stop start Lancia Delta 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2011Pages: 290, PDF Size: 8.39 MB
Page 69 of 290

68WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), scha-
kelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand
B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen van de regen-
sensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna
in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij een droge
ruit.CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en
bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwe-
gen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rij-
den zonder het gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk ver-
keer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e versnel-
ling of hoger.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een
wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de
regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd
worden gecontroleerd of het systeem is uitge-
schakeld.
fig. 31L0E0022m
Page 74 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO73
1
Als de functie is ingeschakeld (zie de paragraaf “SPORT-func-
tie”), dan wordt op het instrumentenpaneel het opschrift SPORT
verlicht. Druk nogmaals op de knop om de functie uit te scha-
kelen en de instelling voor normaal rijden te herstellen.
fig. 36
L0E0028mfig. 37L0E0029m
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk
van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u
aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de waarschuwings-
knipperlichten in en gaan gelijktijdig de lampjes
Îen¥op
het instrumentenpaneel branden. De functie schakelt automa-
tisch uit als de remvertraging niet meer het karakter van een
noodstop heeft. Deze functie voldoet aan de huidige wettelijke
voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor.
Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat op het instrumenten-
paneel het controlelampje
5branden. De mistlampen voor scha-
kelen uitsluitend in als het dimlicht is ingeschakeld.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie
niet worden ingeschakeld als de CITY-functie
ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kun-
nen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uit-
geschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van
deze twee functies tegenstrijdig zijn.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36
Druk op de knop A, ongeacht de stand van de contactsleutel. Als
het systeem is ingeschakeld, branden de lampjes
Îen¥op het
instrumentenpaneel. Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop A.
Page 75 of 290

74WEGWIJS IN UW AUTO
MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk bij ingeschakeld dimlicht op de knop B. Bij ingeschakel-
de mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het con-
trolelampje
4branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op
de knop.
MISTLAMPEN VOOR/MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen met Start&Stop) fig. 37a
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor
en de mistachterlichten. Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat
op het instrumentenpaneel het controlelampje 5branden; bij
ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel
het controlelampje 4branden.
fig. 38
L0E0030m
ADAPTIEVE VERLICHTING AFS
(Adaptive Xenon Lights) fig. 38
De adaptieve lichten (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofd-
stuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto wordt ge-
start. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschake-
len: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem, gaat het lampje
fop het instru-
mentenpaneel of het symbool
fop het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten).
fig. 37a
L0E0198m
Page 80 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO79
1
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij
een ongeval zou de passagier zich kunnen ver-
wonden.
DASHBOARDKASTJE
Trek aan de handgreep A-fig. 43 om het dashboardkastje te
openen.
Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lamp-
je branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld
als de contactsleutel in stand STOP staat.
Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt
geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.
fig. 43
L0E0037m
BEKER/BLIKJESHOUDER fig. 45
Op de tunnelconsole bevinden zich twee beker/ blikjeshouders.
fig. 45
L0E0038m
Page 92 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO91
1
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Als de achterklep is ontgrendeld, kan deze vanaf de buitenzijde
worden geopend met behulp van de handgreep fig. 55.
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de por-
tieren van de auto ontgrendeld zijn.
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met af-
standsbediening.
fig. 55
L0E0046m
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschu-
wingslampje
´op het instrumentenpaneel of het symbool R
op het display en verschijnt er een bijbehorende melding (zie
de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”) in
dit hoofdstuk).
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting bran-
den: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden
nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen
deze tijd een portier of de achterklep wordt geopend, dan start
de tijdregeling van 15 minuten opnieuw.
Openen met sleutel met afstandsbediening
Druk op de knop Rom het achterklepslot te ontgrendelen. Als
de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers
twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één
keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm – indien aanwezig).
Page 109 of 290

108WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto. U kunt
het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71 op het dashboard
in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat het lampje op
de knop branden en verschijnt er een bijbehorende melding op het
display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start het sys-
teem de herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knip-
perende gele symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem treedt in werking nadat de werkingsvoorwaarden zijn
herkend. Daarna: dooft het symbool
eop het display van het in-
strumentenpaneel en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, dan stopt het systeem de werking. De bestuurder wordt
hierop geattendeerd door: het knipperen van het lampje op de
knop en het knipperen van het gele symbool
eop het display
van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍ten minste één hand op het stuurwiel;
❍snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rijstrook
aanwezig;
❍goed zicht;
❍rechte rijstroken of flauwe bochten;
❍voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorligger).IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begrenzingslijnen
van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op het stuur uitge-
oefend die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot de auto weer
binnen de lijnen rijdt. Als de bestuurder de richtingaanwijzer in-
schakelt om van rijstrook te veranderen of in te halen, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rij-
strook verandert zonder de richtingaanwijzers te hebben inge-
schakeld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur
om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt verla-
ten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook verandert, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld als
de nieuwe rijstrook is herkend. De tijdelijke uitschakeling wordt
aan de bestuurder aangegeven door het knipperende lampje op de
knop en door het knipperende gele symbool
eop het display van
het instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het stuur
is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar altijd zo gering
dat deze makkelijk door de bestuurder kan worden overwonnen,
zodat de bestuurder altijd de controle over de auto behoudt.
Page 113 of 290

112WEGWIJS IN UW AUTO
ESP 2-SYSTEEM
(ELECTRONIC STABILITY PROGRAM)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP 2-systeem is uitermate nuttig als de grip
op het wegdek wisselt.
Het ESP 2-systeem beschikt naast ASR (anti-doorslipregeling
van de aangedreven wielen die werkt op de remmen en de mo-
tor) en HILL HOLDER (automatisch werkende wegrijhulp op
hellingen), ook over MSR (regeling van het afremmen op de mo-
tor tijdens terugschakelen), HBA (automatische remdrukverho-
ger bij noodstops), ABS (voorkomt dat de wielen blokkeren en
doorslippen, ongeacht de conditie van het wegdek en de pe-
daaldruk) en DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging). ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje
áop het instrumentenpaneel knip-
peren, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabili-
teit en de grip dreigt te verliezen.
Inschakeling van het systeem
Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als de mo-
tor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het ESP 2-systeem wordt het systeem auto-
matisch uitgeschakeld en gaat het lampje
áop het instrumen-
tenpaneel continu branden en verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display. Bovendien gaat ook het lamp-
je in de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes op
het instrumentenpaneel”). Wendt u in dat geval tot het Lancia
Servicenetwerk.
De prestaties van het ESP 2-systeem mogen de
bestuurder er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico's te nemen. De rijstijl
moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en
het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeers-
veiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de
auto.
Page 118 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO117
1
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de au-
to stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een
vermindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van scha-
delijke uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als de auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnel-
lingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is los-
gelaten.
OPMERKING De motor wordt uitsluitend automatisch uitge-
zet nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaal-
delijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets
wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschij-
nen van symbool Ufig. 74 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.SYSTEEM HANDMATIG IN-/UITSCHAKELEN
Druk voor het handmatig in en uit schakelen van het systeem op
de knop Tfig. 75 die zich op het schakelaarpaneel op het dash-
board bevindt.
fig. 74
L0E1024g
fig. 75L0E0207m
Page 119 of 290

118WEGWIJS IN UW AUTO
Inschakeling Start&Stop-systeem
De inschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangege-
ven door een melding + een symbool op het display. In deze si-
tuatie is het lampje A-fig. 75 boven knop Tgedoofd.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display: de uitscha-
keling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door de
weergave van symbool Top het display.
Bij uitgeschakeld systeem brandt het lampje A-fig. 75.OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET
WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comfort-
eisen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen,
de motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
❍nog koude motor;
❍bijzonder lage buitentemperaturen;
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ingeschakelde achterruitverwarming;
❍geopend bestuurdersportier;
❍niet omgelegde veiligheidsgordel bestuurder;
❍ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❍bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), zo-
lang nog niet een comfortabele temperatuur in het interieur
is bereikt of als de MAX-DEF-functie is ingeschakeld;
❍in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) knippert symbool Uop het display.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen,
dan moet u het Start&Stop-systeem uitschake-
len, zodat de airconditioning continu kan blijven
werken.
Page 120 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO119
1
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET HERSTARTEN VAN
DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart,
zonder ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstan-
digheden:
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
❍wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
❍bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), om
een comfortabele temperatuur te bereiken in het interieur
of door inschakeling van de MAX-DEF-functie.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen auto-
matisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt
ingetrapt.
Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het verschij-
nen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool Uop het display.Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mo-
gelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de bestuur-
der maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het bestuurders- of
passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen worden gestart m.b.v.
de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een ge-
luidssignaal en door het knipperen van symbool Uop het dis-
play (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding).