CITROEN DS5 HYBRID 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: DS5 HYBRID, Model: CITROEN DS5 HYBRID 2015Pages: 484, PDF Size: 15.03 MB
Page 211 of 484

209
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Plaats de voet van de krik 2 o p de grond, 
loodrecht onder een van de twee steunpunten 
aan de voorzijde A  of achterzijde B. Gebruik 
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te 
verwisselen wiel bevindt. F Kr
ik de auto op tot er voldoende ruimte 
tussen het wiel en de grond is om het (niet 
lekke) reservewiel te monteren.
F
 Ve
r wijder de wielbouten en leg ze op een 
schone plaats weg.
F
 Ver
wijder het wiel.
F Dr
aai de krik 2 uit tot de kop van de krik 
het gebruikte steunpunt A of B raakt. Het 
middelste deel van de kop moet goed in het 
steunpunt A of B steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik 
wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat de 
kop van de krik goed tegen het midden van het steunpunt drukt. Zo niet, dan kan de auto 
beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel! 
Praktische informatie  
Page 212 of 484

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het 
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen 
velgen is het normaal dat bij het monteren 
van het noodreservewiel de ringen van 
de bouten de velg niet raken. Als de 
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het 
conische draagvlak van de bouten voor de 
bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het 
wiel
Het wiel met de lekke band kan niet onder de 
auto worden bevestigd. Het wiel moet liggend in 
de bagageruimte worden opgeborgen; gebruik 
een hoes om de bagageruimte te beschermen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van 
de wielbouten en de bandenspanning van het 
reservewiel controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk 
repareren en verwissel hem met het 
reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F Dr aai de wielbouten met de hand vast.
F
 Dr
aai de slotbout met de wielsleutel 1 en 
de dop 5 enigszins vast.
F
 Dr
aai de overige wielbouten enigszins vast 
met alleen de wielsleutel 1 . 
Page 213 of 484

2 11
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Laat de krik zakken.
F Vo uw de krik 2 op en verwijder hem. F Dr
aai de slotbout vast met de wielsleutel 1 
en de dop 5 .
F
 Dr
aai de overige wielbouten vast met 
alleen de wielsleutel 1 .
F
 Be
vestig de doppen op de overige 
wielbouten (volgens uitvoering).
F
 Be
rg het gereedschap op in de houder. 
Praktische informatie  
Page 214 of 484

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van 
sneeuwkettingen worden voorzien. 
Een noodreservewiel mag niet worden 
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke 
geldende regelgeving over het gebruik 
van sneeuwkettingen en de maximaal 
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet 
monteren, zet de auto dan langs de kant 
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
 Tr
ek de handrem aan en plaats eventueel 
wielblokken voor of achter de wielen om te 
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
 Mo
nteer de sneeuwkettingen, volg daarbij 
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
 Ri
jd langzaam weg en rijd een klein stukje 
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F
 Ze
t de auto stil en controleer of de 
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een 
sneeuwvrij gemaakte weg om schade 
aan de banden en het wegdek te 
voorkomen. Als uw auto is voorzien van 
lichtmetalen velgen, controleer dan of 
de ketting en de bevestigingen de velg 
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn 
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af 
fabriek gemonteerde  banden Maximale afmeting 
van de schakels
215/60
 R
16 9
 m
m
225/50
 R
17
235/45
 R
18 sneeuwkettingen niet 
mogelijk
235/40
 R
19
Neem voor meer informatie over 
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het 
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; 
doe dit op een vlakke en droge ondergrond. 
Page 215 of 484

213
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met meedraaiende 
xenonlampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht  en (LED).
2. Me edraaiend dim-/grootlicht  (D1S).
3.
 Rich
tingaanwijzers (
LED).
4. Mis
tlampen/bochtverlichting  (
LED).
Uitvoering met halogeenlampen
1. Grootlicht (H1).
2. Di mlicht (H7).
3.
 Da
grijverlichting/parkeerlichten (
LED)* .
4. Rich
tingaanwijzers (HY21).
5.
 Mis
tlampen/bochtverlichting  ( H11) .
Let er bij het monteren van onder andere 
H7-lampen met nokjes op dat deze 
nokjes goed in de uitsparingen komen, 
zodat het licht in de juiste richting schijnt. Onder bepaalde weersomstandigheden 
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich 
een laagje condens aan de binnenzijde 
van de koplampen en de achterlichten 
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na 
het ontsteken van de koplampen.Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp (D1S) moet 
worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk 
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Verlichting met leds  
(light-emitting diodes)
Neem voor het vervangen van dit type lampen 
contact op met het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Het CITROËN-netwerk biedt vervangingssets 
aan voor leds (light-emitting diodes).
* Led: light-emitting diode. 
Praktische informatie  
Page 216 of 484

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
De koplampunits zijn voorzien van glas 
van polycarbonaat met een speciale 
vernislaag:
F
 re
inig de koplampen nooit met 
een droge of schurende doek en 
gebruik geen oplosmiddelen,
F
 ge
bruik een spons met zeepwater 
of een pH-neutraal product,
F
 wa
nneer u met een 
hogedrukreiniger hardnekkig vuil 
probeert te verwijderen, houd 
de straal dan nooit langdurig op 
de koplampen, de achterlichten 
en de randen ervan gericht, om 
beschadiging van de vernislaag en 
de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de 
verlichting minstens enkele minuten 
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige 
verbranding).
F
 Ra
ak de lamp niet met de vingers 
aan, maar gebruik een niet-pluizende 
doek.
In verband met het behoud van de 
kwaliteit van de koplampen mogen 
uitsluitend anti-UV-lampen worden 
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een 
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Verlichting overdag / parkeerlicht
Neem voor het vervangen van dit type lamp 
met LED’s en lichtgeleiders contact op met 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's 
een vervangingsset leveren. 
Page 217 of 484

215
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Dimlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Grootlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
F Duw op de bovenzijde van de stekker en 
k
antel het geheel vervolgens omlaag.
F
 Ve
rwijder de stekker met de lamp.
F
 Tr
ek aan de lamp om deze te vervangen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde 
volgorde, maar begin bij het aanbrengen bij het 
onderste deel van de lamp.
F Tr
ek aan de borglip om de plastic 
beschermkap te verwijderen.
F Tr
ek aan de borglip om de plastic 
beschermkap te verwijderen.
F
 Ve
r wijder de stekker met de lamp door op 
de pal aan de onderkant te drukken.
F
 Tr
ek aan de lamp om deze te vervangen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde 
volgorde. 
Praktische informatie  
Page 218 of 484

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Mistlampen
F Verwijder de spatplaat aan de onderzijde 
van de carrosserie.
F
 Ne
em de stekker van de lamp los.
F
 Dr
aai de lamp een kwart omwenteling en 
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde 
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen 
kunt u ook het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Richtingaanwijzers
Als een controlelampje (rechts of 
links) van de richtingaanwijzers sneller 
knippert, is een van de lampen aan de 
desbetreffende zijde defect.
De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich 
onder de koplamp.
F
 Dr
aai de lamphouder een kwart 
omwenteling links- of rechtsom en 
verwijder deze.
F
 Ve
rvang de defecte lamp. Voer voor de montage dezelfde handelingen in 
omgekeerde volgorde uit.
U kunt voor het vervangen van deze 
lampen ook het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats raadplegen. 
Page 219 of 484

217
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Geïntegreerde  
zijknipperlichtenInstapverlichting in de 
buitenspiegels
Voor het vervangen van deze lampen dient u 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats te raadplegen.Voor het vervangen van de LED dient u het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats te raadplegen. 
Praktische informatie  
Page 220 of 484

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
1. Parkeerlichten  (LE
D).
2.
 Rich
tingaanwijzers (PY21W 
amberkleurig).
3.
 Ac
hteruitrijlichten (P21W).
4.
 Re
mlichten (P21W).
5.
 Mi
stachterlichten (P21W).
Achterlichten
Richtingaanwijzers en remlichten 
(op de schermen)
F Open de achterklep en verwijder 
vervolgens het afdekplaatje.
F
 Ne
em de stekker van de lamp los.
F
 Dr
aai de twee bevestigingsmoeren van de 
lamp los. F Ve
r wijder de lamp voorzichtig via de 
buitenzijde van de auto.  
De bevestigingsklemmen gaan 
automatisch los.
F
 Dr
aai de lamphouder een kwart 
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde 
volgorde.
LEDs
Neem voor het vervangen van leds 
contact op met het CITROËN-netwerk 
of met een gekwalificeerde werkplaats.