verkrijgen.
Bij het veranderen van de instellingen van de balans worden
de instellingen van de geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de instellingen van de
geluidsverdeling worden de instellingen van de balans
uitgeschakeld.De instellingen van de geluidsverdeling zijn
gekoppeld aan een bepaalde instelling van de
balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in
te stellen.Verander de instellingen van de balans of van de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Als de modus "Alle inzittenden" is geselecteerd, is
de geluidsverdeling anders dan verwacht. De keuze voor de instelling van de geluidsverdeling
"Alle inzittenden" kan zijn geprogrammeerd.Wijzig de instelling van de geluidsverdeling met de
schuifbalk op het touchscreen.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen. Voor een optimaal luistergenot kunt u
de audio-
instellingen ( Volume:, Bass:, Treble:, Geluid,
Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk
instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren
van een andere geluidsbron verschillen in de
geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (Volume:, Bass:,
Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd op de
verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam
de audiofuncties (Bass:, Treble:, Balans) in de
middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Inactief " te zetten als de radio is geselecteerd.
Na het afzetten van de motor wordt het systeem na
enkele minuten uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de
eco-mode van het systeem is geactiveerd om te
voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.Start de motor om de accu bij te laden.
Touchscreen 7 inch
Page 243 of 248

205
N
Niveau brandstofadditief diesel ~ Brandstofaddititiefniveau .............................157-15 8
Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau
...............................24, 15 6 -157
Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau
.......... 15
6
Niveau ruitensproeiervloeistof ~ Ruitensproeiervloeistofniveau
............................157
Niveaus controleren
....................................... 15
5 -157
Niveaus en controles
..................................... 15 4 -157
Noodbediening achterklep
................................ 5
7, 5 9
Noodbediening portieren
................................... 5
0 - 51
Noodoproep ~ Urgence-oproep
.......................93-96
Noodprocedure starten
......................................... 189
Noodremassistentie ~ Brake Assist System (BAS)
....................................... 96 -97
NRA
.................................................................... 96 -97
Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten
...............30
Nulstelling onderhoudsindicator ~ Onderhoudsintervalindicator resetten
.................27
O
Oliefilter ................................................................... 15 8
Oliefilter (vervangen) ............................................. 15 8
Olieniveau
............................................ 2
7-28, 15 5 -15 6
Oliepeilstok
.......................................... 27-28, 15 5 -15 6
Olieverbruik
.................................................... 15 5 -15 6
Onder de motorkap ~ Motorruimte
.......................15 4
Onderhoud (adviezen)
........................................... 162
Onderhoudsadviezen
............................................ 162
Onderhoudsbeurten
................................................ 25
Onderhoudsindicator ~ Onderhoudsintervalindicator
................................25
Ontdooien
........................................................... 71, 75
Ontgrendelen
........................................................... 43
Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur ontgrendelen
........................................... 49
Ontluchten brandstofsysteem ~ Brandstofsysteem ontluchten
.............................165Ontwasemen
.......................................................
71
-75
Opbergvak
................................................................ 81
O
pbergvakken
....................................................
7
8 -79
Opbergvakken portieren .......................................... 78
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte openen
..............................
4 3 , 57- 5 8
Openen brandstofvulklep ~ Brandstoftanklep openen
................................... 14
8
Openen motorkap ~ Motorkap, openen .......
15 3 -15 4
Openen portieren ~ Portieren openen
.......
4 3 , 4 9 - 51
Overzicht motoren ~ Motorenoverzicht ........
195, 198
Overzicht zekeringen ~ Zekeringentabel
...................
181-183, 185 -18 6, 188
Par fumeur
.................................................................
76
Parfumeur (element)
................................................
76
Parkeerhulp achter
................................................ 14
3
Parkeerhulp vóór
............................................
143 -14 4
Parkeerlichten
..........................................
8 4, 175 -179
Parkeerrem ............................................ 1 20, 15 8 -159
Passagiersairbag .....................................................22
Plafonnier
.................................................................77
Plafonniers
.............................................................18 0
Portieren
...................................................................49
Portieren sluiten
.................................................43, 49
Pyrotechnische gordelspanners
........................... 10
0
P
Radio ............................................................. 7- 8, 10, 3
Radiozender ........................................................ 7- 8 , 3
RDS
........................................................................\
.... 8
R
egeling luchtopbrengst ~ Aanjager, regeling
....... 73
R
egeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling
..............73
Regelmatige controles ~ Controles
...............157-159
Regeneratie roetfilter
............................................. 15 8
R
Reinigen (adviezen) ............................................... 162
Remblokken ................................................... 15
8 -159
Remlichten ....................................................... 176 -179
Remmen
................................................... 14, 15 8 -159
Remschijven
................................................... 15 8 -159
Reservewiel
.................................... 16 9 -170, 173 , 2 01
Reservoir ruitensproeiers ~ Ruitensproeierreservoir
...................................... 15
7
Resetten van de ruitbediening ~ Ruitbediening resetten
....................................47- 4 8
Richtingaanwijzers
.................................................. 22
R
ichtingaanwijzers
............................. 2
2 , 8 6 , 176 -179
Riem
.................................................................... 81- 82
Rijadviezen
...................................................... 11
6 -117
Risicozones (update)
................................................. 6
R
oetfilter
.......................................................... 15
7-15 8
Ruitbediening
..................................................... 47- 4 8
Ruitensproeier achter
........................................ 88-89
Ruitensproeiers
........................................................ 89
Ruitenwisser achter
........................................... 88-89
Ruitenwisserbladen (vervangen)
.................... 9
0, 15 3
Ruitenwisserbladen vervangen
......................9 0, 15 3
Ruitenwissers
..................................................... 88-89
Ruitenwisserschakelaar
....................................88-89
Schakelaars stoelverwarming ~ Stoelverwarming, schakelaars
.......................62- 63
Schakelindicator
..................................................... 13 0
SCR (Selective Catalytic Reduction)
.................... 15
9
SCR-systeem
........................................................... 20
Sel
ectiehendel
....................................................... 12
7
Selectiehendel automatische transmissie ~ Schakelen
automatische versnellingsbak
.....................124 -13 0
Selectiehendel elektronisch gestuurde versnellingsbak
..................120 -124, 15 8
S
Trefwoordenregister