Hyundai Grand Santa Fe 2015 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2015, Model line: Grand Santa Fe, Model: Hyundai Grand Santa Fe 2015Pages: 710, PDF Size: 44.66 MB
Page 231 of 710

Kenmerken van uw auto
132
4
✽✽
AANWIJZING
Onder de volgende omstandigheden
wordt het systeem uitgeschakeld.
Parkeer uw auto handmatig.
1. Zoeken van een parkeerplaats - Wanneer de ABS/het ESC isgeactiveerd
- Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 40 km/h
- Wanneer u de toets van het Smart Parking Assist-systeem indrukt (de
parkeerhulp voor en achter zijn in
werking)
- Wanneer u de selectiehendel in stand
R (achteruit) zet
2. Stuurwielbediening
- Wanneer de ABS/het ESC wordtbediend
- Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 7 km/h
- Wanneer u de toets van het Smart Parking Assist-systeem indrukt (de
parkeerhulp voor en achter zijn in
werking)
- Wanneer u de selectiehendel in stand D (rijden) zet voordat u de
parkeerplaats inrijdt
- Wanneer u het stuurwiel stevig
vasthoudtStoring systeem
Als zich, wanneer het systeem is ingeschakeld, problemen voordoen in
het systeem, verschijnt bovenstaande
melding. Ook gaat het controlelampje
in de toets niet branden en klinkt
driemaal een piepsignaal. Als zich alleen in het Smart Parking
Assist-systeem problemen voordoen,
werkt na 2 seconden de parkeerhulp.
Laat wanneer zich problemen
voordoen, we adviseren u het systeemte laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
ODMEDR2112
■Type A
■ Type B ■Type C
ODMEDR2125/ODMEDR2125HO
Page 232 of 710

4133
Kenmerken van uw auto
De achteruitrijcamera wordt geactiveerd
als het achteruitrijlicht brandt met het
contact in stand ON en de versnellings
-pook in de achteruitversnelling (R).
✽✽AANWIJZING
De waarschuwing “Warning! Check
surroundings for safety”
[Waarschuwing! Controleer of de
omgeving veilig is] verschijnt op het
beeld van de achteruitrijcamera als de
achteruitrijcamera wordt ingeschakeld.
ACHTERUITRIJCAMERA (INDIEN VAN TOEPASSING)
WAARSCHUWING
Dit systeem heeft alleen een aanvullende functie. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd in de
binnen- en buitenspiegels te
kijken en de ruimte achter de
auto te controleren voor en
tijdens het achteruitrijden, omdater een dode hoek is die met de
camera niet gezien kan worden.
Zorg er voor dat de lens van de camera altijd schoon is. Als er
vuil op de lens aanwezig is, werkt
de camera mogelijk niet correct.
ODM042239
ODM042238
Page 233 of 710

ALARMKNIPPERLICHTEN
De alarmknipperlichten moeten worden
gebruikt als u door omstandigheden
gedwongen bent de auto op een
gevaarlijke plaats tot stilstand te
brengen. Zet, als u de auto innoodsituaties tot stilstand moet brengen,
de auto zo ver mogelijk naast de rijbaan. De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld door de schakelaar voor de
alarmknipperlichten in te drukken.
Hierdoor gaan alle richtingaanwijzers
tegelijk knipperen. De alarmknipper-
lichten werken ook als de sleutel niet inhet contactslot zit.
Druk nogmaals op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten om ze uit te
schakelen.
ODM042242
ODM042243
■
Type A
■Type B
4134
Kenmerken van uw auto
Page 234 of 710

4135
Kenmerken van uw auto
Energiebesparingsfunctie
• Deze functie voorkomt dat de accuontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt en wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom. Follow me home-koplampen
(indien van toepassing)
De koplampen (en/of achterlichten)
blijven ongeveer 5 minuten branden
nadat de contactsleutel is verwijderd of
het contact in stand ACC of LOCK is
gezet. De koplampen worden echter 15
seconden nadat het bestuurdersportier is
geopend of gesloten uitgeschakeld.
De koplampen kunnen worden
uitgeschakeld door tweemaal op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening of Smart Key te
drukken of door de stand AUTO of
dimlichten uit te schakelen.
VERLICHTINGOPMERKING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan het
bestuurdersportier verlaat, werkt deenergiebesparingsfunctie niet.
Hierdoor kan de accu ontladenraken. Schakel in dit geval de
lampen uit voordat u het voertuig verlaat.
Page 235 of 710

Kenmerken van uw auto
136
4
Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen: (1) Stand UIT
(2) Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
(3) Stand parkeerlicht(4) Stand dimlichtStand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat, branden de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
ODMECO2004
ODMECO2005
■
Type A
■ Type B
ODMECO2006
ODMECO2007
■
Type C
■ Type D
ODMECO2008
ODMECO2009
■
Type A
■ Type B
Page 236 of 710

4137
Kenmerken van uw auto
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat, branden de koplampen, de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
✽✽AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen
schakelen moet het contact in stand ON
staan.Stand automatisch/AFLS (indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Als uw auto is uitgerust met adaptieve
verlichting voor (AFLS), werkt dit
systeem ook als de schakelaar voor de
koplampen in de stand Auto staan.
ODMECO2010
ODMECO2011
■
Type A
■ Type B
ODMECO2012
Page 237 of 710

Kenmerken van uw auto
138
4
Wisselen tussen links en rechts
rijdend verkeer (Europa)
Gebruik deze functie wanneer u naar
een land gaat waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt. Als de
functie voor het wisselen tussen links en
rechts rijdend verkeer is ingeschakeld, is
in een land waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt de kans
kleiner dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Volg onderstaande procedure.
1. Selecteer "Gebruikersinstell." door opde toets voor het selecteren van de
modus ( ) op het stuurwiel te
drukken.
2. Selecteer "Lamp" met de pijltoets ( ) en selecteertoets ( ) op hetstuurwiel.OPMERKING
• Bedek de sensor (1) op het
dashboard nooit, zodat een
optimale werking van de automa-tische verlichting gegarandeerdblijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goed werkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eencoating, functioneert de automa-tische verlichting mogelijk nietgoed.
ODMECO2072
■ Type A
■ Type B ■Type C
ODMECO2073/ODMECO2073HO
Page 238 of 710

4139
Kenmerken van uw auto
3. Vink "Reismodus" aan met de pijltoets( ) en selecteertoets ( ) op het stuurwiel.✽✽AANWIJZING
Als de motor wordt uitgeschakeld
terwijl de functie voor het wisselen
tussen links en rechts rijdend verkeer is
ingeschakeld en de motor weer wordt
gestart, verschijnt de bovenstaande
melding. Zo wordt de bestuurder
geïnformeerd dat de functie is
ingeschakeld.
4. Volg de stappen 1 t/m 3 van de vorige bladzijde om het wisselen te
annuleren.
ODMECO2074
■Type A
■ Type B ■Type C
ODMECO2075/ODMECO2075HO
ODMECO2040
■Type A
■ Type B ■Type C
ODMECO2041/ODMECO2041HO
Page 239 of 710

Kenmerken van uw auto
140
4
Grootlicht
1. Zet de lichtschakelaar in de stand
koplampen.
2. Druk de hendel van u af.✽✽ AANWIJZING
Het controlelampje voor het grootlicht gaat branden wanneer het
grootlicht wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, dient u de verlichting
niet gedurende langere tijd te laten
branden terwijl de motor niet draait.Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe. Als u de
hendel loslaat, keert deze weer terug
naar zijn oorspronkelijke positie. De
verlichting hoeft niet ingeschakeld te zijn
om een lichtsignaal te kunnen geven.
WAARSCHUWING
Gebruik het grootlicht niet wanneer
er andere voertuigen in de buurt
zijn. Het gebruik van grootlicht kan
het zicht van de andere
bestuurders belemmeren.
ODMECO2013ODMECO2014
Page 240 of 710

4141
Kenmerken van uw auto
Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes op
het instrumentenpaneel geven aan welke
richtingaanwijzer in werking is. Na het
nemen van de bocht, worden de lampjes
automatisch uitgeschakeld. Zet de
combischakelaar handmatig terug in de
middenstand als de richtingaanwijzers
na een bocht blijven knipperen.Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.Impulsbediening richtingaanwijzers
bij rijstrookwisseling (Opties autom. Knipperen) (indien van toepassing)
Om de impulsbediening van de
richtingaanwijzers bij rijstrookwisseling te
activeren, beweegt u de
combischakelaar iets en laat hem dan
weer los.
De richtingaanwijzers knipperen 3 keer
(5 of 7 keer indien van toepassing). U kunt de functie one-touch
passeerknipperlicht in-/uitschakelen of
het aantal keren knipperen selecteren (3,
5 of 7: indien van toepassing) met de
Modus gebruikersinstellingen op het
LCD-display.
✽✽ AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal
snel of langzaam knippert, duidt dit op
een kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
ODMECO2026