FIAT 500L 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: 500L, Model: FIAT 500L 2019Pages: 260, PDF Size: 5.65 MB
Page 111 of 260

BELANGRIJK Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden
de voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
BELANGRIJK
100)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op de juiste wijze te schakelen.
Daarom is het van fundamenteel belang
dat er niets onder het pedaal ligt: let erop
dat de matten vlak liggen en dat ze de slag
van de pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
43)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
GEBRUIK VAN DE
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
101)44)
VERSNELLINGSPOOK
De versnellingspook A fig. 87 is van het
multistabiele zwevende type, d.w.z. hij
kan drie stabiele en drie instabiele
standen aannemen.
De drie stabiele standen zijn: vrijstand
(N), achteruit (R) en de middelste stand
tussen de instabiele standen (+) en
(-).
De middelste stand van de
versnellingspook is de
vooruitversnelling.De instabiele standen, d.w.z. de
standen die de pook verlaat zodra hij
wordt losgelaten, zijn de standen voor
het aanvragen van een hogere
versnelling (+), een lagere versnelling (-)
en de overschakeling van automatische
naar handmatige werking en
omgekeerd (A/M).
BEDIENINGSWIJZE
De versnellingsbak/transmissie kan op
twee manieren worden bediend:
MANUAL, waarbij de bestuurder
beslist zelf wanneer hij zal schakelen;
AUTO, waarbij het systeem beslist
wanneer er geschakeld wordt.
HANDMATIGE BEDIENING
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in en start de
motor;
duw de versnellingspook naar (+)
om de eerste versnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen;
bij ingeschakelde vooruitversnelling,
moet “M1”, “M2” (zie afbeelding), enz.
op het display worden weergegeven.
Druk de pook, als dit niet het geval
is, naar de stand A/M om de
handmatige bediening in te schakelen.
87F0Y0313C
109
Page 112 of 260

laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook naar (+) om de
volgende versnelling of naar (-) om een
versnelling terug te schakelen.
BELANGRIJK Bedien, voor een juist
gebruik van het systeem, het pedaal
uitsluitend met de rechtervoet.
AUTOMATISCHE
BEDIENING (AUTO)
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in en start de
motor;
duw de versnellingspook naar (+)
om de eerste versnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen;
bij ingeschakelde vooruitversnelling,
moet “A1”, “A2” (zie afbeelding), enz.
op het display worden weergegeven.
Druk de pook, als dit niet het geval
is, naar de stand A/M om de
automatische bediening in te
schakelen.
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in: het systeem schakelt een
aan de voertuigsnelheid aangepaste
versnelling in.AUTO-ECO WERKING
Druk op de ECO-knop fig. 88 om de
functie in te schakelen. De ECO-functie
kan alleen ingeschakeld worden bij
actieve automatische werking.
Met de ECO-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt met als doel
het brandstofverbruik te beperken."Kick Down" FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Indien nodig (bijvoorbeeld tijdens het
inhalen), schakelt het systeem een
of meer versnellingen terug wanneer
het gaspedaal voorbij het stroeve punt
wordt ingetrapt (en als het
motortoerental dit toestaat) om het
geschikte vermogen en koppel voor de
verzochte acceleratie te leveren.
BELANGRIJK Het gebruik van de “Kick
Down” functie wordt uitsluitend
aanbevolen tijdens het inhalen of snel
accelereren, om niet het
brandstofverbruik te verhogen.
BEDIENINGSTOETSEN
OP STUURWIEL
(voor bepaalde versies/markten)
45)
Bij sommige versies kan het schakelen
sequentieel plaatsvinden via de peddels
op het stuurwiel fig. 89.
Om de peddels op het stuurwiel stuur
te kunnen gebruiken, moet de
versnellingspook in de middelste stand
tussen (+) en (–) staan.
Om een hogere versnelling in te
schakelen: trek de rechter peddel (+)
naar het stuurwiel.Om een lagere
versnelling in te schakelen:trekde
rechter peddel (-) naar het stuurwiel.
88F0Y0614C
110
STARTEN EN RIJDEN
Page 113 of 260

De inschakeling van een lagere (of
hogere) versnelling gebeurt alleen als
het motortoerental dit toestaat.
BELANGRIJK
101)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
44)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de AUTO/
MANUAL bediening.
45)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd)
kunnen deze afbreken.
START&STOP-
SYSTEEM
102) 103)46)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af, wanneer de
auto stilstaat en aan alle voorwaarden
voor automatisch uitschakelen wordt
voldaan. De motor start weer zodra de
bestuurder verder wil rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de auto
dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak:bij stilstaande auto,
wordt de motor afgezet als de
versnellingsbak in de vrijstand staat en
het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
Versies met Dualogic-
versnellingsbak: de motor wordt
afgezet als de auto stil staat en het
rempedaal is ingetrapt. De motor wordt
ook afgezet als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
keuzehendel in de stand N (Neutraal)
staat.OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Het lampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor is
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal in.
Versies met Dualogic
versnellingsbak: als de
versnellingspook in de stand N
(Neutraal) staat, zet hem dan in een
willekeurige versnelling, of laat het
rempedaal los en zet de
versnellingspook in +, – of R.
89F0Y0615C
111
Page 114 of 260

BELANGRIJK
102)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
103)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
Raadpleeg altijd het plaatje aan de
binnenkant van de motorkap. Wij adviseren
om de contactsleutel te verwijderen als er
zich nog inzittenden in het voertuig
bevinden. Verlaat de auto pas na de
contactsleutel te hebben verwijderd of in
de stand STOP te hebben gedraaid.
Controleer bij het tanken of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand
STOP staat.
BELANGRIJK
46)Indien de auto handbediende
klimaatregeling heeft en een comfortabele
temperatuur nodig is, kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld
zodat de klimaatregeling kan blijven
werken.
CRUISECONTROL
(constante
snelheidsregeling)
(voor bepaalde versies/markten)
104) 105) 106)
BESCHRIJVING
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Druk op knop A fig. 91
. Inschakeling
van het systeem wordt aangegeven
door het aangaan van het (witte)
symbool
op het display (op
sommige versies wordt ook een bericht
weergegeven).
90F0Y0653C
112
STARTEN EN RIJDEN
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op knop
fig. 90 om het
systeem handmatig in/uit te schakelen.
Led uit: systeem ingeschakeld /Led
aan: systeem uitgeschakeld.
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart, ongeacht de status voorafgaand
aan de stopzetting van de motor (system
in- of uitgeschakeld). BELANGRIJK
Voor bepaalde versies/
markten,het sy teem wordt automatish
ingeschakeld wanneer de automatish
Page 115 of 260

Als de Speed Limiter is ingeschakeld,
moet knop A tweemaal worden
ingedrukt om de cruisecontrol in te
schakelen.
BELANGRIJK Het systeem kan niet
worden ingeschakeld als het voertuig in
de 1
eversnelling of in de achteruit
staat. Het is raadzaam om het systeem
in te schakelen vanaf de 4
eversnelling
of hoger.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen
en de controle over het voertuig
te verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Druk op knop A fig. 91 om het
systeem in te schakelen.
Druk, wanneer de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt, op knop SET +
(of SET –) en laat de knop los om
het systeem in te schakelen. Wanneer
het gaspedaal wordt losgelaten, zal
de auto automatisch op de
geselecteerde snelheid verder rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruisecontrol iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voordat de knoppen SET
+ (of SET –) ingedrukt worden, moet
de auto op constante snelheid op een
vlak wegdek rijden.SNELHEID VERHOGEN /
VERLAGEN
Snelheid verhogen: zodra de
elektronische cruisecontrol is
ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
Snelheid verlagen: bij ingeschakeld
systeem kan de snelheid worden
verlaagd door op de knop SET – te
drukken.
DEACTIVERING VAN HET
SYSTEEM
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen, de koppeling in te trappen
om te schakelen of de knop CANC in te
drukken, wordt de elektronische
cruisecontrol uitgeschakeld zonder dat
de opgeslagen snelheid gewist wordt.
Het systeem kan ook worden
uitgeschakeld door inschakeling van de
handrem, inschakeling van het
remsysteem (bijv. door activering van
het ESC-systeem) of inschakeling
van het automatische remsysteem door
het City Brake Control - “Collision
Mitigation”-systeem.
Als het systeem is uitgeschakeld, wordt
het (witte) symbool
met CANC
ernaast op het instrumentenpaneel
weergegeven.
91F0Y0619C
113
Page 116 of 260

UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Druk op knop A fig. 91 of draai de
contactsleutel naar STOP om het
systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK
104)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
105)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
106)De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn als
het systeem geen constante snelheid
kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet
in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
SPEED LIMITER
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een rijhulpsysteem dat de
rijsnelheid van de auto beperkt,
naargelang de instellingen van de
bestuurder. De maximumsnelheid kan
zowel bij rijdend als bij stilstaand
voertuig worden ingesteld. De
rijsnelheid kan worden
geprogrammeerd tussen 30 en 130
km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van de auto van de druk op
het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Druk op knop A fig. 92 op het stuurwiel.Druk twee keer op knop A, als de
cruisecontrolfunctie eerder werd
ingeschakeld. Met de eerste keer
indrukken wordt de eerder
ingeschakelde functie uitgeschakeld en
met de tweede keer indrukken wordt
de Speed Limiter ingeschakeld.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Het systeem inschakelen
Het systeem kan op twee manieren
worden ingeschakeld:
door het indrukken van de knop
RES;
door het indrukken en loslaten van
de knoppen SET+/SET–
Als het systeem met de RES-knop
wordt ingeschakeld en de ingestelde
snelheid lager is dan de rijsnelheid,
wordt een visuele waarschuwing
gegeven en wordt de snelheid na
ongeveer 20 seconden beperkt.
Het systeem kan alleen met de
knoppen SET+/SET– worden
ingeschakeld, als de rijsnelheid tussen
30 en 130 km/h ligt. In dit geval wordt
het systeem op de huidige snelheid
ingeschakeld.
Uitschakeling van het systeem: druk
op de knop CANC.
92F0Y0620C
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 117 of 260

De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven met het groene symbool
op het display. Als het daarentegen
wordt uitgeschakeld, wordt het
symbool
wit weergegeven.
Opnieuw inschakelen van het
systeem: druk op de knop RES.
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Druk op knop A fig. 92 om het systeem
uit te schakelen.
Automatische uitschakeling van het
systeem: het systeem wordt
automatisch uitgeschakeld als zich een
storing in het systeem voordoet. Ga
naar een Fiat Servicepunt als het
probleem aanhoudt.
BELANGRIJK Door de cruisecontrol in
te schakelen, wordt de Speed Limiter
uitgeschakeld.
MODUSSELECTIE-
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Door aan de ring op de knop op de
tunnelconsole, vóór de
versnellingspook (zie afbeelding) te
draaien, kan de voorziening worden
gebruikt om drie verschillende rijmodi te
selecteren, naargelang rijstijl en
wegomstandigheden:
ring in stand A: Modus
“NORMAL”
ring in stand B: Modus
“TRACTION +”
ring in stand C: Modus “GRAVITY
CONTROL”
De gekozen rijmodus wordt
aangegeven door het aangaan van de
led in de buurt van de selectie en een
indicatie op het display.MODUS “NORMAL”
Deze rijmodus is bedoeld voor comfort
en veiligheid in rijomstandigheden
met normale grip.
“Normal” is de standaardmodus: het
volgende scherm wordt op het display
weergegeven als deze modus is
geactiveerd fig. 94.
93F0Y0600C94F0Y0669C
115
Page 118 of 260

MODUS “TRACTION +”
Dit systeem is ontworpen om te
assisteren bij het wegrijden op gladde
ondergronden (bijv. sneeuw, ijs,
modder, enz.), door de aandrijfkracht
optimaal over de vooras te verdelen.
Door de wielen met slechte grip (of de
wielen die meer slippen dan de andere)
te remmen, draagt het systeem de
aandrijfkracht over naar de wielen met
meer grip op de ondergrond.
Door het “Traction +”-systeem in te
schakelen wordt het voorste
differentieel geblokkeerd om de tractie
op onregelmatige ondergronden te
optimaliseren met behulp van het
remsysteem.
Inschakeling
Draai de ring naar rechts (stand B fig.
93) en houd hem gedurende een halve
seconde, of tenminste tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie "Traction +”
op het display fig. 95 weergegeven
wordt, in deze stand.
Na het loslaten keert de ring terug naar
de middelste stand.Dit systeem werkt bij snelheden onder
de 30 km/h: wanneer deze snelheid
wordt overschreden, wordt het
automatisch uitgeschakeld; zodra de
snelheid onder de 30 km/h zakt, wordt
het systeem weer ingeschakeld. In
dit geval blijft de led op de ring
branden.Uitschakelen
Om de modus “Traction +” uit te
schakelen en terug te gaan naar de
modus “Normal”, draait u de ring naar
links en houdt u deze gedurende een
halve seconde in deze stand. In dit
geval gaat de led van de modus
“Normal” branden en wordt een
melding op het scherm weergegeven
dat de modus “Traction +” is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de modus “Traction
+” of “Normal” wordt geselecteerd
wanneer de motor wordt afgezet, blijft
de modus behouden tot de motor weer
wordt gestart.
BELANGRIJK In de modus “Traction +”
wordt het Start&Stop-systeem tijdelijk
uitgeschakeld (led op de knop van
het Start&Stop-systeem gaat aan). Om
het Start&Stop-systeem weer in te
schakelen in de modus “Traction +”,
drukt u op de Start&Stop-knop op het
dashboard. Het Start&Stop-systeem
wordt weer ingeschakeld, zodra de
modus “Traction +” wordt
uitgeschakeld.
95F0Y0667C
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 119 of 260

BELANGRIJK Wanneer de modus
“Traction +” wordt ingeschakeld, wordt
het City Brake Control - “Collision
Mitigation”-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke uitschakeling
van het systeem wordt aangeduid door
het lampje
op het
instrumentenpaneel (en een bericht op
het display). Wanneer de modus
“Traction +” wordt uitgeschakeld, wordt
het City Brake Control - “Collision
Mitigation”-systeem weer ingeschakeld.
FUNCTIE “GRAVITY CONTROL”
Deze rijfunctie houdt de snelheid
constant als van een steile helling naar
beneden wordt gereden. Lawaai en
trillingen afkomstig van de zijkant van
de wielen (remmen) zijn normaal
wanneer deze functie is ingeschakeld.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden geselecteerd als de modus
“Traction +” is ingeschakeld, de motor
draait, de handrem is uitgeschakeld
en het bestuurdersportier goed dicht
zit.
Inschakeling
Verlaag uw snelheid tot minder dan 25
km/h om de functie in te schakelen.Laat, zodra de gewenste snelheid is
bereikt, het gas- en rempedaal volledig
los. Als u de snelheid wilt verhogen/
verlagen, trapt u het gas-/rempedaal
weer in.
Inschakeling
Draai de ring naar rechts (stand C fig.
93) en houd hem gedurende een halve
seconde, of tenminste tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie "Gravity Control”
op het display weergegeven wordt
fig. 96, in deze stand.
Na het loslaten keert de ring terug naar
de middelste stand. “Gravity Control”
is klaar om te werken, wanneer de
“Gravity Control”-functie wordt
geselecteerd.
Uitschakelen
Om de modus “Gravity Control” uit te
schakelen, draait u de ring naar links en
houdt u deze gedurende een halve
seconde in deze stand.
In dit geval gaat de led van de modus
“Traction +” branden en wordt een
melding op het scherm weergegeven
dat de functie “Gravity Control” is
uitgeschakeld.
De functie “Gravity Control” is altijd
uitgeschakeld wanneer de motor
gestart wordt.BELANGRIJKE OPMERKINGEN
BELANGRIJK GEBRUIK HET
SYSTEEM NIET MET DE
VERSNELLINGSBAK IN DE
VRIJSTAND.
BELANGRIJK De functie is beschikbaar
voor snelheden tussen 7 km/h en 25
km/h.
96F0Y0668C
117
Page 120 of 260

BELANGRIJK Het is belangrijk om een
versnelling in te schakelen die geschikt
is voor de ingestelde snelheid, om te
voorkomen dat de motor afslaat.
Tijdens de werking van het “Gravity
Control”-systeem is het altijd mogelijk
om de controle over de auto opnieuw
over te nemen door het rem- en
gaspedaal in te trappen. Als de functie
niet beschikbaar is wanneer wordt
getracht deze in te schakelen, zijn de
remmen mogelijk oververhit. Wacht
in dit geval enkele minuten alvorens de
functie opnieuw te gebruiken.
BELANGRIJK Als de remmen oververhit
zijn, wordt de functie uitgeschakeld
door geleidelijk de remdruk te verlichten
en de bestuurder weer de controle
over de auto te geven. Uitschakeling
van de functie wordt aangeduid door
het knipperen van het symbool
op
het display (met de weergave van
een bijbehorend bericht) en een
geluidssignaal. Wacht om de functie
weer in te schakelen tot het
remsysteem is afgekoeld en draai dan
weer aan de ring op de tunnelconsole.BELANGRIJK De functie “Gravity
Control” wordt uitgeschakeld bij
snelheden hoger dan 25 km/h en blijft
beschikbaar bij snelheden lager dan 50
km/h om weer te kunnen worden
ingeschakeld zodra de snelheid onder
de 25 km/h zakt. In dit geval wordt
de aanduiding op het display
uitgeschakeld en blijft de led op de ring
aan. Bij snelheden hoger dan 50 km/h
wordt de functie “Gravity Control”
volledig uitgeschakeld en worden alle
automatische remwerkingen van de
functie uitgeschakeld. Draai, om het
systeem weer in te schakelen, de
schakelaar nogmaals wanneer
de snelheid onder de 25 km/h is
gezakt. Aanbevolen wordt de functie in
de lage versnellingen (eerste, tweede
en derde) te gebruiken.
BELANGRIJK Op vlakke ondergronden
binnen de bebouwde kom wordt
aanbevolen de functie “Gravity Control”
uit te schakelen, omdat de functie bij
snelheden lager dan 25 km/h onder
bepaalde omstandigheden (wegrijden,
schakelen of als over verkeersdrempels
wordt gereden zonder het gaspedaal
te gebruiken) zou kunnen worden
ingeschakeld.
PARKEERSENSOREN
107)47)
SENSOREN
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 97 of fig. 98 (500L
WAGON-versie) en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter de
auto en waarschuwen de bestuurder
met een intermitterend audiovisueel
signaal op het display van het
instrumentenpaneel.
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
De aanduidingen van het
parkeersysteem worden weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel (zie afbeelding).
97F0Y0616C
118
STARTEN EN RIJDEN