JEEP GRAND CHEROKEE 2016 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2016, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2016Pages: 480, PDF Size: 4.63 MB
Page 101 of 480

3. Druk kort op de instelknop S (set) op degeheugenschakelaar.
4. Druk binnen vijf seconden kort op de geheu- genknop (1) of (2). Het bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID) geeft aan welke geheu-
genpositie is ingesteld.
OPMERKING:
De auto hoeft niet in de stand PARK te
staan voor het instellen van geheugenpo-
sities, maar dit is wel vereist als u een
geheugenpositie wilt oproepen.
Om een geheugenprofiel op uw afstands-
bediening in te stellen, raadpleeg de pa-
ragraaf Afstandsbediening aan geheu-
gen koppelen en ontkoppelen in dit
hoofdstuk.Afstandsbediening aan geheugen
koppelen en ontkoppelenU kunt uw afstandsbedieningen zodanig pro-
grammeren, dat een van de twee vooraf inge-
stelde geheugenprofielen wordt opgeroepen als
op de ontgrendelknop van de afstandsbedie-
ning wordt gedrukt. OPMERKING:
Voordat u de afstandsbedieningen program-
meert moet u de functie
Memory To FOB
(geheugen naar sleutelhouder) selecteren
via het scherm van het Uconnect® systeem.
Raadpleeg Uconnect® instellingen in het
hoofdstuk Het instrumentenpaneel voor
meer informatie hierover.
Ga als volgt te werk om uw afstandsbediening
te programmeren:
1. Zet de contactschakelaar van de auto in de
stand OFF.
2. Selecteer het gewenste geheugenprofiel (1) of (2).
OPMERKING:
Als nog geen geheugenprofiel is ingesteld,
raadpleeg dan de paragraaf Geheugenfunc-
tie programmeren voor informatie over het
instellen van een geheugenprofiel.
3. Nadat het profiel is opgeroepen, druk kort op
de knop SET (S) op de geheugenschake-
laar. 4. Druk binnen vijf seconden kort op knop (1) of
(2). "Memory Profile Set" (geheugenprofiel
ingesteld) (1 of 2) wordt weergegeven in de
instrumentengroep.
5. Druk binnen 10 seconden kort op de ver- grendelknop van de afstandsbediening.
OPMERKING:
U kunt uw afstandsbedieningen loskoppe-
len van de geheugeninstellingen door eerst
op de knop SET (S) en daarna, binnen 10
seconden, op de ontgrendelknop (UNLOCK)
op de afstandsbediening te drukken.
Geheugenpositie oproepenOPMERKING:
De auto moet in de stand PARK staan om
geheugenposities op te kunnen roepen. Als
u een geheugenpositie probeert op te roe-
pen als de auto niet in de stand PARK staat,
verschijnt er een bericht op het bestuurders-
informatiedisplay (DID).
97
Page 102 of 480

Geheugenpositie oproepen bestuurder één
Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der één op te roepen met de geheugenscha-
kelaar drukt u op geheugenknop 1 op de
geheugenschakelaar.
Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der één op te roepen met de afstandsbedie-
ning drukt u op de ontgrendelknop op de
afstandsbediening die is gekoppeld aan ge-
heugenpositie 1.Geheugenpositie oproepen bestuurder twee Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der twee op te roepen met de geheugen-
schakelaar drukt u op geheugenknop 2 op de
geheugenschakelaar.
Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der twee op te roepen met de afstandsbedie-
ning drukt u op de ontgrendelknop op de
afstandsbediening die is gekoppeld aan ge-
heugenpositie 2. U kunt het oproepen annuleren door tijdens het
oproepen op één van de geheugenknoppen (S,
1 of 2) te drukken. Als een oproep wordt gean-
nuleerd, stoppen de bestuurdersstoel, de stuur-
kolom (indien aanwezig) en de pedalen (indien
aanwezig) met bewegen. Na een vertraging van
één seconde kunt u een nieuwe geheugenpo-
sitie oproepen.
Easy Entry/ExitDeze functie verstelt automatisch de bestuur-
dersstoel, zodat de bestuurder gemakkelijker
kan in- en uitstappen.
De afstand waarover de bestuurdersstoel zich
beweegt, is afhankelijk van de positie van de
stoel op het moment dat u de contactschakelaar
in de stand OFF zet.
Als u de contactschakelaar in de stand OFF
zet, beweegt de bestuurdersstoel ongeveer
60 mm (2,4 inch) naar achteren wanneer de
stoel zich 67,7 mm (2,7 inch) of meer vóór de
achterste stand bevindt. De stoel keert terug
naar de ingestelde positie zodra u de con-
tactschakelaar in de stand ACC of RUN zet.
De functie Easy Entry/Easy Exit is uitgescha-
keld wanneer de bestuurdersstoel zich op
minder dan 22,7 mm vóór de achterste stop
bevindt. Bij deze positie heeft het voor de
bestuurder geen zin om de stoel te verplaat-
sen voor gemakkelijk in- en uitstappen.
Elke opgeslagen geheugeninstelling heeft een bij-
behorende positie voor Easy Entry en Easy Exit.OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is af-fabriek
niet ingeschakeld. De Easy Entry/Exit-
functie kan worden ingeschakeld (of later
worden uitgeschakeld) met de program-
meerbare functies van het Uconnect® sys-
teem. Raadpleeg de paragraaf Uconnect®
Instellingen/Door de klant te programmeren
functies in Het instrumentenpaneel voor
meer informatie hierover.
98
Page 103 of 480

OPENEN EN SLUITEN VAN DE
MOTORKAPOm de motorkap te openen, moeten er twee
vergrendelingen worden ontgrendeld.
1. Trek aan de hendel die zich onder het instru-mentenpaneel en vóór het bestuurderspor-
tier bevindt.
2. Grijp onder de motorkap, beweeg de veilig- heidsvergrendeling naar links en open de
motorkap.
LET OP!
Om beschadigingen te voorkomen mag u de
motorkap niet hard dichtslaan. Sluit de mo-
torkap met een ferme neerwaartse beweging
vooraan in het midden, zodat beide vergren-
delingen stevig aangrijpen.
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u gaat rijden of de motor-
kap goed vergrendeld is. Als de motorkap
niet volledig vergrendeld is, kan hij opklap-
pen tijdens rijden, waardoor uw zicht wordt
belemmerd. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk letsel
tot gevolg hebben.VERLICHTING
KoplampschakelaarDe koplampschakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van het instrumentenpaneel, naast
het stuurwiel. De koplampschakelaar regelt de
bediening van de koplampen, parkeerlampen,
instrumentenverlichting, bagageruimteverlich-
ting en de mistlampen (indien aanwezig).
Motorkapontgrendeling
Locatie van de veiligheidsvergrendeling
99
Page 104 of 480

Draai de koplampschakelaar
rechtsom om de koplampen in te
schakelen. Wanneer de koplamp-
schakelaar is ingeschakeld, zijn ook
de parkeerlampen, de achterlichten,
de kentekenplaatverlichting en de instrumenten-
paneelverlichting ingeschakeld. Om de koplam-
pen uit te schakelen, draait u de koplampschake-
laar terug in de stand O (Off, Uit).
OPMERKING:
De kop- en mistlampen (indien aanwezig)
van uw voertuig zijn uitgerust met kunst-
stoflenzen die lichter zijn en die minder
gevoelig voor steenslag zijn dan glazen
lenzen. Kunststof is minder krasbesten-
dig dan glas. Ga daarom anders te werk
bij het reinigen van de koplamplens.
Om krassen tot een minimum te beperken
en de lichtopbrengst maximaal te houden,
mogen de koplamplenzen niet met een
droge doek worden schoongemaakt. Ver-
wijder vuil met een milde zeepoplossing
en spoel goed na.LET OP!
Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen,
oplosmiddelen, staalwol of andere schuur-
middelen om de lenzen te reinigen.
Automatisch inschakelende
koplampen — indien aanwezigDit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om dit systeem
in te schakelen draait u de koplampschakelaar
naar stand A (AUTO).
Bij ingeschakeld systeem is de uitschakelver-
traging van de koplampen ook ingeschakeld.
Dit betekent dat de koplampen nog maximaal
90 seconden lang blijven branden nadat u de
contactschakelaar in de stand OFF hebt gezet.
Om de automatische koplampen uit te schake-
len draait u de koplampschakelaar naar een
andere stand dan AUTO.
OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische stand gaan
de koplampen pas branden zodra de motor
draait.Koplampen automatisch
inschakelen met ruitenwissersAls uw auto is uitgerust met automatisch in-
schakelende koplampen dan is deze door de
klant te programmeren functie beschikbaar. Als
Koplampschakelaar
100
Page 105 of 480

de koplampen in de modus Automatisch staan
en de motor draait, gaan de koplampen auto-
matisch branden wanneer de ruitenwisser
wordt ingeschakeld. Deze functie kan worden
geprogrammeerd via het scherm van het
Uconnect® systeem. Raadpleeg"Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de rui-
tenwissers binnen ongeveer een minuut vijf
wiscycli hebben uitgevoerd. De koplampen wor-
den vier minuten nadat de ruitenwissers zijn
gestopt, weer uitgeschakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf “Ruitenwissers en sproeiers” in dit
hoofdstuk voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden inge-
schakeld, dan worden de lampjes op het
instrumentenpaneel automatisch gedimd
zodat ze niet zo fel branden als in het don-
ker.
Automatisch grootlicht — Indien
aanwezigHet automatisch-grootlichtsysteem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het donker door
automatische regeling van het grootlicht met
behulp van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze camera de-
tecteert de verlichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van grootlicht naar
dimlicht wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera zijn
verdwenen.
OPMERKING:
Als de voorruit of spiegel voor automa-
tisch grootlicht wordt vervangen, moet de
spiegel voor automatisch grootlicht op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact op
met uw erkende dealer.
Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer blijven bran-
den (dichter bij het andere voertuig). Het systeem zal ook niet correct werken als
de voorruit of cameralens zijn bedekt met
vuil, vet of andere obstakels (sticker, tol-
kastje, etc.).
Activeren
1. Schakel het automatische grootlicht in via het scherm van het Uconnect® systeem.
Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor
meer informatie hierover.
2. Draai de koplampschakelaar naar de stand AUTO.
3. Druk de multifunctionele hendel van u af (in de richting van de voorkant van het voertuig)
om het grootlicht in te schakelen.
OPMERKING:
Dit systeem wordt niet geactiveerd voordat
de auto ten minste 32 km/u (20 mph) rijdt.
101
Page 106 of 480

Deactiveren
1. Trek de multifunctionele hendel naar u toe(of naar achteren in het voertuig) om het
systeem handmatig uit te schakelen (nor-
male werking van het dimlicht).
2. Druk de multifunctionele hendel weer terug om het systeem opnieuw te activeren.Automatische hoogteverstelling
koplampen — alleen voor
hogedrukontladingslampen (HID)Deze functie zorgt ervoor dat het grootlicht
tegenliggers niet verblindt. Door de automati-
sche hoogteverstelling van de koplampen wordt
de hoogte van het grootlicht aangepast aan de
hellingshoek van de auto.Adaptieve bi-xenon koplampen met
ontlading met hoge intensiteit -
Indien aanwezigDit systeem verstelt het koplampschijnsel auto-
matisch horizontaal, zodat het licht in de stuur-
richting van de auto wordt gericht. OPMERKING:
Wanneer het adaptieve koplampsysteem
wordt ingeschakeld, maken de koplam-
pen eerst een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie.
Het adaptieve koplampsysteem is alleen
actief tijdens vooruitrijden.
De werking van de adaptieve koplampsysteem
kan worden in- en uitgeschakeld met het
Uconnect® systeem, raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het instrumenten-
paneel" voor meer informatie hierover.
Uitschakelvertraging
koplampverlichtingUw auto is uitgerust met uitschakelvertraging van
de koplampverlichting waardoor de koplampen
ongeveer 90 seconden blijven branden na het
uitstappen. Deze vertraging wordt ingeschakeld
wanneer de contactschakelaar in de stand OFF
wordt gezet terwijl de koplampschakelaar is inge-
schakeld en vervolgens wordt uitgeschakeld. U
kunt de uitschakelvertraging van de koplampen
annuleren door de koplampschakelaar in- en ver-
volgens uit te schakelen of door de contactscha-
kelaar in de stand ON te zetten.
OPMERKING:
Als uw auto is uitgerust met een aanraak-
scherm, kan deze functie worden gepro-
grammeerd via het Uconnect® systeem.
Raadpleeg Uconnect® instellingen in het
hoofdstuk Het instrumentenpaneel voor
meer informatie hierover.
Als uw auto niet is uitgerust met een aanraak-
scherm, kan deze functie worden geprogram-
meerd via het bestuurdersinformatiedisplay
(DID). Raadpleeg de paragraaf "Bestuurdersin-
formatiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het
instrumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel
Om de parkeerlichten en de instru-
mentenverlichting in te schakelen,
draait u de koplampschakelaar
rechtsom. Om de parkeerlichten uit te schake-
len, draait u de koplampschakelaar terug in de
stand O (Off, Uit).
102
Page 107 of 480

Mistlampen vóór en
mistachterlichten - indien aanwezigDe mistlampen vóór en mistachterlichten kunt u
naar wens gebruiken als het zicht door mist is
verslechterd. De mistlampen worden in deze
volgorde ingeschakeld: als u de koplampscha-
kelaar één keer indrukt, gaan de mistkoplam-
pen aan. Druk de schakelaar een tweede keer
in om de mistachterlichten in te schakelen (mist-
lampen vóór blijven aan). Druk de schakelaar
een derde keer in om de mistachterlichten uit te
schakelen (mistkoplampen blijven aan). Druk
de schakelaar een vierde keer in om de mist-
koplampen uit te schakelen.
OPMERKING:
De koplampschakelaar moet in de stand
parkeerlicht of koplampen staan voordat de
mistlampschakelaar ingedrukt kan worden.
InterieurverlichtingDe portier- en plafondverlichting worden inge-
schakeld als de voorportieren worden geopend
of als de dimschakelaar (draaischakelaar rechts
van de koplampschakelaar) naar boven wordt
gedraaid in de laatste stand. Als uw auto is
uitgerust met afstandsbediening en de toets
UNLOCK op de afstandsbediening wordt inge-
drukt, gaan de portier- en plafondverlichting
branden. Wanneer een portier is geopend en de
interieurverlichting brandt dan kunt u de interi-
eurverlichting uitschakelen door de dimschake-
laar helemaal naar beneden te draaien in de
OFF-stand. Dit wordt ook de “Party”-modusgenoemd omdat in deze modus de deuren
langer open kunnen blijven staan zonder dat de
accu van de auto leegraakt.
De helderheid van de verlichting van het instru-
mentenpaneel kan worden geregeld door de
dimschakelaar omhoog (helderder) of omlaag
(dimmen) te draaien. Als de koplampen zijn
ingeschakeld, kunt u de helderheid van de
kilometerteller, dagteller, radio en dakconsole
verhogen door de schakelaar zo ver mogelijk
omhoog te draaien totdat u een klik hoort. Deze
functie wordt de “Parade”-modus genoemd en
is handig als de koplampen overdag nodig zijn.
Werking van de mistlampen
Dimschakelaar
103
Page 108 of 480

Waarschuwingssignaal verlichting
aanAls de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat de
contactschakelaar in de stand OFF is gezet,
klinkt er een geluidssignaal wanneer het be-
stuurdersportier wordt geopend.AccuspaarfunctieOm de levensduur van de accu van uw auto te
verlengen, wordt zowel voor de binnen- als de
buitenverlichting belastingreductie geboden.
Als de contactschakelaar in de stand OFF (UIT)
staat en een portier open blijft staan gedurende
10 minuten of de dimschakelaar in de stand ON
(AAN) staat voor de plafondverlichting, wordt de
binnenverlichting automatisch uitgeschakeld.OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt geannuleerd als
de contactschakelaar in de stand ON (AAN)
staat.
Als de koplampen ingeschakeld blijven terwijl
de contactschakelaar in de stand OFF (UIT) is
gezet, wordt de buitenverlichting automatisch
na acht minuten uitgeschakeld. Als de koplam-
pen worden ingeschakeld en ingeschakeld wor-
den geladen gedurende acht minuten terwijl de
contactschakelaar in de stand OFF (UIT) staat,
gaat de buitenverlichting automatisch uit.
OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt uitgeschakeld
als de contactschakelaar in de stand OFF
(uit) staat en de koplampschakelaar in de
stand voor de parkeerlichten staat. De par-
keerlichten blijven branden en stroom van
de accu verbruiken.
Leeslampen voorinDe leeslampen voorin bevinden zich in de dak-
console.
Leeslampen voorin
104
Page 109 of 480

Elke lamp kan worden ingeschakeld door op de
schakelaar aan weerszijden van de console te
drukken. Deze schakelaars zijn verlicht voor
goede zichtbaarheid in het donker. U schakelt
de lampen uit door nogmaals op de schakelaar
te drukken. De lampen gaan ook branden wan-
neer u op de ontgrendelknop van de afstands-
bediening drukt.
InterieurverlichtingDe interieurverlichting kan worden ingescha-
keld door op de bovenhoek van de lens te
drukken. U schakelt de lampen uit door nog-
maals op de lens te drukken.
SfeerverlichtingDe dakconsole is voorzien van sfeerverlichting.
Deze verlichting verbetert het zicht op de vloer
en middenconsole.Multifunctionele hendelDe hendel bevindt zich aan de linkerzijde van
de stuurkolom.
Schakelaars voor leeslampen voorin
Interieurverlichting
Multifunctionele hendel
105
Page 110 of 480

RichtingaanwijzersBeweeg de multifunctionele hendel op of neer
om te controleren of de pijlen aan beide zijden
van de instrumentengroep gaan knipperen, wat
betekent dat de richtingaanwijzers voor en ach-
ter naar behoren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. Wanneer
een van de richtingaanwijzers niet gaat
branden wanneer u de hendel beweegt, is
waarschijnlijk de desbetreffende lamp de-
fect.
Lane Change AssistTik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de rich-
tingaanwijzer (rechts of links) knippert dan drie-
maal en gaat vervolgens automatisch uit.LichtsignaalU kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort in de richting van het
stuurwiel te trekken. Hierdoor wordt het groot-
licht ingeschakeld tot u de hendel weer loslaat.Schakelaar dimlicht/grootlichtDruk de multifunctionele hendel in de richting
van het instrumentenpaneel om het grootlicht in
te schakelen. Door de multifunctionele hendel
richting het stuurwiel te trekken, wordt het dim-
licht weer ingeschakeld of het grootlicht weer
uitgeschakeld.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERSDe bedieningselementen voor de ruitenwisser/-
sproeier bevinden zich op de multifunctionele
hendel aan de linkerzijde van de stuurkolom.
De voorruitenwissers worden bediend door een
schakelaar te bedienen op het uiteinde van de
hendel. Voor informatie over de
achterruitwisser/-sproeier, raadpleeg de para-
graaf"Achterruitfuncties" in het hoofdstuk"De
functies van uw auto".
Multifunctionele hendel
106