dashboard FIAT DUCATO BASE CAMPER 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2018Pages: 316, PDF Size: 14.76 MB
Page 87 of 316

Wat het betekent Wat te doen
WAARSCHUWING LAAG NIVEAU ADDITIEF
DIESELEMISSIE (UREUM)
De eerste waarschuwing van een laag niveau
wordt rond een bereik van 1.200 km gegeven en
wordt bepaald volgens het huidige verbruik. Het
waarschuwingslampje van een laag UREUM-niveau en
de melding om bij te vullen worden op het dashboard
weergegeven. Het waarschuwingslampje van een laag
UREUM-niveau blijft branden totdat de UREUM-tank is
bijgevuld met ten minste 3 liter UREUM.
Als niet wordt bijgevuld, wordt op de volgende
resterende aantallen kilometers een extra
waarschuwing gegeven tot de UREUM-tank leeg is:
400 km, 320 km, 240 km.
Als nog 200 km over is voordat de UREUM-tank
leeg is, wordt continu een bericht weergegeven op het
instrumentenpaneel en wordt een geluidssignaal
afgegeven.
Als het bereik 0 km is, geeft het display (voor
bepaalde versies/markten) een speciaal bericht weer.
In dit geval is de rijsnelheid beperkt tot 50 km/h en kan
het voertuig niet meer worden gestart nadat de motor
is afgezet.
De motor kan pas weer worden gestart als de
UREUM-tank is gevuld (met minimaal 3 liter).
49)
Vul de UREUM-tank zo snel mogelijk met ten minste 3
liter UREUM. Indien het bijvullen wordt gedaan met
een zelfstandige UREUM tank tot nul, moet u 2
minuten wachten voordat u het voertuig start.
85
Page 96 of 316

66)De prestaties van een voertuig met
ERM mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder of andere mensen in gevaar
komt.
BELANGRIJK
12)Langdurig gebruik van het systeem
kan tot oververhitting van het remsysteem
leiden. Als de remmen oververhit raken,
zal het HDC-systeem, indien actief,
geleidelijk uitgeschakeld worden na de
bestuurder geïnformeerd te hebben (de led
op de toets dooft): het kan alleen weer
geactiveerd worden wanneer de remmen
voldoende zijn afgekoeld. De afstand
die u kunt reizen hangt af van de
remptemperatuur en dus van de helling, de
lading en de snelheid van het voertuig.
TRACTION PLUS
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het
wegrijden en optrekken in
omstandigheden van slechte grip op
niet-homogene wegoppervlakken
(sneeuw/asfalt, ijs/asfalt, modder/asfalt,
enz.), dat de aandrijfkracht gelijkmatig
over de as verdeelt wanneer een van de
aandrijfwielen slipt.
Traction Plus remt het wiel met slechte
grip (of het wiel dat meer slipt dan
het andere) door de aandrijfkracht op
het wiel met de beste grip op het terrein
over te brengen.
De functie kan handmatig geactiveerd
worden door op knop A op het
dashboard fig. 101 te drukken en werkt
onder 50 km/h. Bij het overschrijden
van deze snelheid, wordt de functie
automatisch uitgeschakeld (de led op
de knop blijft branden) en wordt
opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 30 km/h zakt.
67) 68)
Werking Traction Plus
Het systeem wordt bij het starten
uitgeschakeld. Druk op de knop A fig.
101 om het Traction Plus systeem in te
schakelen: de led op de knop gaat
branden.
Wanneer het Traction Plus systeem
wordt ingeschakeld, worden de
volgende functies geactiveerd:
de ASR-functie wordt uitgeschakeld
om het motorkoppel optimaal te
kunnen benutten;
inwerking van de
differentieelblokkering op de vooras via
het remsysteem voor een betere
trekkracht op onregelmatig wegdek.
Wanneer een storing in het Traction
Plus systeem optreedt, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel vast
branden.
101F1A0325
94
VEILIGHEID
Page 100 of 316

DRIVING ADVISOR
(rijstrookwaarschuwing)
(voor bepaalde versies/markten)
78) 79) 80)
De Driving Advisor is een
waarschuwingssysteem dat de
bestuurder informeert dat hij de rijbaan
verlaat in geval van afleiding.
Er is een videosensor gemonteerd op
de voorruit, in de buurt van de
achteruitkijkspiegel, die de
markeringslijnen op de weg en de
plaats van het voertuig ten opzichte
daarvan detecteert.
BELANGRIJK Bij voertuigen met Driving
Advisor, wordt geadviseerd contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk
als de voorruit vervangen moet worden.
Ook als deze ingreep wordt uitgevoerd
door een gespecialiseerd centrum
voor het vervangen van ruiten, blijft het
noodzakelijk om naar het Fiat
Servicenetwerk te gaan om de camera
te laten kalibreren.WERKING
Het systeem is altijd ingeschakeld als
de motor loopt. Het kan worden
uitgeschakeld of opnieuw worden
ingeschakeld door op de knop A fig.
102 op het dashboard te drukken (zie
de volgende beschrijving).
De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld en er verschijnt een
speciaal bericht op het display.
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
is de led op de betreffende knop uit. Als
de gebruiker het systeem uitschakelt,
gaat de led op de knop constant
branden en verschijnt een bijbehorend
bericht op het display om te bevestigen
dat het systeem is uitgeschakeld.Het systeem wordt telkens
ingeschakeld als de autosleutel een
cyclus maakt en met de herkenning van
de werkingsomstandigheden wordt
begonnen (omstandigheden worden
aan de bestuurder doorgegeven als de
2 richtingswaarschuwingslampjes
enop het instrumentenpaneel
gaan branden).
Wanneer het systeem de
bedrijfscondities herkent, wordt het
actief, d.w.z. het kan de bestuurder met
visuele en akoestische waarschuwingen
assisteren. Daarom doven de twee
richtingswaarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel om te
voorkomen dat te vaak
waarschuwingen worden gegeven
tijdens ritten bij lage snelheid binnen de
bebouwde kom of op kronkelwegen.
BELANGRIJK Wanneer de
bovengenoemde omstandigheden niet
langer aanwezig zijn, blijft het systeem
inactief in werking. De bestuurder wordt
gewaarschuwd doordat de 2
richtingswaarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel continu
gaan branden.
102F1A0322
98
VEILIGHEID
Page 101 of 316

WERKINGS-
OMSTANDIGHEDEN
VOOR INSCHAKELING
Als het systeem eenmaal is
ingeschakeld, wordt het alleen actief als
aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
rijrichting vooruit (achteruit niet
ingeschakeld);
het systeem detecteert geen fouten;
kalibratie in uitvoering;
voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
maximumsnelheid van het voertuig;
aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide zijden
zichtbaar zijn;
geschikte zichtomstandigheden;
rechte lijn of ruime bochten;
voldoende zicht (veilige afstand
vanaf de voorligger);
richtingaanwijzers niet ingeschakeld
in de richting van waar de rijbaan wordt
verlaten (bijv. rijbaan naar rechts
verlaten en rechterrichtingaanwijzer
ingeschakeld);
rijrichting komt steeds dichter bij
rijbaanmarkeringen (baan van voertuig
valt binnen de rijbaanmarkeringen);
voertuig niet steeds dichtbij
rijbaanmarkeringen.INSCHAKELING/
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Als het systeem actief is als het voertuig
dichtbij een van de zijmarkeringen of
een van de twee rijbaanmarkeringen
komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd met een geluidssignaal
(afkomstig van de gekruiste lijn als
het voertuig is uitgerust met
radionavigatiesysteem) en het oplichten
van het bijbehorende
richtingswaarschuwingslampje (
of
).
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om te passeren, wordt de
waarschuwing door het systeem
uitgeschakeld.
Blijft de bestuurder opzettelijk bij de
rijbaanwisselmanoeuvre, dan
onderbreekt het systeem de
waarschuwing, maar blijft ingeschakeld
als de werkingsomstandigheden niet
goed zijn of actief als de
omstandigheden worden overschreden
(zie de betreffende paragraaf).HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Handmatige bediening
Het systeem kan uitgeschakeld worden
door de knop A fig. 102 op het
dashboard in te drukken.
De led op de knop gaat branden en er
verschijnt een bericht op het display om
te bevestigen dat het systeem is
uitgeschakeld.
Automatische modus
Als Start&Stop actief is, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw
ingeschakeld en controleert de
werkingsomstandigheden weer nadat
het voertuig is gestart.
SYSTEEMSTORING
In het geval van een storing, informeert
het systeem de bestuurder hierover
via een bericht op het display, een
geluidssignaal en de weergave van het
symbool
op het display (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De Driving Advisor kan niet werken
door een niet goed gebalanceerde en
te zware lading.
99
Page 111 of 316

Belangrijkste
veiligheidsvoorschriften
voor het vervoeren van
kinderen
Het wordt aanbevolen kinderen altijd
op de achterbank te vervoeren, bij
een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes tegen de rijrichting in,
minstens tot ze 3-4 jaar oud zijn.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan altijd
de bijbehorende led op de knop
op
het instrumentenpaneel om er zeker
van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Volg de aanwijzingen, die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren, zorgvuldig op. Bewaar
deze aanwijzingen samen met de
overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de
veiligheidsgordel niet langs de nek van
het kind loopt.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien,
en afhankelijk van het type kinderzitje
dat geïnstalleerd is, moeten de
Isofix-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Zo nodig kan de achterste
hoofdsteun worden verwijderd om een
kinderzitje te monteren. De hoofdsteun
moet altijd geplaatst zijn als de stoel
door een volwassene wordt gebruikt of
door een kind in een kinderzitje zonder
rugleuning.
BELANGRIJK
88)Plaats een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje nooit op de
passagiersstoel als de zijairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van het kind
tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming. Als een kind op de voorstoel
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje vervoerd moet worden, schakel
dan de passagierszijairbags (front- en
zijairbags ter bescherming van borst/
bekken, bij bepaalde versies/markten, waar
voorzien) uit met behulp van het
setup-menu. Het is belangrijk de speciale
LED op knop
op het dashboard te
controleren om er zeker van te zijn dat ze
echt uitgeschakeld zijn. Bovendien moet
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
89)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
109
Page 118 of 316

AANVULLEND
VEILIGHEIDS
SYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
Het voertuig kan uitgerust zijn met:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagierszijde;
zijairbags voorin ter bescherming
van bekken en borst van bestuurder en
passagier;
hoofdairbags ter bescherming van
het hoofd van de inzittenden voorin.
De plaats van de airbags in het voertuig
is gemarkeerd met het woord
"AIRBAG" in het midden van het
stuurwiel, op het dashboard, op de
bekleding aan de zijkant of met een
sticker die in het gebied waar de airbag
wordt opgeblazen zit.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags beschermen de
inzittenden voorin bij middelzware en
zware frontale botsingen, door de
airbag tussen de inzittende en
het stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan
enz.), wijst dit niet op een storing van
het systeem.In geval van een frontale botsing wordt
de airbag opgeblazen door een
elektronische regeleenheid.
Het kussen blaast onmiddellijk op
tussen de inzittende voorin en
het stuurwiel of het dashboard,
waardoor het lichaam van de inzittende
wordt opgevangen en de kans op
verwondingen wordt beperkt. Na het
opblazen loopt de airbag ook direct
weer leeg.
De frontairbags zijn geen vervanging
voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing kunnen degenen die
geen veiligheidsgordel dragen, in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
front van het voertuig zijn (bijv. spatbord
tegen de vangrail, etc. );
als het voertuig onder andere
voertuigen of barriers terecht is
gekomen (bijv. een vrachtwagen of een
vangrail); Airbags kunnen in de
voornoemde situaties mogelijk niet
uitkomen omdat ze geen aanvullende
bescherming bieden op de gordels, dus
zou activering niets toevoegen. In
deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
100)
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn ontworpen en afgesteld
om inzittenden voorin met omgelegde
veiligheidsgordels te beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder en tussen het dashboard
en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. De veiligheidsgordels
moeten dus altijd gedragen worden. Bij
een frontale aanrijding zorgen de
veiligheidsgordels ervoor dat de
inzittenden in de juiste stand worden
gehouden.
116
VEILIGHEID
Page 119 of 316

FRONTAIRBAG
BESTUURDERSZIJDE
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 117.
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 118 is
opgeborgen, deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.FRONTAIRBAG
PASSAGIER EN
KINDERZITJES
101)
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het label op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 119 in acht.
Handmatige
uitschakeling van
frontairbag en zijairbag
aan passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden, dan
kunnen de frontairbag en de zijairbag
aan de passagierszijde worden
uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontairbag en de
zijairbag aan de passagierszijde (voor
bepaalde versies/markten) wordt
verwezen naar de paragraaf “Display” in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”. De led op de
knop gaat branden om aan te geven
dat het systeem uitgeschakeld is.
De led die bij het symbool
fig. 120
op het dashboard hoort, geeft de
toestand van de
passagiersbescherming aan. Als de led
niet brandt, is de
passagiersbescherming ingeschakeld.
117F1A0312
118F1A0159
119F0T0950
117
Page 123 of 316

BELANGRIJK De frontairbags en/of
zijairbags kunnen geactiveerd worden
bij krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie (bijv. heftige botsing
tegen drempels of stoepranden, grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
etc.).
BELANGRIJK Als de airbag geactiveerd
wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk
en duidt niet op het begin van een
brand. Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn
voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.
BELANGRIJK Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags mogen uitsluitend door het
Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.Als het voertuig wordt gesloopt, moet
men het systeem onwerkzaam laten
maken door het Fiat Servicenetwerk. Bij
verkoop van de auto moet de nieuwe
eigenaar op de hoogte worden
gebracht van de gebruiksmethode van
de airbags en bovenstaande
waarschuwingen, en moet dit
instructieboek worden overhandigd aan
de nieuwe eigenaar.
BELANGRIJK Gordelspanners, front-
en zijairbags worden op verschillende
manieren geactiveerd, afhankelijk van
het type botsing. Als een of meerdere
van deze voorzieningen niet in werking
treden, dan duidt dat niet op een
storing in het systeem.
BELANGRIJK
100)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op
het dashboard in de zone van de
passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen
hinderen en tevens de inzittenden ernstig
kunnen verwonden.101)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen
de rijrichting in op de passagiersstoel
van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
102)Laat het hoofd, de armen en elbogen
nooit rusten op de deuren, de ramen en
in het beschermingsgebied van de
zij-airbag (Hoofdairbag) om mogelijk letsel
tijdens het opblazen te voorkomen.
103)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
104)Als de contactsleutel naar MAR wordt
gedraaid en het lampje
gaat niet
branden of blijft branden tijdens het rijden
(samen met het bericht op het display, voor
bepaalde versies/markten), dan is er
mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, op
verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat
het systeem onmiddellijk controleren door
het Fiat Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
121
Page 124 of 316

105)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voor- en achterstoelen
niet met extra hoezen.
106)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig
letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
107)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.108)Ook wanneer de motor is uitgezet en
uw voertuig stilstaat, kunnen de airbags
geactiveerd worden als een ander voertuig
tegen het uwe aanrijdt. Daarom mag,
wanneer de passagiersairbag is
ingeschakeld, en ook al staat de auto stil,
GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel gemonteerd
worden. Als bij een botsing de airbag
wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig
letsel en zelfs tot de dood van het kind.
Daarom moet de passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje
tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op
de voorste passagiersstoel. Bovendien
moet de voorste passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om
te voorkomen dat het kinderzitje eventueel
in aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
109)Laat het airbagsysteem controleren
door een Fiat Servicenetwerk als de auto
gestolen werd, bij poging tot diefstal of
indien de auto aan vandalisme of een
overstroming onderworpen is geweest.
110)Door het draaien van de
contactsleutel in de MAR stand, gaat de
LED op de
knop op het dashboard
branden (de tijd dat het blijft branden kan
variëren afhankelijk van de markt), om
te controleren of de knop LED correct
werkt.111)Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch wasapparaat).
112)De activeringsdrempel van de
frontairbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
113)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
114)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
115)Bij sommige versies gaat, in het geval
van een storing van de led
OFF
(bevindt zich op het dashboard), het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en worden de
airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld. Bij sommige versies gaat in
het geval van een storing van de led
ON(bevindt zich op het dashboard),
het lampjeop de console branden.
122
VEILIGHEID
Page 132 of 316

AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook naarA/M
fig. 127 om de automatische werking in
te schakelen; duw de versnellingspook
naar(+)(opschakelen) om de eerste
versnelling in te schakelen (vanuitNof
Rkan de pook in de middelste stand
worden geplaatst) of naarRom de
achteruit in te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
AUTOMATISCHE
WERKING (AUTO met
UP-functie
ingeschakeld)
DeUP-functie kan worden
ingeschakeld door op deUPfig.
128-knop te drukken die onderdeel is
van de bedieningsorganen op het
dashboard. Wanneer deze functie is
ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en wordt
een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele
display weergegeven.Met deUP-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt, met als doel
steile hellingen soepel en comfortabel
te kunnen berijden.
Indien nodig, (bijvoorbeeld bij inhalen),
schakelt het systeem, na het volledig
intrappen van het gaspedaal, een
of meer versnellingen terug om een
geschikt koppel en vermogen te bieden
voor de door de bestuurder verzochte
acceleratie (dit vindt automatisch plaats
of deUP-functie nou aan of uit staat).24)
BELANGRIJK
24)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
128F0N0348M
130
STARTEN EN RIJDEN