Lancia Voyager 2014 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2014Pages: 416, PDF Size: 3.59 MB
Page 261 of 416

Automatische werking
1. Als u drukt op de knop AUTO
(Automatisch) op het ATC-paneel
voorin, worden de woorden Front
Auto (Voorin automatisch) verlicht op
het ATC-scherm voorin, samen met
twee temperaturen voor de bestuur-
der en voorpassagier. Het systeem zal
nu de toegevoerde luchthoeveelheid
automatisch regelen.
2. Vervolgens stelt u de gewenste
temperatuur in met behulp van de
draaiknoppen voor de bestuurder,
voorpassagier en passagiers achterin.
Zodra de gewenste temperatuur
wordt weergegeven, zorgt het systeem
dat deze temperatuur wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is
ingesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstelling
niet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
kiest zelf automatisch de tempe-
ratuur, de luchtdistributie en de
aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort.
De temperatuur kan in Engelse of in metrische eenheden weer-
gegeven worden door de door de
klant te programmeren functie
“Display Units of Measure in
(Maateenheden weergeven in)”
te selecteren. Zie: "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum
(EVIC) — door de klant te pro-
grammeren functies" in dit
hoofdstuk.
Voor optimaal comfort in de stand
AUTO blijft de aanjager tijdens een
koude start op een lage stand draaien
totdat de motor is opgewarmd. Als de
modus Ontwasemen wordt geselec-
teerd of de instelling van de aanjager-
knop voorin wordt gewijzigd, zal de
aanjager onmiddellijk worden inge-
schakeld. Handmatige bediening opheffen
Het systeem is uitgerust met een hele
reeks functies die handmatig instellen
mogelijk maken. Het symbool AUTO
op het ATC-scherm voorin gaat uit als
u het systeem handmatig bedient.
OPMERKING: Als het systeem
niet in de automatische modus
werkt, worden mist, nevel of ijs op
de voorruit niet automatisch gede-
tecteerd. De ontdooistand moet
handmatig worden geselecteerd
om de voorruit en zijramen te ont-
dooien.
Airconditioning (A/C)
Met de knop voor de A/C (airconditi-
oning) kan de gebruiker het aircondi-
tioningsysteem handmatig in- of uit-
schakelen. In de A/C-stand en met de
automatische temperatuurregeling
ingesteld op een lage temperatuur,
stroomt gedroogde lucht uit de uit-
blaasopeningen. Wanneer de stand
Economy (spaarstand) gewenst is,
drukt u op de A/C-knop om de A/C-
functie in het ATC-scherm uit te scha-
kelen, en het aircosysteem uit te scha-
kelen.
255
Page 262 of 416

OPMERKING:
Wanneer het systeem in de standMengen, Vloer of Ontdooien/
ontwasemen staat, kan de A/C
worden uitgeschakeld, maar het
aircosysteem blijft actief om te
voorkomen dat de ruiten be-
slaan.
Wanneer zich wasem of condens
vormt op de voorruit of zijramen,
kiest dan de ontdooistand en ver-
hoog het aanjagertoerental.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht
rook, onprettige luchtjes of
veel vocht bevat, of wan-
neer een snelle koeling ge-
wenst is, kunt u de binnenlucht laten
circuleren door op de recirculatieknop
te drukken. De recirculatiestand mag
slechts tijdelijk worden gebruikt. Als
de modus Recirculatie wordt geselec-
teerd, gaat op de recirculatietoets een
LED branden. Druk de toets nog-
maals in om de LED van de
recirculatiestand uit te schakelen en
buitenlucht binnen te laten.
Klimaatregeling achterin bedienen
vanaf het ATC-paneel voorin
Het ATC-systeem met drie klimaatzo-
nes biedt de mogelijkheid de klimaat-
regeling achterin te bedienen vanaf
het ATC-paneel voorin.
Ga als volgt te werk om de instel-
lingen voor de klimaatregeling
achterin te wijzigen:
Druk op de knop "REAR" (Ach-
terin) om de bediening van de kli-
maatregeling achterin te activeren.
Het scherm voor regeling achterin
(zie volgende afbeelding) wordt
weergegeven. Met de regelfuncties
kunt u nu de klimaatregeling ach-
terin bedienen.
Als u wilt terugkeren naar het scherm voor regeling voorin, drukt
u nogmaals op de toets "REAR"
(Achterin). Als u niet op deze toets
drukt, wordt dit scherm na zes se-
conden automatisch getoond. 1. Weergave modus
Dit scherm toont de momenteel gese-
lecteerde modus.
2. Weergave temperatuur achterin
Dit scherm toont de ingestelde tempe-
ratuur voor de inzittenden op de ach-
terbank.
3. Weergave regeling aanjager
Dit symbool toont de actueel inge-
stelde snelheid van de aanjager.
4. Indicatielampje Rear Auto (Ach-
terin automatisch)
Dit lampje duidt aan dat het systeem
zich in de modus Rear Auto bevindt.
Scherm voor regeling achterin op het
ATC-paneel voorin
256
Page 263 of 416

Regelknop luchtverdeling achterin
Auto
Het achtersysteem handhaaft auto-
matisch de correcte luchtdistributie
en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via
de ventilatieroosters in de dak-
bekleding. U kunt deze roosters afzon-
derlijk verstellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. Als de lamellen van de
roosters naar één kant worden gezet,
wordt de luchtstroom onderbroken.
Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen
via de dakventilatieroosters en
de vloerroosters.
OPMERKING:
Bij veel tempera-
tuurinstellingen is de tweeledige
ventilatiestand bedoeld om koelere
lucht toe te voeren via de dakventi-
latieroosters en warmere lucht via
de vloerroosters.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in de vloer.
Automatische temperatuurregeling
achterin (ATC) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het ATC-systeem achterin heeft
vloerroosters aan de achterkant van
de rechterschuifdeur en luchtroosters
boven beide buitenste zitplaatsen
achterin. Het systeem voert warme
lucht toe via beide vloeropeningen of
koele, gedroogde lucht via de ventila-
tieroosters in de dakbekleding.
De temperatuurregeling achterin vindt
plaats via het ATC-paneel voorin, dat
zich op het instrumentenpaneel bevindt.
Als u op het ATC-paneel voorin drukt
op de toets Rear Temperature Lock
(Blokkering temperatuur achterin),
wordt op het scherm achterin een ver-
licht vergrendelsymbool weergege-
ven. De temperatuur en de luchttoe-
voer achterin worden dan geregeld via
het ATC-paneel voorin.
De inzittenden op de tweede zitrij kun-
nen de ATC-regelknoppen achterin niet bedienen tenzij de functie met de
toets Rear Temperature Lock is uitge-
schakeld.
Het ATC-systeem achterin bevindt
zich in de dakbekleding in het midden
van het voertuig.
1.
Druk op de toets Rear Temperature
Lock (Blokkering temperatuur ach-
terin) op het ATC-paneel voorin. Hier-
door wordt het pictogram "Tempera-
tuur achterin geblokkeerd" in de
temperatuurregelknop achterin uitge-
schakeld.
Onderdelen ATC-regeling achterin
1 - Aanjagersnel-
heid 3 - Luchtdistri-
butie achterin
2 – Temperatuur
achter 4 - Blokkering
temperatuur ach-
terin
257
Page 264 of 416

2. Stel de regelknoppen voor de aan-
jager, temperatuur en modus achterin
af voor het grootste comfort.
3. De ATC wordt geselecteerd door
de aanjagerknop achterin linksom te
draaien naar de stand AUTO.
Zodra de gewenste temperatuur
wordt aangegeven, zorgt het systeem
dat dit comfortniveau wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
Nadat de gewenste temperatuur is in-
gesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.
OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstellingniet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
kiest zelf automatisch de tempe-
ratuur, de luchtdistributie en de
aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort. De temperatuur kan in Engelse
of in metrische eenheden weer-
gegeven worden door de door de
klant te programmeren functie
“Display Units of Measure in
(Maateenheden weergeven in)”
te selecteren. Zie: "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum
(EVIC) — door de klant te pro-
grammeren functies" in dit
hoofdstuk.
AANJAGERKNOP ACHTERIN
U kunt de aanjagerknop achterin
handmatig instellen op de stand "off"
of op elke gewenste aanjagersnelheid
door de knop van laag naar hoog te
draaien. Zo kunnen de passagiers
achterin de luchthoeveelheid regelen
die naar het achtercompartiment van
de auto wordt gevoerd.LET OP!
Lucht stroom het automatische
luchtregelsysteem achterin via een
inlaatrooster binnen. Dit rooster
bevindt zich aan de rechterzijde in
het bekledingpaneel achter de
derde zitrij. De roosters achterin
zijn aangebracht in het rechter
bekledingspaneel van de derde
zitrij. Zorg dat u het luchtinlaat-
rooster of de ventilatieroosters niet
blokkeert door voorwerpen of an-
derszins. Het elektrisch systeem
kan zo overbelast raken en de aan-
jagermotor beschadigen.
TEMPERATUURREGELING
ACHTERIN
Als u de temperatuur achterin wilt wij-
zigen, draait u de temperatuurregel-
knop linksom om de temperatuur te
verlagen of rechtsom om de tempera-
tuur te verhogen. De instellingen voor
de temperatuur achterin worden weer-
gegeven op het ATC-paneel voorin.
258
Page 265 of 416

Wanneer de bedieningselementen
achterin door het systeem voorin zijn
vergrendeld, brandt het symbool
"Temperatuur achterin vergrendeld"
op de temperatuurregelknop en alle
instellingen via de dakconsole worden
genegeerd.
Regelknop luchtverdeling achterin
Auto
Het achtersysteem handhaaft auto-
matisch de correcte luchtdistributie
en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via
de ventilatieroosters in de dak-
bekleding. U kunt deze roosters afzon-
derlijk verstellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. Als de lamellen van de
roosters naar één kant worden gezet,
wordt de luchtstroom onderbroken.
Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen
via de dakventilatieroosters en
de vloerroosters. OPMERKING: Bij veel tempera-
tuurinstellingen is de tweeledige
ventilatiestand bedoeld om koe-
lere lucht toe te voeren via de dak-
ventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in de vloer.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht rook, onpret- tige luchtjes of veel vocht
bevat, of wanneer een snelle
koeling gewenst is, kunt u
de binnenlucht laten circu-
leren door op de recirculatieknop te
drukken. De recirculatiestand mag
slechts tijdelijk worden gebruikt.
Wanneer deze knop is ingedrukt,
brandt de LED voor recirculatie.
Druk de toets nogmaals in om de LED
van de recirculatiestand uit te schake-
len en buitenlucht binnen te laten. OPMERKING: Bij koud weer
kunnen de ruiten, bij gebruik van
de recirculatiestand, sneller be-
slaan. In de modus Ontwasemen
mag de recirculatiestand niet wor-
den gebruikt om de ramen sneller
vrij te maken. De recirculatie
wordt automatisch uitgeschakeld
als deze stand wordt gekozen.
RIJDEN IN DE ZOMER
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof.
RIJDEN IN DE WINTER
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het
koelsysteem van de motor naar beho-
ren werkt en de juiste hoeveelheid,
259
Page 266 of 416

soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof. Het
gebruik van de circulatiefunctie tij-
dens de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo wordt
het systeem voldoende gesmeerd en
wordt de kans op schade aan de air-
cocompressor tot een minimum be-
perkt wanneer u het systeem weer
start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengden verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
AIRCOLUCHTFILTER
Bij voertuigen met automatische tem-
peratuurregeling (ATC) wordt het
stof en stuifmeel in de buitenlucht
uitgefilterd. Raadpleeg "Airconditio-
ning" in "Onderhoud van uw auto"
voor aanwijzingen over het vervangen
van het filter.
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
260
Page 267 of 416

5
STARTEN EN RIJDEN
STARTPROCEDURES.................... .265
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ......265
KEYLESS ENTER-N-GO™ (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .266
NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR . . . .266
EXTREEM KOUD WEER (LAGER DAN 29 °C) ................... .267
ALS DE MOTOR NIET START .............268
NAHETSTARTEN..................... .269
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR . . . .269
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ........270
SLEUTELBLOKKERING .................271
BLOKKEERSYSTEEM REM/TRANSMISSIE . .272
ZESTRAPS AUTOMATISCHE TRANSMISSIE . .272
RIJDEN OP GLAD WEGDEK ................278
OPTREKKEN ......................... .278
GRIP ............................... .278
DOOR WATER RIJDEN ....................279
STROMEND/OPKOMEND WATER ..........279
ONDIEP STILSTAAND WATER .............279
STUURBEKRACHTIGING ..................280
261
Page 268 of 416

CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING ................281
HANDREM ............................ .281
ABS-SYSTEEM .......................... .283
ABS-WAARSCHUWINGSLAMPJE ...........284
ELEKTRONISCHE REMREGELING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..........284
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR) (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ............284
REMASSISTENT (BAS) (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .285
ELEKTRONISCH STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP) ............................... .286
ANTISLINGERREGELING (ASR) ...........288
HILL START ASSIST (HSA) ...............289
VEILIGHEIDSINFORMATIE BANDEN .........289
Bandmarkeringen ..................... .289
Bandenidentificatienummer (TIN) ..........292
Bandenterminologie en definities ...........293
Draagvermogen en bandenspanning ........293
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE ........296
Bandenspanning ...................... .296
Bandenspanning ...................... .297
Bandenspanning bij hoge snelheden ........298
Radiaalbanden ....................... .298
Type banden .......................... .298
Run-flat-banden (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) .............................. .299
262
Page 269 of 416

Reservewielen (voor bepaalde uitvoeringen/landen) .............................. .300
Doorslippen van de wielen ...............301
Bandenslijtage-indicatoren ...............302
Levensduur van banden .................302
Vervangende banden ................... .302
SNEEUWKETTINGEN (TRACTIEHULPMIDDELEN) ................304
ROULEREN VAN BANDEN .................305
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM . . . .305 BASISSYSTEEM ....................... .307
PREMIUM SYSTEEM (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .309
BRANDSTOFVEREISTEN — BENZINEMOTOR . .312
METHANOL ......................... .313
ETHANOL ........................... .313
SCHONE BENZINE .................... .314
MMT IN BENZINE ..................... .314
BRANDSTOFADDITIEVEN ...............314
BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOR . . .315
VEREISTEN VOOR BIODIESELBRANDSTOF . . . .315
BRANDSTOF TANKEN ....................315
AFSLUITBARE BRANDSTOFVULDOP (TANKDOP) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) ................... .315
TREKKEN VAN EEN AANHANGER ...........316
263
Page 270 of 416

BEGRIPPEN VOOR HET TREKKEN VAN EENAANHANGER ......................... .316
BREEKKABELS ....................... .317
TIPS VOOR HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER ......................... .324
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER .....326
SLEPEN VAN DEZE AUTO ACHTER EEN ANDERE AUTO ....................... .326
SLEPEN ACHTER EEN CAMPER – ALLE MODELLEN .......................... .326
264