MAZDA MODEL CX-5 2015 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: MAZDA, Model Year: 2015, Model line: MODEL CX-5, Model: MAZDA MODEL CX-5 2015Pages: 805, PDF Size: 8.95 MB
Page 391 of 805

qActivering/deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON/OFF schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
Voor het deactiveren van het systeem
nogmaals op de schakelaar drukken.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
Druk voor het deactiveren van het
systeem op de OFF schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar
altijd uit wanneer deze niet wordt
gebruikt:
Het is gevaarlijk de
kruissnelheidsregelaar ingeschakeld te
laten staan terwijl deze niet gebruikt
wordt, aangezien de
kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht
over het stuur en een ongeluk kan
veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de kruissnelheidsregelaar gebruiksklaar
is, zal het systeem gebruiksklaar zijn
wanneer het contact de volgende keer
op ON gezet wordt.
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
4-227
Page 392 of 805

qInstellen van de gewenste
constante snelheid
1.(Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON/OFF schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes
op pagina 4-38.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden. Zie Waarschuwings/
indikatielampjes op pagina 4-38.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET
of SETschakelaar bij de
gewenste snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET
of SET
schakelaar ingedrukt wordt. Laat het
gaspedaal tegelijkertijd los. Het
indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) gaat branden.
OPMERKING
lOnder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
l(Automatische transmissie)
De keuzehendel staat in de stand
PofN.
l(Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
lDe handrem is aangetrokken.l(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
De ON/OFF schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
lLaat de SETof SET
schakelaar bij de gewenste snelheid
los, anders zal de snelheid bij het
ingedrukt houden van de SET
schakelaar blijven toenemen of bij
het ingedrukt houden van de SET
schakelaar blijven afnemen (behalve
wanneer het gaspedaal ingetrapt
wordt).
lHet is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.
lDe kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h
wanneer de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd is, zoals bij het oprijden
van een steile helling.
4-228
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Page 393 of 805

OPMERKING
lHet is mogelijk dat de
kruissnelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot ongeveer 15 km/h onder de
vooringestelde snelheid afneemt
(zoals kan gebeuren bij het oprijden
van een lange, steile helling).
Bij de type A meter wordt de rijsnelheid
die met de kruissnelheidsregelaar is
ingesteld getoond in de
instrumentengroep.
qVerhogen van de kruissnelheid
Volg een van onderstaande procedures.
Verhogen van de snelheid met behulp
van de bedieningsschakelaar van de
kruissnelheidsregelaar
Druk de SET
schakelaar in en houd
deze ingedrukt. De rijsnelheid neemt toe.
Laat de schakelaar los, zodra de gewenste
rijsnelheid bereikt wordt.Druk op de SET
toets en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde
snelheid af te stellen. Door de toets
meerdere malen in te drukken wordt de
ingestelde snelheid al naargelang
verhoogd.
Verhogen van de snelheid door één
enkele druk op de SET
toets
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in km/h: 1 km/h (0,6 mijl/h)
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h (1,6 km/h)
Verhogen van de snelheid met behulp
van het gaspedaal
Druk het gaspedaal in om te accelereren
tot de gewenste snelheid. Druk de SET
of SET - schakelaar in en laat deze
onmiddellijk los.
OPMERKING
Accelereer indien u tijdelijk uw
snelheid wilt verhogen wanneer de
kruissnelheidsregelaar is ingeschakeld.
Een hogere snelheid heeft geen invloed
op de ingestelde snelheid en verandert
deze niet.
Neem uw voet van het gaspedaal om
terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
qVerlagen van de kruissnelheid
Druk de SET - schakelaar in en houd deze
ingedrukt. De rijsnelheid neemt
geleidelijk aan af.
Laat de schakelaar los, zodra de gewenste
rijsnelheid bereikt wordt.
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
4-229
Page 394 of 805

Druk op de SET- toets en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde
snelheid af te stellen. Door de toets
meerdere malen in te drukken wordt de
ingestelde snelheid al naargelang
verminderd.
Verlagen van de snelheid door één
enkele druk op de SET- toets
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in km/h: 1 km/h (0,6 mijl/h)
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h (1,6 km/h)
qHervatten van de kruissnelheid
bij snelheden hoger dan 25 km/h
Als de kruissnelheid door een andere
methode dan door het bedienen van de
ON/OFF schakelaar (met afstelbare
snelheidsbegrenzer) of de OFF schakelaar
(zonder afstelbare snelheidsbegrenzer)
geannuleerd werd (zoals door het
indrukken van rempedaal) en het systeem
nog steeds geactiveerd is, zal de meest
recent ingestelde snelheid automatisch
hervat worden wanneer de RESUME
schakelaar ingedrukt wordt.
Indien de rijsnelheid tot minder dan 25
km/h is afgenomen, de rijsnelheid tot 25
km/h of hoger laten toenemen en de
RESUME schakelaar indrukken.
qTijdelijk annuleren
Gebruik voor het tijdelijk annuleren van
het systeem, een van de volgende
methoden:
lDruk het rempedaal een weinig in.
l(Handgeschakelde versnellingsbak)
Druk het koppelingspedaal in.
lDruk op de CANCEL schakelaar.Als de RESUME schakelaar wordt
ingedrukt wanneer de rijsnelheid 25 km/h
of hoger is, keert het systeem terug naar
de eerder ingestelde snelheid.
OPMERKING
lAls zich een van de volgende
gevallen voordoet, wordt de
kruissnelheidsregelaar tijdelijk
uitgeschakeld.
lDe handrem is aangetrokken.l(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
De ON/OFF schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
l(Automatische transmissie)
De keuzehendel staat in de stand
PofN.
l(Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
lWanneer de kruissnelheidsregelaar
tijdelijk wordt uitgeschakeld door
zelfs maar één van de
uitschakelomstandigheden van
toepassing, kan de snelheid niet
opnieuw ingesteld worden.
l(Automatische transmissie)
De kruissnelheidsregelaar kan tijdens
het rijden in de handgeschakelde
modus niet worden uitgeschakeld
(keuzehendel is verplaatst van de
stand D naar M). Ook als de
transmissie terug in een lagere
versnelling wordt gezet, vindt er dus
geen afremmen op de motor plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
4-230
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Page 395 of 805

qDeactiveren
Druk voor het deactiveren van het
systeem op de OFF schakelaar.
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
4-231
Page 396 of 805

Bandenspanningcontrolesysteem
lHet bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep (de waarschuwing wordt ook
getoond op de display op de type A
*1instrumentengroep) en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de
voorgeschreven bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te
worden. Volg de procedure en voer de initialisatie uit.
*1 Zie Type A type op pagina 4-38.
lBij auto's met een type A*1instrumentengroep, de toestand van de auto controleren of
de auto door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur, overeenkomstig de indikatie.
*1 Zie Type A type op pagina 4-38.
lSysteemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-38.
Zie Waarschuwingszoemer voor bandenspanning op pagina 7-56.
ABS wielsnelheidssensor
4-232
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Page 397 of 805

OPGELET
Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke
wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en
deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te
lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van
het bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindikator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang
als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindikator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen
in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het
vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het
TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingindicator na
het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat
na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft
functioneren.
Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4-233
Page 398 of 805

OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
lDe maat, het merk, of de soort banden verschilt van de specificatie.
lDe maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van
bandenslijtage is onderling buitengewoon verschillend.
lEr wordt gebruik gemaakt van runflat banden, studless banden of sneeuwkettingen.
lEr wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van
het bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu
branden).
lEr is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset.
lDe bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
lDe rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
lBij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek.
lKrachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
lDe belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage
aan één zijde van de auto.
lInitialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.
4-234
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Page 399 of 805

qInitialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
lDe bandenspanning wordt afgesteld.
lDe banden worden onderling
uitgewisseld.
lEen band of wiel wordt vernieuwd.
lDe accu is vernieuwd of volledig
uitgeput.
lHet waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem
brandt.
Initialiseringsmethode
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de
voorgeschreven spanning zoals
aangegeven op het
bandenspanningslabel op de portierstijl
van het bestuurdersportier (portier
open). Zie Banden op pagina 9-11.
3. Zet het contact op ON.4. Houd terwijl de auto geparkeerd staat
de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.
Bij instrumentengroep type A
verschijnt een bericht dat aangeeft dat
de initialisering is voltooid in de
instrumentengroep.
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4-235
Page 400 of 805

OPGELET
Als de initialisering van het systeem
uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet
gaat branden als een bandenspanning
laag is, of dat het lampje gaat branden
ook als de bandenspanningen normaal
zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke
band gaat branden, is de
bandenspanning van alle vier banden
mogelijk op natuurlijke wijze
afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.
4-236
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem