Lancia Delta 2009 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2009, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2009Pages: 254, PDF Size: 4.58 MB
Page 141 of 254

140VEILIGHEID
Bedek de rugleuning van de zitplaatsen voor en
achter niet met hoezen of kleden die niet zijn
voorbereid op het gebruik van zij-airbags.
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de
borst en houd vooral geen pijp, potlood enz.
in de mond. Bij een ongeval waarbij de air-
bag in werking treedt, kan dit ernstig letsel ver-
oorzaken.
Rijd altijd met beide handen op de stuur-
wielrand, zodat bij het in werking treden van
de airbag, het systeem niet wordt gehinderd
door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen li-
chaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen
de rugleuning.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij
beschadiging of als de auto bij een overstro-
ming onder water is geweest, het airbagsys-
teem door het Lancia Servicenetwerk controleren.
Als de contactsleutel in stand MAR staat, kan, ook
bij uitgezette motor, de airbag inschakelen als de
auto stilstaat en de auto wordt aangereden door een
ander voertuig dat met voldoende snelheid rijdt.
Daarom mogen, ook bij een stilstaande auto, beslist
geen kinderen op de voorstoel worden geplaatst. Als
de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt
bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (air-
bag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem
niet in werking treedt, betekent dit niet dat het sys-
teem niet goed werkt.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,
gaat het lampje “(met ingeschakelde front-
airbag aan passagierszijde) enige seconden
branden en vervolgens enige seconden knipperen,
om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde
bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het
lampje doven.
121-141 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:21 Pagina 140
Page 142 of 254

VEILIGHEID141
2
De stoelen mogen niet met water worden af-
genomen of met stoom worden gereinigd (met
de hand of in een automatisch wasapparaat).
De frontairbag treedt in werking als de bot-
sing zwaarder is dan een botsing waarbij al-
leen de gordelspanners worden geactiveerd.
Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaar-
den in liggen, treden alleen de gordelspanners in
werking.
Haak geen harde voorwerpen aan de kle-
dinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
De airbag is geen vervanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de
frontairbags niet worden geactiveerd bij fron-
tale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aan-
rijdingen en als de auto van achter wordt aange-
reden of over de kop slaat, worden in deze gevallen
de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgor-
dels beschermd. De gordels moeten dus altijd ge-
dragen worden.
121-141 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:21 Pagina 141
Page 143 of 254

142STARTEN EN RIJDEN
Motor starten .......................................................................... 143
Handrem.................................................................................. 146
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak .................... 147
Brandstofbesparing ................................................................ 148
Trekken van aanhangers.......................................................... 150
Winterbanden ......................................................................... 151
Sneeuwkettingen .................................................................... 152
Auto langere tijd stallen........................................................... 152
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 142
Page 144 of 254

STARTEN EN RIJDEN143
3
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering:
zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-sys-
teem” in het hoofdstuk “1”.
Direct na het starten van de motor, vooral als de auto lan-
gere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid
produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de wer-
king van de motor, wordt veroorzaakt door de hydrauli-
sche klepstoters: het distributiesysteem op de benzine-
motor van de auto, dat bijdraagt aan een vermindering
van de onderhoudswerkzaamheden.
Het verdient aanbeveling om gedurende de
eerste kilometers niet de maximale prestaties
van uw auto te eisen (bijv. snel accelereren,
langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig
remmen enz.).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR
staan als de motor stilstaat, zodat de accu
niet onnodig wordt ontladen.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afge-
sloten ruimten te laten draaien. De motor ver-
bruikt zuurstof en produceert kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
Houd er rekening mee dat de rem- en de
stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van het rempe-
daal en het stuur.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 143
Page 145 of 254

BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleu-
tel los zodra de motor is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u
de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw
start. Als met de contactsleutel in stand MAR het contro-
lelampje
Ysamen met het waarschuwingslampje U
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP
te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lamp-
je nog steeds blijft branden, probeer het dan met de an-
dere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,
wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍draai de contactsleutel in stand MAR: op het instru-
mentenpaneel gaan de controlelampjes
menYbranden;;
❍wacht tot de lampjes
Yenmgedoofd zijn. Hoe war-
mer de motor, hoe sneller het lampje dooft;❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het
lampje
mgedoofd is. Als te lang wordt gewacht, zijn
de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
WAARSCHUWING Bij een koude motor mag het gaspe-
daal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand
AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de
sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Yop
het instrumentenpaneel blijft branden, raden wij u aan de
sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het
dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet
aanslaat, wendt u tot het Lancia Servicenetwerk. 144
STARTEN EN RIJDEN
Als het lampje mgedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens een
langdurige startpoging, dan duidt dat op een
storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aan-
slaat, kunt u de auto op de gewone manier gebrui-
ken, maar wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 144
Page 146 of 254

STARTEN EN RIJDEN145
3Probeer auto’s nooit te starten door ze aan
te duwen, te slepen of van een helling af te la-
ten rijden. Op die wijze kan er onverbrande
brandstof in de katalysator terechtkomen, waar-
door deze onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.
Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.MOTOR UITSCHAKELEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor
stationair draait.
WAARSCHUWING Het is beter om de motor na een zwa-
re rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 145
Page 147 of 254

146STARTEN EN RIJDEN
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel om-
hoog trekken zodat de auto blokkeert.
De auto moet geblokkeerd zijn als de hand-
rem enkele tanden is aangetrokken. Als dit
niet het geval is, laat dan het Lancia Servi-
cenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in
stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampjexbranden.
Handrem uitschakelen:
❍trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendel-
knop A-fig. 1;
❍houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.
Het lampje xop het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen,
moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal wor-
den ingetrapt. PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❍zet de motor uit en trek de handrem aan;
❍schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog
loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen
dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat
hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien de sleutel al-
tijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleu-
tel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem
de sleutel mee.
fig. 1L0E0072m
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 146
Page 148 of 254

STARTEN EN RIJDEN147
3
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppe-
lingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakel-
schema staat, naargelang de uitvoering, op het plaatje on-
der de pook of op de knop van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook
naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per on-
geluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook
voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
WAARSCHUWING De achteruit kan alleen bij een stil-
staande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draai-
ende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal min-
fig. 2L0E0073m
stens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hier-
mee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
Ga als volgt te werk om de achteruit R vanuit de vrijstand
in te schakelen: trek de schuifring A onder de knop om-
hoog en verplaats de pook naar links en vervolgens naar
voren. Bij de 1.6 Multijet uitvoering: trek de schuifring A
onder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechts
en vervolgens naar achteren om de achteruit R vanuit de
vrijstand in te schakelen.
WAARSCHUWING Gebruik het koppelingspedaal alleen bij
het schakelen. Laat uw voet tijdens het rijden nooit op het
koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen / markten waar
voorzien, kan de elektronische regeleenheid van het kop-
pelingspedaal de verkeerde rijstijl waarnemen als een defect.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daar-
om mag er niets onder het pedaal liggen dat
dit kan verhinderen: let erop dat eventuele vloer-
matten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van
de pedalen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de
pookknop rusten omdat door de uitgeoefen-
de druk, ook als deze licht is, de interne on-
derdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd
kunnen slijten.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 147
Page 149 of 254

148STARTEN EN RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen, zowel CO
2als andere schade-
lijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstof-
fen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de con-
troles en registraties die in het “Geprogrammeerd Onder-
houdsschema“ staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, de
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het ge-
wicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluit-
lijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en
de stabiliteit.Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals dwarssteunen, skidrager en ba-
gagebox, als u deze niet meer gebruikt. Deze accessoires
verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik hoger wordt. Gebruik voor het vervoer
van voorwerpen die veel ruimte innemen bij voorkeur een
aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische systemen alleen als ze nodig zijn.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers
en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem
vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toe-
neemt (tot 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor
het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld
20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat
bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische ac-
cessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waar-
door het brandstofverbruik zal toenemen.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 148
Page 150 of 254

STARTEN EN RIJDEN149
3
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met
stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: on-
der deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden en
geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt
de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stop-
licht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.
Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelij-
ke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Schakel als het verkeer en de weg het toelaten de hoogst mo-
gelijke versnelling in. Als een lage versnelling wordt inge-
schakeld om snel te accelereren, wordt het brandstofverbruik
hoger. Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling ne-
men het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een ho-
gere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een ge-
lijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en op-trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter ge-
leidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten bereikt
de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot
aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij over-
wegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad
waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brand-
stofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, berg-
wegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brand-
stofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 149