CITROEN DS4 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: DS4, Model: CITROEN DS4 2015Pages: 452, PDF Size: 14.71 MB
Page 211 of 452

209
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Schakelindicator*
Bij auto's met handgeschakelde 
versnellingsbak kan naast de pijl ook 
de geadviseerde versnelling worden 
weergegeven.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische 
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief 
in de handgeschakelde stand.
* Volgens motoruitvoering.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi 150 -dieselmotor en 
een handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem 
u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de 
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het 
tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (STOP-
fase van het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de 
aanduiding N weergegeven op het instrumentenpaneel.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de 
uitrusting van uw auto kan het systeem u 
adviseren één of meer versnellingen op te 
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen 
zonder de tussenliggende versnellingen in te 
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen 
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. 
De keuze van de optimale versnelling hangt 
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de 
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder 
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het 
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van 
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld. Voorbeeld:
-
 
U r
 ijdt in de derde versnelling.
-
 
U t
 rapt het gaspedaal in.
-
 
H
 et systeem kan u in dit geval adviseren 
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op 
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies 
aan de rijomstandigheden (helling, 
belading van de auto, ...) en de rijstijl 
van de bestuurder (veel vermogen 
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
 
d
 e eerste versnelling in te 
schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
Rijden  
Page 212 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem 
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van 
het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra 
het een daling van de spanning van een of 
meer banden detecteert.Een te lage bandenspanning leidt ook 
tot een hoger brandstofverbruik.De door de fabrikant voor uw auto 
aanbevolen bandenspanning staat 
vermeld op de bandenspanningssticker 
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude" 
banden worden gecontroleerd (auto 
die langer dan 1
  uur heeft stilgestaan 
of na een traject van maximaal 10   km 
met gematigde snelheid). Is dit niet het 
geval, verhoog dan de op de sticker 
vermelde waarden met 0,3
  bar.
Ondanks de aanwezigheid van dit 
systeem dient u maandelijks en voor 
elke lange reis de bandenspanning 
(ook die van het reservewiel) 
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft 
een negatief effect op de wegligging, 
verlengt de remweg en versnelt de 
bandenslijtage, met name onder zware 
omstandigheden (zware belading, hoge 
snelheid, lange rit).
Het controlesysteem van de bandenspanning 
is een hulpsysteem; de bestuurder moet 
waakzaam blijven. 
Page 213 of 452

2 11
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
Een lagere bandenspanning is niet 
altijd zichtbaar aan een vervorming van 
de band. Beperk u daarom niet alleen 
tot een visuele controle.Deze waarschuwing wordt ook 
weergegeven als een of meerdere 
wielen niet zijn voorzien van een sensor 
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of 
een reservewiel met stalen velg).
De waarschuwing wordt weergegeven 
zolang de desbetreffende band(en) niet 
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) 
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of 
wiel met stalen velg) is niet voorzien 
van een sensor.
Bij een te lage bandenspanning brandt 
dit verklikkerlampje in combinatie met 
een geluidssignaal en, afhankelijk van 
de uitrusting, in combinatie met de 
weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van 
één band wordt geconstateerd, kan deze band 
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk 
van de uitvoering, de weergegeven melding.
F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak 
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet 
plotseling hard af.
F
 
Z
 et uw auto stil zodra de verkeerssituatie 
dit toelaat.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage 
bandenspanning" knippert en vervolgens 
permanent brandt in combinatie met het 
verklikkerlampje "service", duidt dit op 
een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te 
laten controleren of monteer na een lekke band 
het wiel met de originele velg, dat is voorzien 
van een sensor.
F
 
C
ontroleer de spanning van de vier 
banden (bij koude banden) als u over een 
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van 
de bandenreparatieset.
 R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder 
als u niet direct de bandenspanning kunt 
controleren.
 
of
F
 
G
ebruik in geval van een lekke band 
de noodreparatieset of het reservewiel 
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem 
is uitgerust en het vervangen van een band 
moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd 
dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: 
montage van winterbanden), dient het systeem door 
het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
In dat geval wordt de bandenspanning niet 
meer gecontroleerd.
Rijden  
Page 214 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Stop & StartHet Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart 
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens 
het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand 
van de motor
Is uw auto uitgerust met een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak en u parkeert 
uw auto, dan is - ten behoeve van uw 
eigen comfort - de STOP-stand de eerste 
seconden na het inschakelen van de 
achteruit niet beschikbaar.
Als de STOP-stand geactiveerd is, 
blijven alle andere componenten zoals 
de remmen en de stuurbekrachtiging 
normaal functioneren.
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat; zet in dat geval altijd het 
contact af met de sleutel of met de 
knop "START/STOP".
Het controlelampje "ECO"
 op het 
instrumentenpaneel gaat branden en 
de motor komt automatisch in een 
standby-stand:
-
 
b
ij een handgeschakelde 
versnellingsbak,  bij snelheden beneden 
20
 
km/h of, bij uitvoeringen met de 
PureTech 130 -motor of een BlueHDi 115
 
of 
120-dieselmotor, bij stilstaande auto, 
wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet 
en de koppeling loslaat,
-
 
b
ij een elektronisch gestuurde 
versnellingsbak,  bij snelheden beneden 
8
 
km/h, wanneer u op het rempedaal trapt 
of wanneer u de selectiehendel in de stand 
N zet,
-
 b
ij een automatische transmissie,  
bij stilstaande auto, wanneer u op 
het rempedaal trapt of wanneer u de 
selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met 
een teller, wordt de duur van de 
momenten dat de motor in de STOP-
stand geschakeld wordt, opgeteld 
en weergegeven. Elke keer als u 
het contact opnieuw aanzet met de 
sleutel of op de knop "START/STOP" 
drukt, wordt deze teller op 0
  gezet.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat 
(beklimming of afdaling),
-
 he
t bestuurderportier geopend is,
-
 de
 veiligheidsgordel van de bestuurder 
losgemaakt is,
-
 
d
 e auto sinds de laatste start (met de 
sleutel of met de knop "START/STOP") niet 
sneller dan 10
  km/h heeft gereden,
-
 
d
 e elektrische parkeerrem wordt /is 
aangetrokken,
-
 
d
 e klimaatregeling in het interieur dat niet 
toelaat,
-
 d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
 b
epaalde bijzondere omstandigheden 
(laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) 
dat niet toelaten.
Bijzonderheden: STOP-stand niet 
beschikbaar
In dat geval knippert het lampje 
"ECO"  enkele seconden en gaat 
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal. 
Page 215 of 452

213
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Overgang naar de START-stand 
van de motor
Het controlelampje "ECO" gaat uit en 
de motor wordt automatisch gestart:
-
 
b
ij een handgeschakelde 
versnellingsbak , wanneer u het 
koppelingspedaal helemaal  intrapt,
-
 
b
ij een elektronisch gestuurde 
versnellingsbak :
●	 met
	 de 	 selectiehendel 	 in 	 de 	 stand 	 A of 
M , wanneer u het rempedaal loslaat.
●	 of
	
met 	 de 	 selectiehendel 	 in 	 de 	 stand 	 N 
en het rempedaal losgelaten, wanneer u 
de selectiehendel in de stand A of M zet,
●	 of
	
wanneer 	 u 	 de 	 achteruitversnelling 	
i
nschakelt.
-
 
b
ij een automatische transmissie:
●	 met
	 de 	 selectiehendel 	 in 	 de 	 stand 	 D ou 
M , wanneer u het rempedaal loslaat,
●	 of
	
met 	 de 	 selectiehendel 	 in 	 de 	 stand 	 N 
en het rempedaal losgelaten, wanneer u 
de selectiehendel in de stand D of M zet,
●	 of
	
wanneer 	 u 	 de 	 achteruitversnelling 	
i
nschakelt.
Bijzonderheden: automatisch 
activeren van de START-stand
Als u bij een auto met een 
handgeschakelde versnellingsbak in de 
STOP-stand een versnelling inschakelt, 
maar daarbij het koppelingspedaal niet 
helemaal intrapt, gaat er een lampje 
branden of verschijnt er een bericht 
met het verzoek het koppelingspedaal 
helemaal in te trappen, omdat anders 
de motor niet gestart kan worden.
In dat geval knippert het lampje 
"ECO"  enkele seconden en gaat 
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.De START-stand wordt ten behoeve van de veiligheid 
en het comfort automatisch geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
-  d e veiligheidsgordel van de bestuurder los 
wordt gemaakt,
-
 
d
 e snelheid van de auto hoger is dan 25  
k
 m/h 
bij een handgeschakelde versnellingsbak 
(3
  km/h bij de PureTech 130 -motor en de 
BlueHDi 115
  en 120 -dieselmotoren) en 
hoger dan 11
  km/h bij een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak of 3
  km/h bij een 
automatische transmissie,
-
 
d
 e elektrische parkeerrem wordt 
aangetrokken,
-
 b
epaalde bijzondere omstandigheden 
(laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit 
niet toelaten.
Rijden  
Page 216 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Het systeem wordt automatisch 
opnieuw ingeschakeld zodra u het 
contact weer aanzet met de sleutel of 
de knop "START/STOP".
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar  
"ECO OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het 
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er 
wordt een melding weergegeven.
Als u het systeem met de motor in de 
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de 
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment 
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in 
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar 
gaat branden en er wordt een melding 
weergegeven.
Uitschakelen 
Page 217 of 452

215
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dit systeem heeft specifieke kenmerken 
en maakt gebruik van een speciale accu 
(raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door 
CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden 
tot storingen in het systeem.
Bij een storing in het systeem gaat het 
controlelampje in de schakelaar "ECO 
OFF"
 eerst knipperen en brandt vervolgens 
permanent.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Storingen Onderhoud
Schakel het Stop & Start-systeem 
altijd uit als u handelingen onder de 
motorkap wilt verrichten, om letsel 
door het automatisch activeren van de 
START-stand te voorkomen.
Het Stop & Start-systeem maakt 
gebruik van geavanceerde technologie. 
Laat eventuele werkzaamheden aan 
dit type accu uitsluitend uitvoeren door 
een officiële CITROËN-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing 
zou optreden, kan het zijn dat de 
motor niet meer wil aanslaan of direct 
afslaat. Alle controlelampjes op het 
instrumentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook 
een waarschuwingsmelding worden 
weergegeven waarin u wordt gevraagd 
de selectiehendel in de stand N
 te 
zetten en het rempedaal in te trappen.
Zet in dat geval het contact af en start 
de auto met behulp van de sleutel of de 
knop "START/STOP".
Rijden  
Page 218 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder 
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken 
of onderbroken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren in de 
voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd 
als de auto de markering overschrijdt (bij een 
wagensnelheid hoger dan 80  km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en 
autowegen.
Activering
F Druk bij het aanzetten van het contact  of bij draaiende motor op deze knop om 
de functie te activeren: het lampje gaat 
branden.
Het Lane Departure Warning System is 
een hulpmiddel voor de bestuurder, die 
desondanks waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels en las 
elke twee uur een pauze in.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de 
zitting van de bestuurdersstoel:
-  
r
 echts: als de rechter rijstrookmarkering 
wordt overschreden,
-
 
l
 inks: als de linker rijstrookmarkering wordt 
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, 
en ongeveer 20
  seconden nadat deze 
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele 
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt 
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de 
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Detectie Storing
Er kunnen storingen in de detectie 
optreden:
-
 
a
 ls de sensoren vuil zijn (modder, 
sneeuw, ...),
-
 
a
 ls de rijstrookmarkeringen 
weggesleten zijn,
-
 
a
 ls er weinig contrast is tussen het 
wegdek en de markeringen.
F
 
D
ruk opnieuw op de knop: het lampje gaat 
uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten 
van het contact in het geheugen opgeslagen. In het geval van een storing gaat dit 
controlelampje branden vergezeld 
van een geluidssignaal en een 
melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. 
Page 219 of 452

217
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder 
wanneer zich een ander voertuig in de dode 
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel 
gevaar betekent.
Inschakelen
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de 
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat 
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend 
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en geeft alleen waarschuwingen.F
 
D
 ruk op deze knop: het verklikkerlampje 
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper 
controleren de dode hoek van de auto.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat 
voertuig bevindt, brandt dan permanent een 
lampje:
-  
d
 irect, wanneer u wordt ingehaald,
-  
n
 a circa een seconde, wanneer u te traag 
een andere auto inhaalt.
Rijden  
Page 220 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Er wordt geen waarschuwingssignaal 
afgegeven in de volgende situaties:
-
 n
abij stilstaande objecten (geparkeerde 
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen, 
borden...),
-
 b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
 
b
 ij rijden over bochtige wegen of in zeer 
scherpe bochten,
Indien een persoon, een fietser of een voertuig 
zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, 
zal er een waarschuwingslampje gaan 
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel 
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende 
voor waarden:
Dit gebeurt als aan de volgende voor waarden 
is voldaan:
-
 
a
lle voertuigen gaan dezelfde kant op,
-
 
d
e snelheid van uw auto ligt tussen 
12
 
km/h en 140
 
km/h,
-
 
h
et snelheidsverschil met de auto die u aan 
het inhalen bent, is kleiner dan 10
 
km/h,
-
 
h
et snelheidsverschil met de auto waardoor 
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25
 
km/h,
- d
e verkeersstroom is vloeiend,
- d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan 
normaal en het ingehaalde voertuig blijft 
zich ophouden in de dode hoek,
-
 
u r
ijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
 
u
w auto trekt geen aanhanger of caravan... -
 b ij het inhalen van of ingehaald worden 
door een extreem lang voertuig 
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode 
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in 
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
 
b
 ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor 
en achter worden gedetecteerd worden 
aangezien voor een vrachtwagen of een 
stilstaand object,
-
 b
ij snelle inhaalmanoeuvres.