Lancia Musa 2009 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2009, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2009Pages: 218, PDF Size: 7 MB
Page 61 of 218

60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BELANGRIJK De functie voor snelle
ontwaseming/ontdooiing van de rui-
ten blijft ongeveer 3 minuten inge-
schakeld nadat de koelvloeistoftem-
peratuur boven 50°C is gekomen
(benzine-uitvoeringen) of 35°C (Mul-
tijet-uitvoeringen).
Als de functie is ingeschakeld, gaan
het lampje op de betreffende knop en
het lampje op de knop van de achter-
ruitverwarming branden; op het dis-
play dooft het opschrift FULL AUTO.
Als de functie is ingeschakeld, kunnen
alleen de aanjagersnelheid en de uit-
schakeling van de achterruitverwar-
ming handmatig worden geregeld.
Als u op de knop Fdrukt of op de re-
circulatieknop Cof op de knop van de
compressor B of op de knoppen
AUTO Nof H, worden de functies die
hiervoor waren ingesteld weer geacti-
veerd. Drukknop voor
snelle ontwase-
ming/ontdooiing
van de voorruit en
de zijruiten voor F
Als u deze knop indrukt, schakelt de
klimaatregeling automatisch alle
functies in die noodzakelijk zijn voor
het snel ontdooien/ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z.
dat het systeem:
❒de aircocompressor inschakelt
wanneer de klimatologische om-
standigheden dit toestaan;
❒de luchtrecirculatie uitschakelt;
❒de maximale luchttemperatuur HI
op beide displays instelt;
❒een aanjagersnelheid inschakelt op
basis van de koelvloeistoftempera-
tuur, om toevoer van nog te koude
lucht voor de ontwaseming van de
ruiten, te beperken;
❒de luchtstroom naar de luchtroos-
ters voor de voorruit en de zijrui-
ten voor leidt;
❒de achterruitverwarming inscha-
kelt.De uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opge-
slagen, ook na het afzetten van de
motor.
De automatische werking van de air-
cocompressor wordt automatisch her-
vat als u opnieuw op de knop
√drukt (in dat geval werkt het systeem
alleen als verwarming) of op de knop
AUTO.
Als bij uitgeschakelde compressor de
buitentemperatuur hoger is dan de in-
gestelde temperatuur, kan het systeem
niet aan de wens voldoen. Dit wordt
als volgt aangegeven: de ingestelde
temperatuur knippert enkele secon-
den op het display en vervolgens dooft
het opschrift AUTO.
Als de compressor is uitgeschakeld,
kan de aanjagersnelheid handmatig
op nul worden gezet (geen enkel
staafje verlicht).
Als de compressor bij draaiende mo-
tor wordt ingeschakeld, kan de aan-
jagersnelheid niet onder de minimale
waarde (één staafje verlicht) zakken.
Page 62 of 218

61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Systeem
uitschakelen OFF E
Het systeem schakelt
uit en het display
dooft als u op de knop
Edrukt.
Als het systeem is uitgeschakeld:
❒zijn de lampjes gedoofd;
❒worden de ingestelde temperatu-
ren niet weergegeven;
❒is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt;
❒is de compressor uitgeschakeld;
❒is de aanjager uitgeschakeld.Ook bij uitgeschakeld systeem kan de
achterruitverwarming handmatig
worden in- of uitgeschakeld met de
knop G.
BELANGRIJK De regeleenheid van de
klimaatregeling slaat de instellingen
van het systeem in het geheugen op
voordat het systeem wordt uitgescha-
keld. Als u vervolgens op een wille-
keurige knop drukt (behalve de knop
van de achterruitverwarming) worden
de functies weer hersteld. Als de func-
tie van de ingedrukte knop niet was
ingeschakeld voor de uitschakeling,
dan wordt deze functie ook geacti-
veerd; als deze daarentegen was inge-
schakeld, blijft de functie gehand-
haafd.
Als u de volledig automatische wer-
king van het systeem weer wilt in-
schakelen, druk dan op de knop
AUTO. Drukknop voor
ontwaseming/-
ontdooiing
achterruit en
buitenspiegels G
Als u deze knop indrukt, dan wordt
de achterruitverwarming ingescha-
keld. Het lampje op de knop gaat
branden als deze functie wordt inge-
schakeld.
De functie schakelt na een bepaalde
tijd automatisch uit, of als opnieuw de
knop wordt ingedrukt. De functie
wordt ook uitgeschakeld als u de mo-
tor uitzet en blijft uitgeschakeld als u
de motor opnieuw start.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging
van de achterruitverwarming te voor-
komen.
Page 63 of 218

62
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
PARKEERVERLICHTING fig. 67
Draai de contactsleutel in stand STOP
of verwijder de sleutel en draai de draai-
knop in stand
6. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje
3branden en de buitenverlichting en de
kentekenplaatverlichting worden inge-
schakeld. Als u de hendel omhoog
plaatst
1, gaat alleen de buitenverlich-
ting aan de rechterzijde branden; als u
de hendel omlaag plaatst
2, gaat alleen
de verlichting aan de linkerzijde bran-
den. In beide gevallen gaat het lampje
3op het instrumentenpaneel branden. GROOTLICHTSIGNAAL
Het grootlichtsignaal kan worden ge-
geven door de hendel naar het stuur-
wiel te trekken (onvergrendelde
stand) ongeacht de stand van de
draaiknop. Op het instrumentenpa-
neel gaat het controlelampje
1bran-
den.
fig. 63L0D0066m
fig. 66L0D0069m
fig. 65L0D0068m
fig. 64L0D0067m
BUITEN-
VERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend
als de contactsleutel in stand MARstaat.
VERLICHTING UIT fig. 63
Draaiknop in stand
å.
BUITENVERLICHTING fig. 64
Draai de draaiknop in stand
6.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
DIMLICHT fig. 65
Draai de draaiknop in stand
2.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
GROOTLICHT fig. 66
Trek de hendel naar het stuurwiel
(vergrendelde stand), als de draai-
knop reeds in stand
2staat.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
1branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dooft het groot-
licht en wordt het dimlicht weer inge-
schakeld.
Page 64 of 218

63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS
fig. 67
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling lin-
ker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje
Fof D.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
“Setup-menu” van het “Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2A
fig. 69; op deze manier gaan, afhan-
kelijk van de sterkte van het buiten-
licht, de buitenverlichting en de dim-
lichten automatisch branden. “FOLLOW ME HOME”
SYSTEEM
fig. 68
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden ver-
licht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna schakelt de verlich-
ting automatisch uit.
fig. 67L0D0071mfig. 68L0D0070mfig. 69L0D0072m
Page 65 of 218

64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
—= lang interval
—-= gemiddeld interval
——= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
toetsen
+en –(zie fig. 70).
Uitschakelen
Als via de sensor het commando voor
uitschakeling wordt gegeven, wordt
het dimlicht uitgeschakeld en vervol-
gens, na ongeveer 10 seconden, de
buitenverlichting.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 70L0D0384m
fig. 71L0C0073m
Clangzaam continu wissen;
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen
(onvergrendelde stand).
Page 66 of 218

65
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel
loslaat, springt deze direct weer in
stand Aen schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
BELANGRIJK Vervang de
wisserbladen volgens de
aanwijzingen in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 73draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. “Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot de
Lancia-dealer.
fig. 72L0D0074m
Page 67 of 218

66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Voor het inschakelen van de regen-
sensor moet de hendel in stand Aof C
worden gezet en daarna in stand Bof
de knop voor het instellen van de ge-
voeligheid worden gedraaid.
fig. 73L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers onge-
wenst inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER fig. 74
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand 'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
fig. 74L0D0075m
Page 68 of 218

67
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel,
waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en
droge trajecten en bij weinig verande-
ring in de rij-omstandigheden (bijv.
snelwegen), met een constante en
vooraf ingestelde snelheid blijft rijden
zonder het gaspedaal te hoeven be-
dienen. Het gebruik van dit systeem
biedt geen voordelen in druk verkeer.
Gebruik dit systeem niet in de stad.SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A-fig. 75in
stand ONen trap het gaspedaal in
totdat de auto met de gewenste
snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 3 se-
conden omhoog (+) en laat ver-
volgens de hendel los: de snelheid
van de auto is opgeslagen en het
gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inha-
len) kan de snelheid simpel verhoogd
worden door het intrappen van het
gaspedaal: als u daarna het gaspedaal
loslaat, wordt teruggekeerd naar de
opgeslagen snelheid. SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 75in stand
ON.
Het systeem kan alleen worden inge-
schakeld in de vierde of vijfde ver-
snelling. Op afdalingen kan bij inge-
schakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de op-
geslagen snelheid. Als het systeem is
ingeschakeld, brandt het controle-
lampje Üop het instrumentenpaneel
en verschijnt er een bericht (bepaalde
uitvoeringen) op het multifunctionele
display.
fig. 75L0D0076m
Page 69 of 218

68
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 75in stand
OFFof de start-/contactsleutel in
stand STOP. Het systeem schakelt in
de volgende gevallen automatisch uit:
❒als het rem- of koppelingspedaal
wordt ingetrapt. OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒schakel het systeem uit en sla ver-
volgens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omlaag (
–) totdat
de nieuwesnelheid is bereikt die
automatisch wordt opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verlaagd (on-
geveer 1 km/h). Als de hendel omlaag
wordt gehouden, verandert de snel-
heid traploos. OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het
rem- of koppelingspedaal, kan de op-
geslagen snelheid op de volgende ma-
nier worden opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de op-
geslagen snelheid;
❒schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van
het opslaan van de snelheid
(vierde of vijfde versnelling);
❒druk op de knop RES B.
OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒trap het gaspedaal in en sla ver-
volgens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omhoog (
+).
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verhoogd (on-
geveer 1 km/h). Als de hendel om-
hoog wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
Als de cruise-control tij-
dens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de versnel-
lingspook in de vrijstand.
ATTENTIE
Bij een storing of een af-
wijkende werking van de
cruise-control, moet de draaiknop
A in stand OFF worden gezet. Laat
het systeem, na controle van de ze-
kering, door de Lancia-dealer con-
troleren.
ATTENTIE
Page 70 of 218

69
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
PLAFOND-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
fig. 76
Met schakelaar Akunnen de plafond-
lampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met schakelaar Ain de middenstand
worden de lampjes Cen Din-/uitge-
schakeld bij het openen/sluiten van de
voorportieren.
Met schakelaar Anaar links gedrukt,
blijven de lampjes Cen Daltijd uit-
geschakeld.
Met schakelaar Anaar rechts gedrukt,
blijven de lampjes Cen Daltijd inge-
schakeld.
Het inschakelen/doven van de ver-
lichting gaat geleidelijk.
Met schakelaar Bbedient u de spot-
jes; bij uitgeschakelde plafondverlich-
ting wordt met de schakelaar:
❒in linker stand, het spotje Cinge-
schakeld;
❒in rechter stand, het spotje Din-
geschakeld.Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de vol-
gende manier branden:
❒ongeveer 10 seconden bij het ont-
grendelen van de portieren;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de 3
minuten).
De werking van de brandduurregeling
wordt onderbroken als de contact-
sleutel in stand MARwordt gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstap-
pen
Als de contactsleutel uit het start-
/contactslot wordt verwijderd, gaan
de plafondlampjes op de volgende
manier branden:
❒ongeveer 10 seconden binnen 2
minuten na het uitzetten van de
motor;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de 3
minuten).
De brandduurregeling schakelt auto-
matisch uit als de portieren worden
vergrendeld. BELANGRIJK Controleer voordat u
de auto verlaat of beide schakelaars
in de middelste stand staan. Op deze
manier zullen de lampjes van de pla-
fondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt u dat
de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de rechter stand
is blijven staan, schakelt de verlich-
ting 15 minuten na het uitzetten van
de motor automatisch uit.
Brandduurregeling van de
plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het
donker te vergemakkelijken, zijn er 2
brandduurregelingen:
fig. 76L0D0077m