display Lancia Delta 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2011Pages: 290, PDF Size: 8.39 MB
Page 75 of 290

74WEGWIJS IN UW AUTO
MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk bij ingeschakeld dimlicht op de knop B. Bij ingeschakel-
de mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het con-
trolelampje
4branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op
de knop.
MISTLAMPEN VOOR/MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen met Start&Stop) fig. 37a
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor
en de mistachterlichten. Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat
op het instrumentenpaneel het controlelampje 5branden; bij
ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel
het controlelampje 4branden.
fig. 38
L0E0030m
ADAPTIEVE VERLICHTING AFS
(Adaptive Xenon Lights) fig. 38
De adaptieve lichten (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofd-
stuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto wordt ge-
start. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschake-
len: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem, gaat het lampje
fop het instru-
mentenpaneel of het symbool
fop het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten).
fig. 37a
L0E0198m
Page 76 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO75
1
BRANDSTOFNOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❍de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat;
❍de portieren automatisch ontgrendelen;
❍de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Als de brandstofnoodschakeling geactiveerd is, verschijnt op het
display de melding “Brandstoftoevoer afgesloten, zie Instruc-
tieboek”.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld
in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de
brandstoftank.
Draai na het ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voor-
komen dat de accu ontlaadt.Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de vol-
gende handelingen worden uitgevoerd:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍draai de contactsleutel in stand STOP.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel
dan het systeem niet opnieuw in, zodat brand
wordt voorkomen.
Page 92 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO91
1
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Als de achterklep is ontgrendeld, kan deze vanaf de buitenzijde
worden geopend met behulp van de handgreep fig. 55.
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de por-
tieren van de auto ontgrendeld zijn.
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met af-
standsbediening.
fig. 55
L0E0046m
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschu-
wingslampje
´op het instrumentenpaneel of het symbool R
op het display en verschijnt er een bijbehorende melding (zie
de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”) in
dit hoofdstuk).
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting bran-
den: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden
nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen
deze tijd een portier of de achterklep wordt geopend, dan start
de tijdregeling van 15 minuten opnieuw.
Openen met sleutel met afstandsbediening
Druk op de knop Rom het achterklepslot te ontgrendelen. Als
de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers
twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één
keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm – indien aanwezig).
Page 103 of 290

102WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en
de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien
zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplamp-
afstelling.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op
de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenet-
werk.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht
of de plaats van de lading wijzigt.
KOPLAMPVERSTELLING fig. 67
De auto is uitgerust met een elektrische koplampverstelling, die
werkt met de contactsleutel in stand MAR en ingeschakeld dim-
licht.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de
lichtbundel meer naar boven schijnt.
In dit geval moeten de koplampen worden versteld met de knop-
pen A en B.
Het display toont de stand gedurende de koplampverstelling.Correcte standen op basis van de beladingsgraad
Stand 0 – een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 – vijf personen.
Stand 2 – vijf personen + bagage.
Stand 3 – bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenet-
werk.
fig. 67
L0E0054m
Page 104 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO103
1
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de
auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van
de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer
niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden af-
geplakt overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ADAPTIEVE VERLICHTING
(AFS – Adaptive Xenon Light)
Dit systeem past de lichtbundel van de xenonlampen continu en
automatisch aan de rij-omstandigheden aan bij richtingveran-
deringen en in bochten. Het systeem richt de lichtbundel zo dat
de weg optimaal verlicht wordt en houdt daarbij rekening met
de snelheid van de auto, de scherpte van de bocht en de snelheid
van de stuurbeweging.Systeem in-/uitschakelen fig. 68
De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het starten
van de auto. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A
gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschake-
len: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
fop het instru-
mentenpaneel of het symbool
fop het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding op het display (voor bepaal-
de uitvoeringen/markten).
fig. 68
L0E0055m
Page 105 of 290

104WEGWIJS IN UW AUTO
DST-SYSTEEM
(Dynamic Steering Torque)
Dit systeem is in de ESP-regeleenheid geïntegreerd en adviseert
via de elektrische stuurbekrachtiging over vereiste stuurcorrec-
ties tijdens het rijden. Het systeem oefent een kracht uit op het
stuurwiel waardoor het veiligheidsgevoel wordt vergroot, omdat
het helpt de auto onder controle te houden en het de correcties
van het ESP 2-systeem minder ingrijpend en minder waar-
neembaar maakt.
Storingsmelding
Bij een storing in het systeem wordt het automatisch uitgescha-
keld en gaat lampje èop het instrumentenpaneel continu bran-
den. Bovendien verschijnt er een melding op het display. Wendt
u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
SPORT-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor twee soor-
ten rijstijlen: normaal en sportief.
Als u op de SPORT-knop fig. 69 drukt, wordt de sport-functie
ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaal-
bewegingen en is meer kracht nodig voor het draaien van het
stuur voor een optimaal stuurgevoel.
Als de functie is ingeschakeld, wordt op het display van het in-
strumentenpaneel het opschrift “S” verlicht. Druk nogmaals
op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor
normaal rijden te herstellen.
fig. 69
L0E0058m
Page 107 of 290

106WEGWIJS IN UW AUTO
REACTIVE SUSPENSION
SYSTEM
(actieve schokdempers)
Dit systeem is gekoppeld aan de Sport-functie (zie de paragraaf
“Sport-functie”).
Met de SPORT-knop fig. 70 kan worden gekozen tussen twee rij-
instellingen, afhankelijk van het type traject en het wegdek:
– knop niet ingedrukt: “normal” stand
– knop ingedrukt: “SPORT”-stand.In de “normale” stand wordt de dempingskarakteristiek van
de actieve schokdempers aangepast aan het soort weg en de be-
lasting van de auto, waarbij met name op ongelijkmatige weg-
oppervlakken het rijcomfort aanzienlijk wordt verbeterd.
In de “SPORT” stand wordt op het display van het instrumen-
tenpaneel het opschrift “S” verlicht. Deze stand zorgt voor een
sportieve instelling waarbij de motor sneller op gaspedaalbe-
wegingen reageert en de mate van stuurbekrachtiging wordt
afgestemd op een optimaal stuurgevoel. Daarnaast wordt de dem-
pingskarakteristiek van de schokdempers zodanig aangepast dat
de auto nauwkeuriger en directer op stuurbewegingen reageert
terwijl tegelijkertijd een hoog comfortniveau wordt gehandhaafd.
De bestuurder voelt dat de auto zich nauwkeuriger laat insturen
en sneller op richtingsveranderingen reageert.
fig. 70
L0E0058m
Page 109 of 290

108WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto. U kunt
het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71 op het dashboard
in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat het lampje op
de knop branden en verschijnt er een bijbehorende melding op het
display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start het sys-
teem de herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knip-
perende gele symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem treedt in werking nadat de werkingsvoorwaarden zijn
herkend. Daarna: dooft het symbool
eop het display van het in-
strumentenpaneel en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, dan stopt het systeem de werking. De bestuurder wordt
hierop geattendeerd door: het knipperen van het lampje op de
knop en het knipperen van het gele symbool
eop het display
van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍ten minste één hand op het stuurwiel;
❍snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rijstrook
aanwezig;
❍goed zicht;
❍rechte rijstroken of flauwe bochten;
❍voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorligger).IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begrenzingslijnen
van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op het stuur uitge-
oefend die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot de auto weer
binnen de lijnen rijdt. Als de bestuurder de richtingaanwijzer in-
schakelt om van rijstrook te veranderen of in te halen, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rij-
strook verandert zonder de richtingaanwijzers te hebben inge-
schakeld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur
om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt verla-
ten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook verandert, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld als
de nieuwe rijstrook is herkend. De tijdelijke uitschakeling wordt
aan de bestuurder aangegeven door het knipperende lampje op de
knop en door het knipperende gele symbool
eop het display van
het instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het stuur
is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar altijd zo gering
dat deze makkelijk door de bestuurder kan worden overwonnen,
zodat de bestuurder altijd de controle over de auto behoudt.
Page 110 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO109
1
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Handmatig
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 71 op het
dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld dooft
het lampje op de knop en verschijnt er een melding 1-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel.
Automatisch
Het systeem kan ook automatisch uitschakelen (om het systeem
weer te gebruiken moet het opnieuw worden ingeschakeld). De
automatische uitschakeling wordt aan de bestuurder kenbaar
gemaakt door drie opeenvolgende geluidssignalen en een mel-
ding 1-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel wan-
neer:
❍de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt (op het
instrumentenpaneel verschijnt de melding 2- fig. 72 en er
klinkt een geluidssignaal tot de bestuurder zijn handen weer
op het stuurwiel legt of, vanwege gevaarlijke situatie, het sys-
teem zichzelf automatisch uitschakelt);
❍de veiligheidssystemen van de auto (ABS, ESP, ASR, DST en
TTC) ingrijpen;
❍de bestuurder de sportieve rijstijl instelt door op de SPORT-
knop te drukken (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
BELANGRIJK Het systeem kan niet inschakelen als de be-
stuurder eerder de sport-functie heeft ingeschakeld. Als het sys-
teem niet beschikbaar is, dan wordt dit aan de bestuurder ge-
meld m.b.v. drie opeenvolgende geluidssignalen en de melding
1-fig. 72 op het display.STORING IN HET SYSTEEM
Bij een storing in het systeem verschijnt de melding 3-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel en klinkt er een ge-
luidssignaal.
BELANGRIJKE TIPS
De Driving Advisor kan niet functioneren als de volgende veilig-
heidssystemen niet goed werken: ABS, ESP, ASR, DST en TTC.
Als de begrenzingslijnen van de rijstrook slecht
herkenbaar zijn, elkaar kruisen of ontbreken,
kan de Driving Advisor de bestuurder niet hel-
pen en wordt de werking van het systeem uitgeschakeld.
De Driving Advisor is geen automatische piloot
en is geen vervanging van de bestuurder voor de
koershandhaving van de auto. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk om zijn aandacht bij de verkeers-
en wegomstandigheden te houden en de auto op een vei-
lige manier op koers te houden.
De werking van de Driving Advisor kan negatief beïnvloed wor-
den door slechte weersomstandigheden (mist, regen, sneeuw),
moeilijke verlichtingscondities (verblinding door zonlicht, duis-
ternis) en door een vervuilde of (ook deels) beschadigde voor-
ruit nabij het gedeelte voor de videocamera.
Het gedeelte van de voorruit ter hoogte van de videocamera mag
niet geheel of gedeeltelijk afgeschermd worden (bijv. door stic-
kers, zonwerende folie enz.).
Page 112 of 290

Systeem niet ingeschakeld
Het systeem is ingeschakeld
en niet actief
Het systeem zoekt
de werkingsvoorwaarden
Het systeem is actief en
de werkingsvoorwaarden
zijn herkend
Het systeem is ingeschakeld
en direct actief
Het systeem is handmatig
uitgeschakeld
Het systeem is automatisch
uitgeschakeld
Het systeem verzoekt
de bestuurder zijn handen weer
op het stuurwiel te leggen
Het systeem is defect:
wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Het systeem kan niet
worden ingeschakeld
omdat de sport-functie
is ingeschakeld.–
Driving Advisor
ingeschakeld
–
–
Driving Advisor
ingeschakeld
Driving Advisor
uitgeschakeld
Driving Advisor
uitgeschakeld
Houd de handen
op het stuur
Driving Advisor
niet beschikb.
zie instr.boek
Driving Advisor
uitgeschakeld
WEGWIJS IN UW AUTO111
1
OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR
–
–
–
–
–
–
3 signalen
Herhaald
eenmalig signaal
Eenmalig signaal
3 signalen–
eKnipperend
eKnipperend
–
–
–
–
eContinu brandend
e!Continu brandend
–
Status van het lampje Melding op het Status van het symbool Akoestisch Betekenis
op de knop display (fig. 71 en 72) op display signaal
Gedoofd
Knipperen
Knipperen
Continu branden
Continu branden
Gedoofd
Gedoofd
Continu branden
Gedoofd
Gedoofd