OPEL ADAM 2014.5 Handleiding Infotainment (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2014.5Pages: 225, PDF Size: 6.75 MB
Page 101 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen99
■ Dagteller 1
■ Gemiddeld verbruik 1
■ Gemiddelde snelheid 1
■ Dagteller 2
■ Gemiddeld verbruik 2
■ Gemiddelde snelheid 2
■ Digitale snelheid
■ Actieradius
■ Momentaan verbruik
Dagteller 1 en 2
De informatie van twee tripcomputers kan afzonderlijk worden teruggezet
voor de kilometerteller, het gemid‐ delde verbruik en de gemiddelde
snelheid met de knop SET/CLR. Zo
kunnen er verschillende tripgegevens
voor verschillende bestuurders wor‐
den weergegeven.
Dagteller
De dagteller geeft de afgelegde af‐
stand vanaf een bepaalde reset weer.
De dagteller telt tot een afstand van
2.000 km en start dan weer op 0.
Voor het resetten drukt u de knop
SET/CLR enkele seconden in.
Page 102 of 225

100Instrumenten en bedieningsorganen
Actieradius brandstof
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als het brandstofpeil in de tank laag
is, verschijnt er een melding op auto's met Uplevel-display.
Wanneer de tank onmiddellijk moet
worden bijgevuld, verschijnt er een
waarschuwingscode of waarschu‐
wingsbericht bij auto's met een Mid‐
level- en Uplevel-display.
Bovendien gaat de controlelamp Y in
de brandstofmeter branden of knip‐
peren 3 88.
Actieradius brandstof LPG-versie
Weergeve van de actieradius brand‐
stof bij benadering met de resterende
brandstof in elke betreffende brand‐
stoftank met benzine en LPG, samen met de totale actieradius van beidebrandstofsoorten samen. Schakel
tussen de modi door op de toets
SET/CLR te drukken.
Gemiddeld verbruik Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan altijd opnieuw
worden ingesteld en begint met een
standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u de knop
SET/CLR enkele seconden in.
Bij auto's met LPG-motoren: Het ge‐
middelde verbruik wordt aangegeven
voor de momenteel geselecteerde
modus: LPG of benzine.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Bij auto's met LPG-motoren: Het ver‐
bruik van dit moment wordt aangege‐ ven voor de momenteel geselec‐
teerde modus: LPG of benzine.
Gemiddelde snelheid Weergave van de gemiddelde snel‐heid. De meting kan op elk momentopnieuw worden gestart.Voor het resetten drukt u de knop
SET/CLR enkele seconden in.
Digitale snelheid Digitale weergave van de huidigesnelheid.
Page 103 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen101Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto op uw
wensen afstemmen door de instellin‐
gen in het Info-display te veranderen.
Sommige persoonlijke instellingen kunnen voor verschillende bestuur‐
ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen. Opgeslagen in‐
stellingen 3 21.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Persoonlijke instellingen in hetGraphic-Info-Display
Druk op CONFIG om het instellingen‐
menu weer te geven.
Draai aan MENU-TUNE om naar de
gewenste instellingsmenu te gaan en druk vervolgens op MENU-TUNE.
U kunt uit de volgende instellingen
kiezen:
■ Talen (Languages)
■ Tijd en datum
■ Radio-instellingen
■ Telefooninstellingen
■ Auto-instellingen
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Talen (Languages)
Selectie van de gewenste taal.
Tijd en datum
Zie klok 3 76.
Radio-instellingen
Zie de handleiding bij het Infotain‐ ment-systeem voor meer informatie.
Telefooninstellingen
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Auto-instellingen ■ Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid : Modifi‐
ceert de cabineluchtstroom van de
klimaatregeling in de automatische
modus.
Klimaatregelingsmodus : Regelt de
status van de koelcompressor bij
het starten van de auto. Laatste in‐
stelling (aanbevolen) of bij het star‐ ten van de auto is altijd AAN of altijd UIT.
Page 104 of 225

102Instrumenten en bedieningsorganen
Autom. Achterruitverwarming: Acti‐
veert de automatische achterruit‐
verwarming.
■ Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐ stellingen.
Wis auto. achter in achteruit :
Activeert of deactiveert automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Parkeerhulp / Botsdetectie
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Dodehoekwaarschuwing : Wijzigt
de instellingen van het blindehoek‐
systeem.
■ Buitenverlichting
Buitenverlichting bij ontgr. :
Activeert of deactiveert de instap‐ verlichting.
Duur tijdens uitstappen :Activeert of deactiveert de uitstap‐
verlichting en wijzigt de duur ervan.
■ Portiervergrendeling
Automatische portierontgr. : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie
na uitschakeling van het contact.
Automatische portiervergr. : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portiervergrendelingsfunctie
na inschakelen van het contact.
Geen vergr. bij portier open : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
Vertr. Portiervergrendeling : Acti‐
veert of deactiveert de vertraagde
portiervergrendelingsfunctie.
■ Vergr., ontgr., start op afstand
Feedb ontgr. op afstand :
Activeert of deactiveert het alarm‐
knipperlichtsignaal bij het ontgren‐
delen.
Passieve portierontgr. : Wijzigt de
configuratie om alleen het bestuur‐
dersportier of de hele auto te ont‐
grendelen.Autom. Portiervergrendeling : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐ sche hervergrendeling na het ont‐
grendelen zonder de auto te ope‐
nen.
■ Fabrieksinstellingen herstellen :
Stelt alle functies opnieuw in op de standaardinstellingen.
Persoonlijke instellingen in het Colour-Info-Display Wanneer de audio ingeschakeld is,
drukt u op ; op het bedieningspa‐
neel.
Instellingen indrukken.
Page 105 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen103
U kunt uit de volgende instellingen
kiezen:
■ Tijd- en datuminstellingen
■ Radio-instellingen
■ Verbindingsinstelllingen
■ Voertuiginstellingen
■ Talen
■ Tekstscroll
■ Volume pieptoon bij bediening
■ Maximale startvolume
■ Systeemversie
■ DivX®) VOD
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Tijd- en datuminstellingen
Zie klok 3 76.
Radio-instellingen
Zie de handleiding bij het Infotain‐ ment-systeem voor meer informatie.
Verbindingsinstelllingen
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Voertuiginstellingen ■ Klimaat & luchtkwaliteit
Automatische ventilatorsnelheid :
Modificeert de cabineluchtstroom
van de klimaatregeling in de auto‐
matische modus.
Klimaatregelingsmodus : Regelt de
status van de koelcompressor bij
het starten van de auto. Laatste in‐
stelling (aanbevolen) of bij het star‐ ten van de auto is altijd AAN of altijd UIT.
Automatische achterruitontwase‐
ming : Activeert de automatische
achterruitverwarming.■ Comfort & gemak
Volume geluidssignaal : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Aanpassing door bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐
stellingen.
Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Aanrijding / detectie
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Waarschuwing dode hoek : Wijzigt
de instellingen van het blindehoek‐
systeem.
■ Verlichting
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.
Voertuiglocalisatielampen : Acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐
verlichting.
Page 106 of 225

104Instrumenten en bedieningsorganen
■Elektrische portiervergr.
Automatische portierontgrende‐
ling : Activeert of deactiveert de au‐
tomatische portierontgrendelings‐
functie na uitschakeling van het
contact.
Automatische portiervergrende‐
ling : Activeert of deactiveert de au‐
tomatische portiervergrendelings‐
functie na inschakelen van het con‐ tact.
Anti buitensluiten bij niet
vergrendelde deur : Activeert of
deactiveert de automatische por‐
tiervergrendelingsfunctie wanneer
een portier openstaat.
Vertraagd portierslot : Activeert of
deactiveert de vertraagde portier‐
vergrendelingsfunctie.
■ Instellingen vergr., ontgr.
Verklikkerlampje ontgrendelen op
afstand : Activeert of deactiveert het
alarmknipperlichtsignaal bij het ont‐ grendelen.
Portierontgrendeling op afstand :
Wijzigt de configuratie om alleenhet bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
Op afstand ontgrendelde portieren
opnieuw vergrendelen : Activeert of
deactiveert de automatische her‐
vergrendeling na het ontgrendelen
zonder de auto te openen.
■ Fabrieksinstellingen voertuig : Zet
de instellingswaarden terug naar
de standaard fabrieksinstellingen.
Talen
Selectie van de gewenste taal.
Tekstscroll
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Volume pieptoon bij bediening
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Maximale startvolume
Zie de handleiding bij het Infotain‐ ment-systeem voor meer informatie.
Systeemversie
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.DivX®) VOD
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Page 107 of 225

Verlichting105VerlichtingRijverlichting.............................. 105
Binnenverlichting .......................109
Verlichtingsfuncties ....................111Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7=Verlichting uit8=Zijmarkeringslichten9=Dimlicht of grootlicht
Controlelamp 8 3 88.
Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO=Automatische verlichting:
het dimlicht wordt automa‐ tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht.m=Activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO.8=Zijmarkeringslichten9=Dimlicht of grootlicht
Page 108 of 225

106Verlichting
De huidige status van de automati‐
sche verlichting wordt weergegeven
op het Driver Information Center met
Uplevel-display.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Als de koplampen branden, licht 8
op. Controlelamp 8 3 88.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 107.
Automatische
koplampinschakeling Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
TunneldetectieBij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Page 109 of 225

Verlichting107Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en ba‐
gage in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Draai de stelknop op beide koplamp‐
huizen 1
/4 slag rechtsom om de toe‐
ristenmodus in te stellen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen op toets ¨ druk‐
ken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Page 110 of 225

108VerlichtingRichtingaanwijzersHendel
omhoog=Rechter richtingaan‐
wijzerHendel
omlaag=Linker richtingaanwij‐
zer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistachterlichten
Om in te schakelen op toets r druk‐
ken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.